HOOFDSTUK III
De bevrijding van Dan
Over het pad dat door de heuvels liep, reed een ruiter in een kalme draf in de richting van Willow Springs.
Hij voerde nog een paard aan de teugel mee en hij deed het rustig aan want, hoewel de lucht vol sterren stond, hing de duisternis zwaar tussen de bomen en struiken, waarmee de heuvels op verscheidene plaatsen dicht begroeid waren.
Nu en dan liet hij z’n paard stapvoets gaan om het voorzichtig langs rotsblokken en rolstenen te leiden die her en der verspreid lagen.
Op de plaats waar het pad uitkwam op het bredere karrenspoor dat naar Willow Springs voerde, hield de ruiter z’n paard in om zich te oriënteren.
Voor hem strekte zich een open vlakte uit en in de verte gaven enkele verlichte vensters de plaats aan waar Willow Springs lag.
Er was geen geluid te horen en verder ook geen levend wezen te zien.
„Vooruit maar weer,” bromde de ruiter en z’n paard zette zich opnieuw in beweging, terwijl het onbereden paard traag achter hen aan sjokte.
Op enige afstand van het stadje wendde de ruiter z’n rijdier naar links en reed de vlakte in. Het was blijkbaar niet z’n bedoeling om door de hoofdstraat binnen te komen.
Hij naderde Willow Springs nu aan de zuidzijde en toen hij de eerste bebouwing aan een der zijstraten tot op een honderd meter genaderd was, steeg hij af en leidde de paarden aan de teugel verder.
Ergens blafte een hond maar overigens was alles stil om hem heen.
In de schaduw van een ongebruikte, oude, vervallen schuur bond hij de paarden vast.
„Ben zo weer terug, hou je rustig!” mompelde hij tegen z’n rijdier, dat even de oren opstak en toen z’n hoofd liet hangen.
Het scheen te begrijpen wat de bedoeling was.
Slim Dayley, de deputy-sheriff van Willow Springs, zat in het kantoor van de sheriff, onder het licht van een olielamp met z’n stoel achterovergeknikt en z’n benen op het bureau, inwendig te kankeren op z’n baas.
Z’n conclusie was, dat Gus Williams een dienstklopper was zoals je er nog nooit eerder een gezien had.
Het was over twaalven en ieder behoorlijk mens behoorde in z’n bed te liggen, meende Dayley. Maar, omdat er een gevangene in de cel zat die van een ernstig misdrijf verdacht werd, had de sheriff bepaald dat er ook ’s nachts bewaking zou zijn. Vooral ’s nachts.
Slim vond het een volkomen overbodige maatregel. De gevangenis was stevig genoeg en als de deur goed op slot was kon er geen mens in of uit.
Het kwam gelukkig niet al te vaak voor, anders kon de sheriff zijn baantje cadeau krijgen. Dan bedankte hij en werd weer cow-puncher, zoals hij vroeger geweest was.
Hij geeuwde uitbundig en lichtte z’n voeten van het bureau.
Hij zou nog maar een pijp stoppen om de slaap te verdrijven.
Langzaam, zich onderwijl uitrekkend, liep hij naar een kast in de achterwand, waarin de tabakspot van de sheriff stond.
Terwijl z’n vingers in de tabakspot graaiden ging de deur van het kantoor open.
Slim meende iets te horen maar hij kreeg niet de tijd om zich ervan te overtuigen want een stem, die wat dof en schor klonk, beval: „Steek je handen omhoog en draai je niet om!!”
Dayley vond het maar beter om aan het bevel te voldoen en hij stak langzaam z’n handen omhoog terwijl hij onbeweeglijk bleef staan.
Hij meende wel te moeten protesteren.
„Hé, zeg, luister ’ns,” zei hij verontwaardigd. „Dit is het kantoor van de wet! Je kunt hier zo maar niet...”
„Ik weet ’t,” zei de bezoeker kort. „Shut up!!” (Hou je mond).
Dayley hield stil en de bezoeker die z’n hoed diep in de ogen getrokken had en een zwarte doek voor z’n gezicht gebonden had zodat alleen z’n ogen vrij waren, deed snel enkele passen totdat hij achter de deputy-sheriff stond.
Hij hief z’n pistool op en deed de kolf stevig op de schedel van Dayley neerkomen.
Een doffe klap en Dayley zakte door z’n knieën.
De man ving hem op, sleepte hem naar de stoel achter het bureau en vleide hem daarin neer.
„Sorry,” mompelde de bezoeker, bij wijze van verontschuldiging. „Je zult morgen wel hoofdpijn hebben maar overmorgen is het weer beter.”
Z’n ogen speurden het vertrek rond, toen trok hij de la van het bureau open en, met een tevreden gebrom, griste hij er de sleutels uit.
Dan Stevens werd uit z’n lichte slaap wakker door het metalen geluid van de sleutel die in het ijzeren slot van z’n celdeur werd gestoken.
Hij kwam half overeind.
In de duisternis kon hij z’n bezoeker niet onderscheiden.
„Ben jij het, Dayley?” vroeg hij.
„Sta op en kom mee!” fluisterde een stem. „Ik ben een vriend!”
„Maar...” begon Dan opnieuw.
De stem viel hem in de rede: „Geen vragen! Come on, hurry up!”
Dan gleed haastig van z’n slaapplaats en trok z’n schoenen aan.
Toen volgde hij in de duisternis z’n bevrijder.
In het kantoor van de sheriff, waar Dayley nog in de stoel lag uitgestrekt alsof hij een dutje deed, draaide de man de olielamp laag en liep snel naar de deur.
Hij opende die op een kier en luisterde scherp toe.
Er was niets te horen en met een vlugge beweging opende hij de deur wat verder en glipte naar buiten met Dan achter zich aan.
Dicht langs de huizen liepen ze zwijgend door de donkere straat tot de man een zijstraat insloeg.
Het viel Dan op dat hij niet de moeite genomen had om de zwarte doek van z’n gezicht te doen.
Even later stonden ze achter de schuur bij de twee paarden.
„Luister,” zei de man met gedempte stem, „neem dit paard en smeer ’m. Het is een paard uit je eigen corral. Je hoeft dus niet bang te zijn dat ze je van paardendief stal zullen beschuldigen. Zorg dat je morgen uit de buurt bent als de achtervolging begint. Neem het pad door de heuvels.”
Dan, nog wat van z’n stuk gebracht door de loop van de gebeurtenissen, stamelde een paar woorden van dank maar de man onderbrak hem onmiddellijk.
„That’s all right,” zei hij. ,,’n Andere keer. Vooruit, er is geen tijd te verliezen!”
Dan slingerde zich in het zadel en de man bleef onbeweeglijk staan tot het geluid van de hoefslagen was weggestorven.
Toen trok hij de doek van z’n gezicht omlaag, steeg op en was enkele ogenblikken later in de duisternis verdwenen...
Smith voelde hoe iemand z’n arm zachtjes schudde en toen hoorde hij de stem van Jimmy die opgewonden fluisterde: „Steve, Steve, wordt wakker... Dan is terug!”
Hij kwam haastig overeind.
„Een ogenblik, Jimmy! Ik kom zo!”
Hij gleed van z’n slaapplaats en begon zich snel aan te kleden terwijl Jimmy zich weer naar het ranchhuis spoedde.
Op enkele meters van hem vandaan sliepen de twee cowboys die ’s avonds naar de ranch waren teruggekeerd.
Ze waren in een diepe slaap na een dag van hard werken en hun tweestemmig gesnurk vulde het hele bunkhouse.
Met een glimlachje om z’n lippen voltooide Smith z’n toilet, gespte de koppel om, duwde z’n pistool wat steviger in de holster en liep toen op zijn beurt naar het ranchhuis.
„Dit is m’n broer Dan, Steve! Dan, dit is mister Smith waarvan ik je verteld heb. Steve staat aan onze kant, Dan, en hij blijft hier om ons te helpen! Smith heet Steve, Dan, als je het nog niet wist!”
Jimmy was in z’n opgewondenheid volkomen van de kook en Smith streek hem grijnzend door z’n rode kuif.
„All right, Jimmy,” zei hij. „Ik denk dat we nu allebei wel weten met wie we te doen hebben!”
Hij stak z’n hand uit.
„Glad to meet you, Dan,” lachte hij. „Ik ben blij dat ik je hier een hand kan geven en dat ik er niet voor naar Willow Springs hoef te gaan!”
Dan greep de toegestoken hand en drukte ze krachtig. „Blij dat je bij ons bent, Steve. De hemel weet dat we alle hulp op het ogenblik kunnen gebruiken. Dat heb ik ook al tegen Jimmy gezegd!”
„Weet je,” zei Smith en hij glimlachte, maar z’n ogen stonden ernstig, „het gekke is dat de hemel het weet en dan die hulp nog wel eens stuurt ook. Als het tenminste de moeite waard is, en je zelf ook je best doet. Dat zei m’n vader vroeger al en ik geloof dat hij het bij het goede eind had. Hoe ben je eruit gekomen?” Dan vertelde z’n belevenissen en Smith luisterde met gefronste wenkbrauwen toe.
Dan besloot: „Ik weet niet wie me daarginds geholpen heeft maar ik ben hem verdraaid dankbaar en ze krijgen me daar niet meer terug! Ik heb met die hele bankoverval niets te maken en ik zal m’n onschuld bewijzen. Dat kan ik alleen als ik op vrije voeten ben. Nee, ze krijgen me daar niet meer terug! Ik ben nu hier en ik blijf hier en desnoods vecht ik het met de sheriff uit!”
Met een nijdige beweging stond hij op en liep naar een hoek van het vertrek waar een koppel met twee pistolen aan de wand hing.
„Van vader,” legde hij uit. „Ik zal het nu maar gaan gebruiken. Mijn pistool ligt op het kantoor van de sheriff.”
Smith schudde langzaam het hoofd.
„Ik weet hoe je je voelt, Dan,” zei hij rustig, „en ik geef je volkomen gelijk dat je niet weer naar Willow Springs terug gaat. De gevangenis is geen plaats voor mensen die onschuldig zijn. Maar hier kun je ook niet blijven. Morgenvroeg komt de sheriff hier aanzetten, misschien met een aantal helpers, en dan ben je er weer bij. Natuurlijk is dit de plaats waar hij het eerst zal komen zoeken. Je kunt het uitvechten maar je bent altijd de verliezende partij, Dan. En vergeet niet dat je in de ogen van de sheriff en de burgers van Willow Springs schuldig bent, zolang je onschuld niet bewezen is! Nee, hier mogen ze je niet vinden. Je moet naar een schuilplaats toe, waar je zolang kunt blijven tot de zaak is opgeklaard. Totdat wij meer weten. Wel, wat vind je er zelf van?”
Dan keek met sombere blik en op elkaar geperste lippen voor zich uit.
Toen haalde hij de schouders op en zuchtte diep.
„Oh, well, ik geloof wel dat je gelijk hebt, Steve,” zei hij gelaten, „maar als ik daar ergens op m’n dooie eentje zit te kijken kan ik nog niets doen en moet ik alles aan jullie overlaten. Dat bevalt me ook niet erg!”
„O, je kunt het rustig aan ons overlaten, Dan,” riep Jimmy uit. „We zullen het varkentje wel wassen en je van alles op de hoogte houden.”
De komst van Dan had Jimmy al z’n optimisme weer teruggegeven.
„En ’s nachts zou je je schuilplaats wel kunnen verlaten,” vulde Smith aan. „Je zou dan ook een oogje op het vee kunnen houden. Overdag kun je slapen. De vraag is alleen maar, weet je een goede schuilplaats hier in de buurt. Hou er rekening mee dat de sheriff de omgeving zal afstropen om je weer in handen te krijgen.”
Dan streek door z’n blonde haren en Jimmy trok diepe denkrimpels in z’n voorhoofd.
Plotseling schoot hij overeind.
„Ik weet het,” verklaarde hij opgewonden aan z’n broer, „de Lost Valley. Dat is een goeie plaats om onder te duiken.”
Zijn broer knikte resoluut.
„Dat is waar,” zei hij, „ik zou geen betere weten, ’n Goed idee, Jim. Op ons eigen gebied en niet te ver van hier. Precies wat we moeten hebben.”
Hij keek Smith aan.
„Het is een vrij diep dal,” legde hij uit, „ongeveer een uur rijden hiervandaan. Het ligt opgesloten tussen vrij steile rotsen. Vroeger was er water en groeide er gras en toen lieten wij er nog wel eens vee grazen. Door een aardverschuiving werd het water afgesneden en werd ook de toegang nagenoeg afgesloten.
Je kunt hem vrijwel niet vinden als je niet precies weet waar je moet zoeken. Er staat een schuilplaats, die wel vervallen is, maar nog wel bruikbaar en er is nog voldoende gras voor m’n paard. Precies wat we hebben moeten!”
„All right,” zei Smith, „laten we gaan. Hoe eerder we hier weg zijn, hoe beter het is. Ik zal met je meegaan, Dan. Het is goed dat ik weet waar het is. Jimmy blijft hier. Als de sheriff komt moet Jimmy in elk geval thuis zijn. En hij weet natuurlijk van niets! Vooruit, laten we vlug alles bij elkaar pakken wat nodig is. Proviand voor een paar dagen, water, dekens... come on! De tijd dringt!”
De Lost Valley was inderdaad een ideale schuilplaats, stelde Smith vast toen ze een uur of wat later het dal bereikten.
Nadat ze aanvankelijk de heuvels waren ingereden in de richting van de vallei, hadden ze, op voorstel van Smith, een wijde boog gemaakt en rotsachtig terrein opgezocht, om hun spoor te verbergen.
Smith was ervan overtuigd — en Dan was het daarmee eens — dat de sheriff met de ranch als uitgangspunt, zou trachten het spoor van de vluchteling te ontdekken en dus was het zaak dat spoor ergens te doen doodlopen.
De oorspronkelijke toegang tot het dal was door een grote aardverschuiving teruggebracht tot een smalle doorgang die achter een dichte begroeiing van struiken en varens verborgen lag.
Dan had in de duisternis moeite de toegang te vinden maar hij bereikte tenslotte de juiste plaats en met de paarden aan de teugel volgden ze het smalle pad door het struikgewas.
Voor zover Smith in de duisternis kon zien was het dal niet groot. Aan weerszijden rezen de rotsen vrij steil omhoog; de gekartelde bovenranden tekenden zich nog vrij duidelijk af tegen de iets lichtere nachtelijke hemel.
„Daarginds,” wees Dan in de duisternis, „heeft vroeger de beek gelopen die het dal van water voorzag. Het is nu een droge bedding die helemaal dichtgegroeid is. De beek loopt nu buiten het dal, hier niet ver vandaan en daar heb ik voldoende water voor mij en m’n paard. Daar rechts ligt de schuilplaats.”
Bij het licht van de zaklantaarns doorzochten ze de houten hut op de aanwezigheid van slangen of ander ongedierte en toen dat gebeurd was werden de meegebrachte benodigdheden van de paarden gehaald.
„Well, dat is het,” zuchtte Dan toen hij z’n slaapplaats had ingericht en de overige spullen in het gebouwtje waren ondergebracht. „En nu maar zien dat we hier de tijd doorkomen. Ik vraag me af hoe lang het zal duren.”
„Niet zo lang,” verzekerde Smith. „En beter hier dan in de gevangenis van Willow Springs, denk daar maar aan! Wij zullen doen wat we kunnen en we zullen je op de hoogte houden. Neem zelf geen risico. Blijf overdag hier in het dal. Je kunt ervan op aan dat de sheriff en z’n helper spinnijdig zullen zijn en vooral de eerstkomende dagen de omgeving zullen uitkammen om je op het spoor te komen. Hou je gedekt! Als ze je weer te pakken krijgen kom je niet zo gemakkelijk weer vrij!”
„Ik zal erom denken,” verklaarde Dan ernstig. „Ze zullen mij niet te zien krijgen!”