HOOFDSTUK IV
Smith gaat op onderzoek uit
Gus Williams en z’n deputy, Slim Dayley, waren inderdaad spinnijdig, dat was heel duidelijk te zien.
Ze kwamen de andere morgen, met verbeten gezichten, het erf van de Double Hawk oprijden op het moment dat Jimmy en Steve en de beide cowboys, George White en Bert Benson, juist het ontbijt achter de rug hadden.
De sheriff kwam van z’n paard en stapte met driftige passen de veranda op.
Jimmy opende de deur en zei op z’n vriendelijkste toon: „Hallo, sheriff, goeie morgen! Je bent er vroeg bij.”
„Waar is je broer?” vroeg sheriff Williams kortaf, zonder de groet te beantwoorden.
Jimmy trok z’n meest verbaasde gezicht. Hij was op de komst van de sheriff voorbereid en hij had zich voorgenomen om hem geen leugens te vertellen maar hem toch ook niets wijzer te maken.
„Dat moet jij weten, sheriff,” zei Jimmy. „Hij is niet hier!”
Hij keek langs de sheriff heen naar Dayley die niet was afgestegen. De deputy had z’n Winchester dwars voor zich op het zadel liggen, met twee handen omklemd, en hij trok een gezicht alsof hij er maar het liefst onmiddellijk gebruik van zou hebben gemaakt.
„Dan is er vannacht tussenuit geknepen,” legde de sheriff uit. „Hij had een helper, die m’n deputy buiten westen sloeg en Dan uit de cel haalde. Vermoedelijk...”
Hij maakte een gebaar van afkeer.
„Wat sta ik hier te vertellen,” bromde hij. „Dat weet je allemaal al lang. Waar is ie?!”
„Hij is niet hier,” deed Jimmy onschuldig. „Je kunt hier rustig rondkijken als je me niet gelooft...”
„Waar is-ie dan?”
Jimmy maakte een gebaar met z’n handen dat alles kon betekenen.
„All right!” zei de sheriff grimmig. „Laat ik je in elk geval vertellen dat je broer op het ogenblik een vluchteling is voor de wet. We gaan nu jacht op hem maken en als hij zich verzet heeft hij kans om neergeschoten te worden. En als we hem te pakken krijgen en hij blijkt onschuldig te zijn, dan gaat-ie nog een tijd de gevangenis in omdat-ie Dayley op z’n stomme kop geslagen heeft. Da’s een belediging van het gezag!”
De sheriff hield op bij gebrek aan adem.
„Loop je niet een beetje hard van stapel, sheriff?” klonk de rustige stem van Smith. Hij stond in de deuropening geleund en was bezig een sigaret te rollen. „Als ik het goed begrijp was het niet Jimmy’s broer die jouw helper... eh... in slaap wiegde.”
Williams keek woest.
„Wie ben jij?” snauwde hij. „Ik heb jou hier nog nooit in de buurt gezien!”
„Hij is onze nieuwe voorman,” antwoordde Jimmy, „Steve Smith!”
„Smith... eh,” bromde de sheriff sarcastisch, „kon je geen andere naam uitdenken?”
„Smith was goed genoeg voor mij,” antwoordde Smith met een flauw glimlachje.
„Waar kom je vandaan?”
Smith maakte een hoofdbeweging in de richting van het dal.
„Van die kant,” glimlachte hij.
„Smith, eh,” bromde de sheriff opnieuw terwijl hij Smith onderzoekend aankeek. Het was duidelijk te zien dat alle foto’s op de opsporingsbiljetten aan z’n geestesoog voorbij gingen.
„Laten we zien dat we hier wegkomen, Gus,” klonk plotseling de verveelde stem van Dayley. „We worden van die lui hier toch niks wijzer en we laten kostbare tijd verloren gaan!”
Williams draaide zich nijdig om. Hij zag rood van kwaadheid.
„Als jij niet zo stom was geweest om je op je hersenloze kop te laten slaan dan hoefden we niet hier rond te sjouwen en dan konden we onze kostbare tijd beter besteden!” schreeuwde hij.
„Als je voortmaakt kun je nog op tijd thuis zijn voor je middagdutje, Gus,” grinnikte Bert Benson, die een grappenmaker was.
De sheriff keek hem aan alsof hij hem wilde verscheuren.
Toen draaide hij zich om en stormde de veranda af naar z’n paard.
Zo vlug als z’n leeftijd het toeliet klom hij in het zadel en greep de teugel.
Hij deed z’n mond open om nog iets te zeggen maar bedacht zich blijkbaar want met een ruk deed hij z’n paard keren en draafde, gevolgd door Dayley, weg in de richting van de vallei.
„Hij was werkelijk boos,” mompelde Jimmy terwijl hij Smith aankeek.
„Dat was-ie,” grinnikte Smith terwijl hij de beide ruiters nakeek tot ze uit het gezicht verdwenen waren.
Die namiddag besloot Smith op verkenning uit te gaan om zich bij daglicht vertrouwd te maken met de omgeving en in het bijzonder met het grondgebied van de ranch.
Jimmy had er op gestaan om hem te vergezellen maar Smith had hem dat idee uit z’n hoofd gepraat.
,,’n Andere keer, Jimmy. Nu lijkt het me beter dat ik me alleen ’ns ga oriënteren. Alleen loop je minder in de gaten en heb je meer bewegingsvrijheid en bovendien vind ik het van belang dat hier een verantwoordelijk persoon aanwezig is voor het geval er iets gebeurt.” Het had allemaal nogal plechtig geklonken en Jimmy had bij dat verantwoordelijk persoon’ Smith heel scherp aangekeken om te zien of deze hem misschien een beetje voor de gek hield.
Maar Smith had z’n meest ernstige gezicht getrokken en Jimmy had zich tenslotte, zij het met tegenzin, bij de beslissing neergelegd.
Hij vond het eigenlijk heel gewoon dat Smith de beslissingen nam en inwendig was hij er misschien wel een beetje blij om dat de verantwoordelijkheid van zijn jonge schouders was afgenomen.
Ook al was hij dan een ,verantwoordelijk persoon!’ Jimmy had Smith zo goed mogelijk op de hoogte gebracht van de plaatsen die de grens vormden van het gebied van de Double Hawk en dat van de Diamond Bar van John Stokwell.
Smith reed door de vallei en volgde aanvankelijk de loop van de beek tot de plaats waar deze in een smalle canyon verdween.
Hij liet de canyon links liggen en stuurde Blackie de lange heuvelhelling op tot hij uitkwam op een smal pad dat zich door de dichte bebossing van pijnbomen slingerde. Hij volgde het pad enkele mijlen tot het zich over een heuveltop verloor in een dichte begroeiing van wilde vlier en jeneverbesstruiken.
Daar boog hij naar het westen af en, de helling in schuine richting afdalend, kwam hij in een vrij diep ravijn waarvan de beide wanden volkomen glad leken en bijna loodrecht omhoog liepen.
Hij reed langzaam verder, zorgvuldig de rotsblokken en rolstenen vermijdend die links en rechts verspreid lagen.
Aan het einde van het ravijn begon de bodem geleidelijk aan te stijgen en toen hij uit het ravijn te voorschijn kwam zag hij voor zich een licht golvend, heuvelachtig terrein met weinig beplanting en met hier en daar plekken waar prairiegras groeide.
Blijkbaar naderde hij zo langzamerhand de weidegrond van de ranch.
Terwijl z’n grijze ogen de omgeving nauwlettend in zich op namen, vervolgde Smith z’n weg.
Hij bereikte de top van een lage heuvel en plotseling zag hij in de laagte beneden hem, op een afstand van een driehonderd meter, een tweetal ruiters.
Zijn eerste gedachte was dat het de sheriff en z’n helper waren die nog steeds het spoor probeerden te vinden van de ontvluchte Dan, maar toen hij de kijker uit z’n zadeltas haalde en voor z’n ogen bracht ontdekte hij dat het niet de beide wetsdienaren waren.
Hoewel de beide ruiters voor hem uit reden en hij hen dus op de rug zag, herkende hij in een van hen Ted Walters, de vroegere voorman van de Double Hawk. De andere ruiter was hem onbekend maar hij vermoedde dat het een van de mannen van de Diamond Bar was.
Ze reden in een lichte draf en Smith had de indruk dat ze op weg waren naar een bepaald doel.
Hij vroeg zich af wat dit tweetal hier op het grondgebied van de Double Hawk te zoeken had en het leek hem van belang daar achter te komen.
Hij liet z’n paard keren en reed een eindweegs de helling die hij zo juist beklommen had, af, zodat de heuveltop hem aan het oog onttrok.
Toen bracht hij z’n paard in draf en zette de achtervolging in, waarbij hij er zich nu en dan behoedzaam van vergewiste dat de beide mannen nog in zicht waren en hij op het goede spoor zat.
Na korte tijd werd de bodem rotsachtiger en begon te stijgen en Smith moest noodgedwongen z’n paard wat inhouden omdat de grond op verscheidene plaatsen scheuren en spleten en oneffenheden vertoonde en grote stenen z’n weg versperden.
Hij steeg af en liep voorzichtig naar de rand van het smalle rotsplateau om te zien waar de mannen die hij achtervolgde, zich bevonden.
Tot z’n verbazing en ergernis ontdekte hij echter dat de beide mannen verdwenen waren. Er was geen spoor meer van hen te ontdekken.
Met de kijker zocht hij de omgeving af.
Op enkele honderden meters afstand rees de rotswand omhoog, gekloofd en gekerfd, bruingrijs in het helle zonlicht.
Aan de voet lagen, verspreid, enorme granietblokken, sommige van meer dan manshoogte.
Hij vroeg zich af of de beide ruiters eerder waren afgebogen en dus meer naar het noorden gereden waren.
Er was maar een oplossing, concludeerde hij tenslotte; terugrijden en onmiddellijk op het spoor van de beide mannen verder gaan.
Hij wierp zich in het zadel, nijdig op zichzelf, en reed een gedeelte van de weg terug, totdat hij op de plaats kwam waar hij Walters en z’n metgezel het laatst had waargenomen.
Het kostte hem niet veel moeite het spoor van de beide ruiters te volgen en zo bereikte hij, na korte tijd, de rotswand die hij eerder vanaf het rotsplateau had bekeken.
Daar deed hij de verrassende ontdekking dat de rotswand geen ononderbroken geheel vormde maar een enkele meters brede opening bevatte, die, doordat het zuidelijk gedeelte van de wand vrij sterk naar voren sprong, vanaf het plateau niet zichtbaar was geweest.
Smith twijfelde er geen ogenblik aan dat de beide mannen die hij achtervolgde, hierdoor verder gereden waren en een kort onderzoek van de rotsgrond gaf hem zekerheid.
Hij besloot om de achtervolging maar voort te zetten maar op z’n hoede te zijn en voorzichtig dreef hij z’n paard door de opening.
Aan weerszijden rezen de bruingrijze rotswanden steil omhoog.
Na een vijftig meter weken ze echter plotseling uiteen en schuin daarachter lag een grote komvormige ruimte, het voorste gedeelte rotsachtig en bezaaid met grote stenen, het achterste gedeelte begroeid met struikgewas en hier en daar plukken gras.
Halverwege was tegen de rotswand een ruwhouten, primitieve hut gebouwd, scheef en vormloos, waarbij drie gezadelde paarden stonden vastgebonden.
Op het achterterrein graasde, vastgemaakt aan een lasso, nog een paard.
Smith nam de situatie in een ogenblik in zich op en trok zich toen haastig terug achter de beschermende rotswand.
Hij dacht ernstig na.
Het stond voor hem vast dat de drie mannen die daar blijkbaar bijeen waren — misschien waren het er vier — zeker geen vrienden waren van de Double Hawk, ook al hielden ze dan hun samenkomst op het gebied van de ranch.
Dit was blijkbaar een gedeelte van het terrein dat nooit door de mannen van de Double Hawk bezocht werd omdat het onherbergzaam was en mens noch dier hier iets van z’n gading kon vinden.
Een ideale schuilplaats voor kerels die iets in hun schild voerden, dacht Smith, en dat deden die kerels die daarginds nu waren vast en zeker.
Die waren beslist niet zo maar voor de gezelligheid hier bij elkaar gekomen!
Plotseling besloot hij er, hoe dan ook, achter te komen wat die kerels daar uitspookten. Het kon van het grootste belang zijn om dat te weten!
Hij liet z’n paard keren en reed snel de toegangsweg af.
Achter een paar grote, dicht bij elkaar gelegen rotsblokken, steeg hij af.
„Liggen, old boy!” beval hij en het zwarte paard prikte z’n oren op, zakte door z’n voorbenen en rolde om.
Smith gaf het een goedkeurend klopje op de nek en liep haastig weg.
Even later stond hij weer, in de schaduw van de rotswand, de ruimte voor hem in ogenschouw te nemen.
Het was een gevaarlijke onderneming, dat besefte hij drommels goed!
Als die kerels naar buiten mochten komen terwijl hij hier was, zag het er niet mooi uit!
Maar sommige dingen moesten nu eenmaal gedaan worden en dan moest men het risico er maar bij nemen!
Hij dook in elkaar en begon langzaam voort te kruipen in de richting van de hut, zoveel mogelijk dekking zoekend achter de verspreid liggende rotsblokken.
Toen de stenen spaarzamer werden boog hij af naar de rotswand en daarlangs legde hij snel, in gebukte houding, de laatste meters af.
Enkele ogenblikken later zat hij gehurkt tegen de zijwand van de hut, z’n pistool in de hand, z’n hoed diep in de ogen getrokken.
De paarden die vlak bij hem vastgebonden stonden, hadden bij z’n komst een enkele onrustige beweging gemaakt, maar gelukkig niet voldoende om de aandacht van de kerels in de hut te trekken.
Smith kon hun gesprek duidelijk volgen.
„...kletsen, Brasos. Je komt er vervloekt goedkoop aan zonder dat je er veel moeite voor hoeft te doen en zonder dat je risico loopt! Het gevaar dat lopen wij, zie!” zei een harde stem op nijdige toon.
„Zo is het!” Dat was Ted Walters. „Wij kunnen tegen een stuk lood omhooglopen maar jij hoeft alleen maar met een paar kerels bij Rusty Creek te zijn om de honderdvijftig stuks over te nemen. Als jij ze dan morgennacht een vijftien mijl verder drijft is er geen vuiltje meer aan de lucht. Het is net als Art zegt, je hebt het gemakkelijk en vlug verdiend!”
„Maar de prijs van vee is laag,” protesteerde de man die Brasos heette en wiens stem een Mexicaans accent had. „Ik kan het vee niet gewoon aan de markt brengen. Het brandmerk moet veranderd worden en dat kost tijd. En geld. Mijn mannen, zij willen goed betaald worden voor dit werk. Laten we daarom zeggen, tien Amerikaanse dollars per stuk. Oké?”
„Vijftien en geen cent minder, Brasos, of je kunt wat mij betreft naar de duivel lopen!” viel Art nijdig uit. „Je maakt er zelf het dubbele van. Je hoeft me niks wijs te maken! Vijftien en daar kun je het voor doen of laten!”
„Oké, oké,” suste Brasos. „Ik zal ze nemen. Omdat wij altijd goede zaken gedaan hebben. Morgennacht zal ik aan Rusty Creek zijn met enkele van mijn mannen om het vee in ontvangst te nemen en ik betaal vijftien voor ieder stuk behalve voor de kalveren. Daarvoor betaal ik tien dollars!”
Smith hoorde een nijdig gegrom in de hut en toen opnieuw de stem van Brasos.
„Oké! Het is te veel, maar goed, ik betaal vijftien voor alles! Oké, mister Slocum?”
„Op die manier kunnen we zaken blijven doen, Brasos,” bromde de man die Art Slocum heette.
„Inderdaad,” viel Walters z’n partner bij. „We hebben de komende twee maanden nog net zo’n partij voor je. Vermoedelijk wel meer dan een!”
Hij grinnikte hoorbaar en ook de Mexicaan lachte zachtjes.
„Het is een genoegen om zaken met de gentlemen te doen,” verzekerde hij op zalvende toon. „Well, dat is dan afgesproken...”
Smith hoorde gestommel in de hut en had de indruk dat het gesprek ten einde was.
Hij maakte aanstalten om z’n gevaarlijke luisterpost zo snel mogelijk te verlaten maar een plotselinge opmerking van Art Slocum weerhield hem.
„Tussen twee haakjes, Brasos,” hoorde hij Slocum zeggen, „je hebt daarachter een paard zien staan. Je kunt het meenemen. Het kost je vijftig dollars en dat is verdraaid goedkoop. Het is tweehonderd waard!”
„Is het...” begon Brasos maar Slocum viel hem onmiddellijk in de rede.
„De eigenaar heeft er... eh... geen interesse meer voor,” zei hij met een grijnslach. Ook Walters lachte.
Brasos schraapte z’n keel.
„Ik hoor dat mister Dan Stevens van de Double Hawk vannacht uit de gevangenis van Willow Springs is ontsnapt,” merkte hij nuchter op. „Hij zal nu wel over de grens zijn... op een paard dat hij hier of daar te pakken heeft gekregen.”
De Mexicaan was kennelijk goed op de hoogte en niet iemand die zich knollen voor citroenen liet verkopen, dacht Smith.
„Daar geloof ik niks van,” hoorde hij Ted Walters zeggen. „Hij houdt zich hier in de buurt ergens schuil, dat kan je rustig van mij aannemen. Ik zou je misschien zelfs de plek kunnen aanwijzen waar hij zit,” voegde hij er geheimzinnig aan toe.
„Je zou de sheriff een tip kunnen geven, Ted,” stelde Art Slocum voor.
„Alles op z’n tijd,” bromde Walters. „Ik heb zelf nog een appeltje te schillen met die kerel!”
„Oké, ik zal dat paard dan nu maar meenemen,” besloot Brasos. „Vijftig dollars...” en dat waren de laatste woorden die Smith hoorde want hij vond dat het nu toch wel de hoogste tijd werd om zich naar veiliger oorden terug te trekken.
Vlug als een slang gleed hij langs de rotswand naar de plaats waar de verspreid liggende rotsblokken hem de nodige beschutting boden.
Z’n ogen op de hut gericht en z’n pistool gereed kroop hij naar de uitgang en hij verdween juist uit het gezicht toen Walters uit de hut naar buiten stapte, gevolgd door z’n beide kornuiten.
Smith snelde door de toegangsweg naar de plaats waar z’n paard lag.
Het zwarte paard kwam onmiddellijk overeind toen het z’n baas zag aankomen en Smith slingerde zich in het zadel.
„Come on, Blackie,” zette hij het dier aan. „Laat nou ’ns zien dat je wat meer bent dan een doodgewoon lui beest!”
Blackie gooide z’n hoofd in de lucht, kwam even met z’n voorbenen van de grond en stoof toen in een draf weg om daarna in galop over te gaan.
Smith keek nu en dan over z’n schouder maar van de drie kerels was niets te bekennen.
Na een halve kilometer te hebben afgelegd zwenkte hij rechtsaf naar de heuvels. Zodra hij over de eerste heuvelkam was hield hij z’n paard in en sprong uit het zadel.
Languit liggend, z’n stetson in z’n nek geschoven, z’n kijker bij de hand wachtte hij tot de drie mannen in zicht zouden komen.
Hij hoefde niet lang te wachten.
Smith zag hen aankomen, Slocum en Walters voorop, de Mexicaan, die het paard van Dan Stevens meevoerde, enkele meters daarachter.
Gewapend met z’n kijker volgde hij hun bewegingen.
Toen ze de plaats waar hij lag enkele honderden meters gepasseerd waren, zag hij plotseling de Mexicaan de hand heffen ten groet en rechtsaf slaan terwijl de anderen rechtdoor reden.
Met een glimlachje om de lippen wachtte Smith tot de Mexicaan uit het gezicht verdwenen was.
Toen stond hij op, borg de kijker in z’n zadeltas en klom langzaam op z’n paard.
Hij klopte het dier liefkozend op de hals en reed, in lichte draf, de heuvels in.
Een ontmoeting met señor Brasos was het volgende punt van het programma. Het paard van Dan Stevens zou weer aan z’n eigenaar terugkomen, hoe dan ook!
Smith had op z’n heenweg de omgeving voldoende scherp in zich opgenomen en omdat Brasos een tweede paard meevoerde zou hij ongetwijfeld het min of meer begaanbare pad door de heuvels volgen. En hij zou bovendien maar langzaam vooruitkomen.
Vandaar dat Smith geen haast maakte en voor zichzelf al ongeveer het punt had bepaald waar hij de Mexicaan zou ontmoeten.
Het moest een toevallige ontmoeting lijken, zodat de man niet op de gedachte zou komen dat Smith hem al een tijdlang gevolgd had en misschien op de hoogte zou zijn met de schuilplaats.
Met een glimlachje om de lippen draafde Smith door de heuvels totdat hij na korte tijd het pad bereikte waarlangs hij naar zijn berekening de Mexicaan kon verwachten.
Achter een groepje hoog opgeschoten struiken bracht hij z’n paard tot staan en haalde z’n tabakszak te voorschijn.
Hij had nog even de tijd.
Toen hij z’n sigaret half opgerookt had, hoorde hij Brasos komen.
De man vloekte en spoorde de beide paarden tot groter snelheid aan.
Smith doofde z’n sigaret en wachtte geduldig tot de Mexicaan voldoende dichtbij was.
Toen reed hij achter de struiken vandaan.
Brasos hield met een ruk z’n rijdier in en z’n ogen werden groot van verbazing en schrik.
Het was duidelijk dat hij hier niemand verwacht had.
Hij was vrij klein en tenger gebouwd met een gebruind mager gezicht, versierd met een smalle snor en een kin die voorzien was van zwarte baardstoppels.
Een vettige zwarte haarlok kwam onder z’n hoed vandaan.
Z’n hand dwaalde een ogenblik af naar het pistool met paarlemoeren greep dat laag op z’n rechterheup hing.
Hij bedacht zich en liet z’n hand op de zadelknop rusten.
„Good afternoon, señor,” groette hij op de meest vriendelijke toon.
„Wat voer je hier uit en waar heb je dat paard vandaan?” vroeg Smith kortaf.
Brasos keek achter zich alsof hij nu eerst ontdekte dat er nog een paard achter hem aan kwam. Hij maakte een verontschuldigend gebaar met z’n handen en zei argeloos:
„Ik ben op weg naar de rancho van mijn broeder Fernandez,” loog hij vlotweg. „De Rancho del Sol, twintig mijlen verder naar het zuiden. Dit paard, het is een verjaardagsgeschenk voor mijn broeder!”
„Ik heb nooit van die ranch gehoord,” zei Smith. „Het is maar een hele kleine rancho, señor,” glimlachte Brasos.
„En waar heb je dat paard vandaan?” wilde Smith weten.
„Ik heb het zelf opgefokt, señor,” verzekerde de Mexicaan. „Het is een verjaard...”
„Ik heb je de eerste keer al verstaan,” bromde Smith. „Hoe heet je?”
„... eh... Enrico, señor! Enrico Valdez! Maar mag ik vragen met welk recht...?”
„Señor Valdez,” zei Smith op streng-koele toon, „ik geloof dat je een leugenaar bent en een dief. Ik twijfel eraan of je Valdez heet, ik ben er vast van overtuigd dat er op vijftig mijlen in de omtrek geen Rancho del Sol bestaat en ik weet zeker dat je dat paard daar niet zelf gefokt hebt! Of is het je gewoonte om de paarden die jij fokt te voorzien van het brandmerk van de Double Hawk?”
Brasos gaf geen antwoord.
Z’n ogen gleden schichtig van Smith naar de omgeving naast Smith alsof hij een uitweg zocht.
„Weet je wat ze in deze omgeving doen met paardendieven, Valdez?” ging Smith op snijdende toon verder. De Mexicaan deed er het zwijgen toe maar plotseling richtte hij een verschrikte blik op een plaats, schuin achter Smith.
„Pas op, señor,” schreeuwde hij, „daar achter u!”
Tegelijkertijd schoot z’n kleine hand als een slang naar het pistool op z’n heup.
Hij had het wapen half uit de holster toen het pistool van Smith knalde...
Brasos uitte een felle kreet van pijn en greep met z’n linkerhand naar de gekwetste pols van z’n rechterhand waarover de kogel uit het pistool van Smith een hevig bloedende voor getrokken had.
„Dat was een oud trucje, Valdez,” snauwde Smith terwijl hij z’n pistool op de Mexicaan gericht hield. „Een trucje waar geen kind hier in de buurt nog inloopt! Het had je je leven kunnen kosten! Laat dat pistool op de grond vallen,” commandeerde hij vervolgens en Brasos, z’n gezicht nog steeds vertrokken van pijn, haastte zich aan het bevel te voldoen.
Toen reed hij z’n paard langs dat van de Mexicaan en rukte hem de smerige halsdoek van z’n nek.
„Kom hier met die vlerk!” zei hij bits en de man stak hem z’n gewonde hand toe.
Z’n donkere kraalogen keken verwonderd toe terwijl Smith met de halsdoek de hand zo goed mogelijk verbond. De doek werd op z’n plaats gehouden door een eind touw dat de Mexicaan in z’n zadeltas had en dat er stevig omheen gebonden werd.
„En smeer ’m nu,” gelastte Smith, „en laat dat paard hier. En laat me je lelijke gezicht hier nooit meer zien, señor. Een volgende keer zou het slechter af kunnen lopen!”
Brasos zei niets.
Met z’n linkerhand knoopte hij het touw los waarmee het paard van Dan aan een ring van het zadel bevestigd was.
Smith greep het touw en Brasos reed weg, zonder een woord te zeggen.
Hij keek niet meer om en toen hij uit het gezicht verdwenen was, zette Smith z’n paard in beweging.
„Come on, Blackie,” grinnikte hij. „Je hebt er nu een broertje bij gekregen. Ik ben benieuwd wat Jimmy ervan zal zeggen!”
„Jee, Steve!” riep Jimmy uit toen Smith, met een brede grijns op z’n gezicht, het voorterrein van de Double Hawk kwam oprijden. „Dat is Dan’s paard. Waar heb je dat vandaan gehaald?”
,,’n Lang verhaal, son,” bromde Smith, met een glimlach in z’n grijze ogen. „Ik zal het je strakjes vertellen. Eerst wassen en dan eten! Je ziet hier een stoffige en bijzonder hongerige cowboy voor je, son. Je kunt maar beter Ah Sing waarschuwen om op het ergste voorbereid te zijn.”
„Dat ga ik onmiddellijk doen, Steve!” verzekerde Jimmy maar hij bleef Smith nakijken terwijl deze, een beetje stijf van de lange rit, naar het bunkhouse liep.
In z’n ogen lag een warme gloed en hij liep even later fluitend naar binnen om Ah Sing te zoeken.
Sinds lang had hij zich niet zo gelukkig gevoeld...