HOOFDSTUK VIII
Veedieven in de nacht
Hoewel de lucht helder was en vol sterren stond, lag de duisternis toch zwaar over het uitgestrekte prairieland.
Het was bijna middernacht.
Smith reed langzaam naar het kleine, laag brandende kampvuur en steeg af.
Bert Benson, die, in een grauwe paardendeken gehuld, bij het vuur lag, kwam overeind en liet de deken van z’n schouders glijden.
Hij rekte zich uit en tastte automatisch naar z’n pistool.
,,’t Blijft rustig,” stelde hij vast.
„Tot dusver wel,” antwoordde Smith terwijl hij in de duisternis om zich heen keek.
Z’n blik reikte niet ver.
Op enige afstand lagen enkele donkere vormloze massa’s, vee dat in kleine en grotere groepjes bijeen lag te herkauwen.
Aan de horizon de donkere muur van de bergen waartegen zich niets aftekende.
De stilte werd nu en dan verbroken door het zachte loeien van een koe. Het geluid maakte de daarop volgende stilte nog intenser.
Smith was met Dan om het vee heen gereden om zich over de juiste ligplaats zo goed mogelijk te oriënteren.
Het lag over een vrij grote oppervlakte verspreid, maar daar was niets aan te doen.
De bewaking werd hierdoor echter wel bemoeilijkt.
Hij had de mannen in een kring om het vee opgesteld om beveiligd te zijn voor een onverhoedse aanval, maar de onderlinge afstanden waren vrij groot.
Te groot naar z’n zin, maar er was geen andere mogelijkheid.
Alles zou afhangen van de vraag op welke manier de veedieven te werk zouden gaan.
Als ze met veel bravoure zouden komen aanrijden, ervan uitgaande dat de bewaking gering was, zou het mogelijk zijn ze tijdig op te vangen.
Maar als ze behoedzaam te werk zouden gaan, zouden ze het vee ongezien kunnen naderen en als ze het in beweging zouden krijgen, waren de gevolgen niet te overzien.
„Je kunt het vuur maar beter laten uitgaan,” zei hij tegen Benson, „en blijf uit de buurt. Je vormt anders een prachtig doelwit voor een goede schutter.”
„Daar heb je gelijk in,” gaf Benson toe terwijl hij z’n deken opnam en een eindweegs van het vuur ging zitten.
„En hou je ogen en oren zo ver mogelijk open!”
Hij steeg op en reed langzaam naar het zuiden, z’n oren gespitst om ieder ongewoon geluid zo snel mogelijk op te vangen.
Z’n gedachten gingen naar Jimmy die nog in diepe slaap was, toen ze van de ranch weggereden waren.
Wat zou die er graag bij geweest zijn.
Een donkere gestalte doemde plotseling voor hem op. Het was Dan die langzaam naar hem toe kwam rijden.
„Ze laten lang op zich wachten,” zei hij. „Misschien komen ze niet.”
„We zullen zien,” antwoordde Smith kort.
Hij ging verzitten in het zadel en het gekraak van het zadelleer klonk luid in de stilte.
„Ik ben...” begon Dan, maar hij hield stil toen Smith een waarschuwende beweging maakte.
Hij luisterde scherp, z’n hoofd iets schuin, z’n ogen samengeknepen.
Een ogenblik had z’n scherp gehoor het geluid opgevangen dat hij verwachtte. Een zachte roffel van paardenhoeven, ver weg op een plaats waarvan de richting in de duisternis niet te bepalen was.
Het geluid viel vrijwel onmiddellijk weg en na enkele ogenblikken waarin niets meer te horen was, vroeg Smith zich af of het misschien z’n verbeelding was geweest.
„Heb jij iets gehoord?” vroeg hij.
„Nee,” zei Dan. „Ik denk dat je je vergist hebt.”
„Misschien,” bromde Steve. Hij was er nu zelf niet meer zeker van, maar hij vertrouwde het niet en was nog meer gespannen en op z’n hoede.
„Let goed op!” bromde hij tegen Dan, die z’n paard liet keren voor een inspectie van het gedeelte van het terrein dat hem ter bewaking was toegewezen. „Het onraad is op til. Ik voel het!”
„Ze zullen mij niet verrassen,” verzekerde Dan grimmig.
Hij gleed weg in de duisternis en Smith reed behoedzaam verder.
Plotseling gebeurde het...
Een eindweegs van hem vandaan klonk de knal van een pistoolschot, onmiddellijk gevolgd door een luide schreeuw. Smith herkende de stem van Lefty Jones.
In de stilte die onmiddellijk daarop volgde, hoorde Smith het dreunende hoefgedaver van enige rennende paarden en terstond daarna een serie schoten, gevolgd door een gehuil alsof een troep Indianen een aanval deed...
Na het eerste schot had Smith z’n pistool gegrepen en laag over z’n paard gebogen, galoppeerde hij langs de kudde in de richting waar het geluid vandaan was gekomen.
Op korte afstand zag hij vaag de donkere vormen van enkele ruiters voorbijrazen en hij vuurde inderhaast enige schoten af.
Het gevecht was nu in volle gang, en op verschillende plaatsen klonken nu de pistoolschoten terwijl de lucht voortdurend gevuld was van het gehuil en geschreeuw, waarmede de aanvallers probeerden het vee overeind en in beweging te krijgen.
Opnieuw klonk boven het lawaai uit een waarschuwende kreet van Lefty Jones en Smith galoppeerde in de richting van het geluid.
Eensklaps dook op enkele meters voor z’n paard het donkere lichaam op van een koe die het op een hollen had gezet, de grote kop met de horens laag bij de grond.
Blackie zag het gevaar en met een koene sprong zeilde hij over het beest heen. Smith voelde hoe de achterbenen van z’n paard het lichaam raakten.
Links en rechts zag Smith nu de deinende ruggen van kleine groepen runderen die, dicht bijeen, voortholden in zuidelijke richting.
Hij zette z’n paard tot groter spoed aan om te voorkomen dat hij zou worden ingesloten.
Een tiental meters voor hem doemden een tweetal ruiters op.
Hij zag een van hen de hand opheffen en er volgden een vuurstraal en een knal.
Smith voelde de kogel over zich heen fluiten terwijl hij zich instinctief voorover wierp met z’n hoofd weggedoken langs de hals van Blackie.
Hij richtte zich half op en vuurde zelf snel twee schoten af.
Het paard van een der ruiters hinnikte luid en verhief zich in paniek op de achterbenen. Het viel terug en rende daarna in razende vaart weg. Het was duidelijk dat de berijder, die zich slechts met moeite in het zadel hield, het dier niet meer in bedwang had.
Ook de andere kerel was blijkbaar in de war gebracht want hij gaf z’n paard de sporen en, laag over het dier gebogen, stoof ook hij in de duisternis weg.
Smith galoppeerde verder, z’n oren gevuld met het doffe gedreun van honderden hoeven van de runderen die, als een donkere compacte massa, zich nu rechts van hem voortbewogen naar het zuidelijk gedeelte van de prairie.
Boven het lawaai hoorde Smith z’n naam roepen en Dan kwam hem achterop gereden.
„We moeten ze tegenhouden!” schreeuwde hij. „Anders raken we er een groot deel van kwijt!”
Smith knikte dat hij het begrepen had en zette Blackie tot nog groter snelheid aan.
Met Dan vlak achter zich bereikte hij de kop van de op hol geslagen kudde en even later galoppeerden ze een twintigtal meters voor de kudde uit.
„Langzaam naar het oosten afbuigen,” schreeuwde hij tegen Dan terwijl hij z’n pistool, dat hij, al rijdend, opnieuw geladen had, bij tussenpozen afvuurde voor de poten van de dieren die kennelijk als leiders van de kudde fungeerde.
De opzet lukte.
In een wijde boog snelden de twee ruiters over het prairieland, daarbij geleidelijk vaart minderend en de kudde volgde hen. Aan de rechterflank deden nu ook Carson en White, die de bedoeling begrepen hadden, hun best de richting waarin de kudde zich bewoog, om te buigen.
Nu het schieten en het geschreeuw opgehouden hadden, kwamen de dieren langzaam weer tot bezinning en bovendien deed de vermoeidheid zich gelden.
Met een zucht van voldoening zag Smith hoe het tempo minder werd en de kudde in kleinere groepjes uiteen begon te vallen en allengs tot stilstand kwamen.
Smith schoof z’n stetson in z’n nek en veegde zweet en stof van z’n gezicht.
Dan voegde zich bij hem. Smith zag z’n ogen glinsteren terwijl z’n mond zich plooide in een tevreden grijns.
„Jee, Steve!!” riep hij met voldoening in z’n stem, „dat was maar op het nippertje! Maar het is gelukt!”
Smith knikte tevreden.
Ook hij voelde de voldoening nu ze dit karwei tot een goed einde hadden gebracht.
Hij tastte naar z’n tabakszak en begon een sigaret te rollen.
„Ik heb wel de nodige schietgebedjes gedaan, Dan,” grinnikte hij, „toen ik die grote donkere koppen achter me zag met die verdraaid grote horens. Als Blackie één misstap had begaan had het er lelijk uit kunnen zien.”
Hij klopte z’n rijdier prijzend op de hals.
„Je hebt je best gedaan, old boy, en een extraatje verdiend!”
Bij het kleine kampvuur troffen ze Benson en Lefty Jones. Even later kwamen ook Carson en White aanrijden.
„Well, jongens,” zei Dan opgewekt, „het is er even warm aan toe gegaan, maar we zijn er goed doorheen gerold. Ik ben jullie bijzonder dankbaar!”
„We zijn er allemaal zonder kleerscheuren afgekomen, Dan,” bromde Carson, „en het was ’ns wat anders. Ik ben blij dat ik mee heb kunnen doen en zo denken de andere jongens er ook over!”
„Ze waren er niet op verdacht dat ze zoveel tegenstand zouden krijgen,” verklaarde Benson, „en dat bracht ze van de wijs. Dat en het feit dat ze al vlug twee paarden verspeelden. Een cowboy te voet is niks waard. Nee, ze voelden al vlug dat het mis was en gaven er toen maar gauw de brui aan.”
„Ik ben ook m’n paard kwijtgeraakt,” klonk de stem van Lefty Jones. „Ik kreeg daar aan mijn kant in het begin de volle laag. M’n paard liep in volle ren tegen een kogel op. Het viel en brak z’n nek.”
„Dan mag jij zeker niet mopperen, Lefty,” merkte Smith op. „Jij had ook je nek kunnen breken!”
„Ik viel er wel af,” zei Lefty op luchthartige toon, „maar ik weet hoe je dat moet doen. Het is me al zo dikwijls overkomen. Bovendien, onkruid zoals ik vergaat niet! Dat zei m’n goede moeder vroeger al en ik geloof dat ze gelijk krijgt!”
Hij grijnsde breed.
„Jij bent eigenlijk de man die de strop hebt, boss,”
grinnikte hij. „Het was namelijk niet m’n eigen knol! Die heb ik vanavond thuis gelaten omdat ik hem wat rust wou gunnen!”
„Jij bent voor het geluk geboren, Lefty,” lachte Dan. „In elk geval hebben we die kerels flink op hun huid gegeven en dat doet me vreugd. Ze weten nu dat ze het nodige risico lopen, als ze vee van de Double Hawk willen stelen!”
„De kadavers van de twee paarden liggen daarginds,” wees Benson. „Ze hebben allebei het brandmerk van de Diamond Bar, dus je hoeft niet te vragen waar die kerels vandaan kwamen! Het zal de sheriff wel interesseren!” „Dat is waar!” gaf Dan toe. „We moesten er morgen de sheriff maar bijhalen, Steve. Of denk jij er anders over?”
Smith knikte.
„Dat moeten we in elk geval doen,” beaamde hij. „Al weet ik niet of het veel zal opleveren! Wat doen we er nu verder mee?”
„Ik stel voor om tegen zonsopgang naar de ranch terug te rijden. Bert en George blijven hier bij het vee. Die kunnen, als ze dat willen, nu nog een tukje doen. We hebben nog een paar uren. Lefty kan zolang een van hun paarden nemen. Oké?”
„Oké!”
Benson en White rolden zich een eindje verder in hun deken. De anderen bleven, zachtjes pratend, bij elkaar zitten om de komst van de nieuwe dag af te wachten.
Het was rond middernacht toen Jimmy ontwaakte uit z’n diepe slaap.
Hij had even tijd nodig om tot het besef te komen waar hij zich bevond en om de gebeurtenissen van de vorige nacht weer voor z’n geest te halen.
Nu herinnerde hij het zich weer. De val van z’n paard tijdens de storm, z’n ontwaken in een smerige hut, aan handen en voeten gebonden, de komst van Art Slocum en daarna de bevrijding door Steve.
Steve, die er altijd weer was als je hem nodig had.
Hij glimlachte en tastte voorzichtig naar de pleister op z’n hoofd.
Het was nog een gevoelige plek maar de stekende pijn was verdwenen en hij voelde zich, na z’n lange slaap, weer echt fris en fit.
„Master Jimmy honger?”
Het was de hoge stem van Ah Sing, die, als een trouwe wachter, de hele avond in een hoek van het vertrek bewegingloos op een stoel had gezeten en die nu, in het zwakke schijnsel van de laaggedraaide olielamp, naar Jimmy toekwam.
Jimmy had inderdaad honger. Hij had in vierentwintig uur niets gegeten.
Ah Sing haastte zich weg om voor eten te zorgen en Jimmy leunde behaaglijk achterover. Z’n gedachten waren weer bij Smith, die, naar z’n vaste overtuiging, door de hemel gezonden was om de Double Hawk voor hen te redden.
Toen Sing even later z’n lekkernijen voor Jimmy begon uit te stallen, vroeg deze plotseling, terwijl hij het vertrek rondkeek: „Waar zijn ze allemaal?”
„Mister Dan en mister Smith en twee van de jongens zijn na donker weggereden.”
Jimmy keek de kok verwonderd aan.
Toen ging hem plotseling een licht op.
Waarachtig, ja! Ze waren natuurlijk naar de weidegronden gereden om die veediefstal te verijdelen!
Zijn gezicht betrok.
Wat een pech dat hem nou juist dat ongeval met z’n paard moest overkomen.
Hij zou zo graag aan de zijde van Steve tegen die rustlers zijn opgetrokken.
Met een somber gezicht at hij z’n eten op en toen Sing daarna voorstelde om hem naar bed te brengen, schudde hij een beetje nijdig het hoofd.
„Ga jij maar slapen, Sing,” zei hij. „Ik blijf hier liggen. Ik wil er onmiddellijk bij zijn als de jongens terugkomen!”
Ah Sing verdween zwijgend en Jimmy draaide de lamp uit en ging weer op de canapé liggen, z’n handen achter z’n hoofd gevouwen.
Hij had niet de minste slaap meer en hij hoopte maar dat het niet te lang zou duren eer de jongens terug zouden zijn.
Hij twijfelde er niet aan of het zou allemaal goed aflopen en ze zouden die veedieven aardig op hun baadje geven.
Daar zou Steve wel voor zorgen!
Z’n gedachtegang werd plotseling onderbroken door een zacht geluid, buiten op het erf.
Jimmy lag plotseling doodstil en luisterde gespannen.
Waarachtig, daar was het weer!
Buiten liep iemand!
Hij glipte geruisloos van z’n ligplaats. Aan een stoel bij de tafel hing z’n gordel en hij liep er zachtjes heen en trok het pistool uit de holster.
Op z’n kousenvoeten ging hij voorzichtig naar het raam en gluurde naar buiten.
Z’n ogen waren aan de duisternis gewend en er was voldoende licht om een gedeelte van het erf te overzien.
Aanvankelijk kon hij niets verdachts ontdekken maar eensklaps kreeg hij de nachtelijke bezoeker in het oog.
Een vage, schimmige figuur, die van de zijkant van het ranchhuis langzaam naar de veranda toesloop.
Jimmy kon het gezicht van de man niet onderscheiden. Het bleef verborgen in de schaduw van de grote sombrero die de indringer droeg.
Een van z’n sporen rinkelde zachtjes en de man stond stil en keek, luisterend, om zich heen.
Aan de rand van de veranda bukte hij zich en Jimmy had de indruk dat hij naar iets zocht, hoewel hij zich niet in kon denken dat daar iets zou kunnen liggen.
Na enkele ogenblikken richtte de man zich weer op, liep met snelle passen naar de zijkant van het huis en verdween uit het gezicht.
Jimmy bleef onbeweeglijk staan tot hij, even later, de hoefslag hoorde van een paard.
Het geluid stierf weg en Jimmy ontspande zich.
Hij liep de kamer in, ontstak de olielamp en trok z’n laarzen aan.
Gewapend met een zaklantaarn ging hij naar buiten.
Het was koel en boven de vallei stond de lucht vol sterren.
Hij luisterde een ogenblik en liep toen over de veranda naar de plaats waar hij de indringer had bezig gezien.
Bij het licht van de zaklantaarn speurde hij de grond af langs de rand van de veranda.
Hij kon niets ongewoons ontdekken!
Met enige verwondering vroeg hij zich af wat de nachtelijke bezoeker daar kon hebben gezocht.
Er stonden enkele bloempotten op de grond, waarvan een omgekeerd en Jimmy pakte er automatisch naar om hem, op de juiste wijze, bij de anderen in het gelid te zetten.
Toen hij hem omkeerde zag hij plotseling het pakje!
Het was klein en vierkant met een omhulsel van zeildoek.
Hij stond er een ogenblik verbaasd naar te kijken en pakte het toen voorzichtig op.
Was de indringer hiernaar aan het zoeken geweest?
Hij knipte haastig de lantaarn uit en liep snel naar binnen.
Aan de tafel, onder het licht van de olielamp, verwijderde hij het omhulsel en een ogenblik later stond hij, met ogen groot van verbazing, te kijken naar de stapel bankbiljetten die hij in de hand had!
Biljetten van honderd dollar!
Hij begon ze vlug te tellen.
Vijftig! Vijftig biljetten van honderd dollar! Vijfduizend dollars!
Hoe kwamen die in ’s hemelsnaam daar terecht?
En wie kon weten dat ze daar lagen?
Hij trok z’n voorhoofd in rimpels terwijl z’n ogen gericht waren op de stapel bankpapier in z’n hand.
Toen drong eensklaps de waarheid tot hem door!
Waarachtig, die kerel was er niet naar aan ’t zoeken geweest, hij had ze daar neergelegd. Met een of andere smerige bedoeling.
Dit was natuurlijk geld dat afkomstig was van de bankroof en het was hier neergeplant. De sheriff zou vermoedelijk een tip krijgen en het zou voor hem een aanwijzing te meer zijn dat de Double Hawk bij de bankroof betrokken was!
Hij pakte de biljetten bij elkaar, wikkelde ze weer in het stukje zeildoek en verborg het pakje onder het kussen dat op de canapé lag.
Toen draaide hij de lamp laag, trok z’n laarzen uit en ging weer liggen.
Allerlei gedachten tolden door z’n hoofd.
Wat een geluk dat hij gedwongen was geweest om thuis te blijven!
Hij mocht er de hemel wel dankbaar voor zijn!
En hij was verschrikkelijk benieuwd wat Steve ervan zou zeggen...
Jimmy schrok wakker door het gestamp van paardenhoeven op het erf en het lawaai van stemmen.
Hij gleed haastig van z’n rustbank, trok z’n laarzen aan en holde naar de deur.
Toen hij ze opende stond Dan voor hem terwijl Smith juist de veranda opstapte.
„Well, daar hebben we de zieke vogel!” lachte Dan en Jimmy wist onmiddellijk dat alles in orde was.
„Heb je ze op hun falie gegeven?” vroeg hij.
„Reken maar,” lachte Dan. „Ze zijn van een kouwe kermis thuisgekomen!”
„En hoe voel jij je nu, Jim?” informeerde Smith.
„Fijn!” antwoordde Jimmy en toen zei hij opgewonden: „Zeg, moet je ’ns horen wat ik meegemaakt heb vannacht!”
Met schelle stem vertelde Jimmy z’n nachtelijke belevenis.
„Wel, wat vind je van zo’n rotstreek?” eindigde hij z’n verhaal.
Smith grinnikte terwijl hij het pakje bankpapier dat Jimmy hem in de hand geduwd had, aandachtig bekeek.
Toen richtte hij z’n blik op Jimmy en zei ernstig: „Het is maar goed dat wij zelf niet altijd de dienst uitmaken. Op die manier worden we dikwijls voor veel moeilijkheden behoed!”
Dan knikte en Jimmy mompelde, een beetje verlegen: „Ik had eerst de smoor in dat ik niet met jullie mee gekund had, maar nu zie ik wel dat het voor ons bestwil geweest is!”
„Zo is het!” verzekerde Smith.
Toen vertrok z’n gezicht opnieuw tot een vrolijke grijns.
„Je kunt ervan op aan dat dit een deel van het geroofde geld is,” zei hij, „en dat het de bedoeling is om er ons mee tegen de lamp te laten lopen. Well, we zullen zien hoe we het nu verder spelen. Jij moet me eerst ’ns precies wijzen waar je het gevonden hebt, son, dan zal ik ’ns zien wat ik erop kan verzinnen.”
Jimmy ging hen voor naar buiten en demonstreerde hoe het gegaan was.
„Mooi!” bromde hij. „Ik zal er ’ns over nadenken hoe we het aanpakken. Misschien geeft het ons de gelegenheid om van de verdediging in de aanval te gaan. Ik stel voor dat jullie nu nog maar een paar uur onder de wol kruipt. Ik denk dat het morgen een drukke dag wordt. We moeten erop rekenen dat onze vriend, de sheriff, ons wel ’n bezoek zal komen brengen. Om de moeilijkheden zoveel mogelijk te vermijden lijkt het mij beter, Dan, dat jij niet te voorschijn komt. De sheriff hoeft niet te weten dat je hier bent.”
Dan knikte.
„Oké,” zei hij, „maar als het nodig is kom ik een handje toesteken. Dat kan ik je verzekeren!”
„Maak je geen zorg! Het zal niet nodig zijn,” glimlachte Smith.
Hij klopte Jimmy op de schouder.
„Wij zullen samen dat varkentje wel wassen!”