HOOFDSTUK II

 

Willow Springs

 

Willow Springs lag te blakeren en te soezen in de felle middagzon toen Jimmy binnenreed.

Het was de tijd van de siësta en de hele straat lag verlaten.

Alleen een paar honden lagen in een plekje schaduw, hun tongen ver uit hun bek, hijgend alsof ze verschrikkelijk hard gelopen hadden.

De bewoners noemden het een stadje maar het was die naam nauwelijks waard. Het bestond uit niet veel meer dan een lange straat, onverhard, stoffig en smerig, waarlangs aan weerszijden een aantal houten bouwsels, slordig en onregelmatig, was neergeplant. Alleen de belangrijkste gebouwen van het plaatsje, zoals Frank Launder’s Local Bank, het kantoor van de sheriff, Cromwell’s Storehouse en de Palace Saloon, hadden enig aanzien.

De enkele zijwegen van deze hoofdstraat liepen uit in de vlakte en er stonden een aantal ruwhouten shacks, enkele paardenstallen en adobehutten links en rechts verspreid.

Een enorme stofwolk achter zich latend joeg Jimmy de hoofdstraat binnen tot hij het kantoor van de sheriff bereikt had. Daar hield hij z’n paard met een ruk in, sprong uit het zadel, bond het paard vast aan het houten rek voor het kantoor en rende over het houten plankier naar de toegangsdeur.

Sheriff Gus Williams was juist z’n tukje begonnen toen Jimmy arriveerde.

Hij zat achter een grote houten tafel — die dienst deed als bureau — op een stoel die met twee poten op de grond schuin tegen de achterwand stond. Het kantoor bevatte verder een houten balie en nog een stoel, bestemd voor de deputy-sheriff, z’n helper. Tegen de groezelige wanden van het kantoor hing een aantal biljetten die begonnen met: ,Wanted’ (opsporing verzocht).

Sheriff Williams sloeg met een schok naar voren door de klap waarmee Jimmy de deur dichtwierp.

Met knipperende ogen keek hij de bezoeker aan en het duurde even eer het tot hem doordrong wie die bezoeker was.

„Wat is er aan de hand met Dan?” vroeg Jimmy kort.

Williams wreef met z’n hand door z’n ogen en schudde zijn benig gezicht. Toen streek hij met de rug van z’n hand langs z’n kin en het raspende geluid vertelde hem dat hij bijna aan z’n wekelijkse scheerbeurt toe was.

Hij tilde z’n lange, magere gestalte van de stoel en zei:

„Hello, Jimmy, zo, ja, ik verwachtte je wel. ’n Beroerde geschiedenis met Dan. Kan er nog niet met m’n verstand bij. Hoe is-ie ertoe gekomen?”

„Ik weet nergens van,” verklaarde Jimmy. „Wat is er gebeurd?”

„Well,” zei Williams, terwijl hij in de stoel ging zitten en met een handgebaar Jimmy uitnodigde in de andere stoel plaats te nemen, „vanmorgen hebben een drietal kerels een overval gepleegd op de bank. Even na negen uur. Ze was juist open. Onder de bedreiging van hun pistolen heeft Randy Scott, de kassier, hen bijna al het geld overhandigd dat beschikbaar was. Ruim twintigduizend dollars. Ik was op dat moment op weg naar de ranch van Dutch Clark maar Dayley heeft met een paar lui de achtervolging ingezet. Ze raakten het spoor kwijt maar toen ze de omgeving afzochten vonden ze een van de rovers, en het was je broer Dan!”

Hij sloeg naar een bromvlieg die voor hem op de tafel was neergestreken en keek Jimmy aan.

„Hoe wisten ze dat hij een van de rovers was?” vroeg Jimmy verwonderd.

„Dan lag op de grond, half bewusteloos. Vermoedelijk is z’n paard gestruikeld en heeft hem afgeworpen. De zwarte doek die ieder van de rovers voor z’n gezicht gebonden had bij de overval, zat nog om z’n hals. In z’n zak zat meer dan duizend dollar van het gestolen geld. Bovendien heeft de kassier je broer herkend als een van de bandieten. Wat kon ik dus anders doen?” „Heeft Dan bekend?”

„Nee! Hij beweert dat hij vanmorgen met jullie ploeg op pad gegaan is en halfweg is omgedraaid om terug te rijden naar de ranch. Bij de Canyon Pass werd hij opgewacht door drie gemaskerde ruiters die op hem inreden en hem buiten westen sloegen. Dat is z’n verhaal en het is maar een pover verhaal als je het mij vraagt. Hoewel, aan de andere kant, ik me Dan moeilijk voor kan stellen als bankrover...”

„Natuurlijk is Dan onschuldig!” riep Jimmy uit. „Je hebt m’n vader gekend, Gus, en je kent Dan! Dan is eerlijk als goud...”

„Maar Randy Scott...” begon de sheriff.

„Precies! Hoe kan Randy Scott Dan herkend hebben als een van de rovers? Als ik het goed begrijp hadden ze hun gezichten verborgen achter een zwarte doek. Heeft hij de anderen ook herkend? Of heeft hij Dan slechts herkend toen ze hem pas te pakken hadden...?” „Well,” verzekerde de sheriff, „Randy is heel positief in z’n bewering dat Dan erbij was. Bovendien het geld. De nummers van de bankbiljetten zijn bekend en het geld dat Dan in z’n bezit had was een deel van de gestolen biljetten. Dat staat vast!”

„Een verdraaid klein gedeelte,” zei Jimmy minachtend. „Als Dan een van de drie was geweest zou hij vermoedelijk ook een derde deel van de buit gekregen hebben. Nu hebben die rovers hem wat geld in z’n zak gestopt om je op die manier een schuldige in handen te spelen en het verdere onderzoek te vertragen!”

„O, nee!” verklaarde Williams resoluut, „het onderzoek gaat door. M’n deputy Dayley is op het ogenblik de omgeving aan het afspeuren om...”

„Dayley,” viel Jimmy in de rede, „kan nog geen koe vinden al breekt-ie er z’n nek over!”

„...en ik zal zelf ook een deugdelijk onderzoek instellen! We laten de zaak beslist niet rusten, Jimmy. Daar kun je verzekerd van zijn!”

Jimmy wilde vragen of de sheriff misschien al met z’n onderzoek bezig was terwijl hij daar juist z’n dutje zat te doen, maar hij hield zich in.

„En wat ben je nu van plan om met Dan te doen?” vroeg hij.

Sheriff Williams streek door z’n spaarzame witte haren en kneep z’n lippen op elkaar.

„Ik ben bang dat ik, zolang we niet méér weten, Dan hier zal moeten vasthouden,” zei hij tenslotte.

„En als het onderzoek niets oplevert?”

De sheriff haalde de schouders op.

„Dan zal hij moeten terechtstaan op beschuldiging van bankroof. Dan zal de jury uit moeten maken of hij schuldig is of niet!”

„Hij is onschuldig, sheriff, en in je hart ben je daarvan overtuigd. Waarom laat je hem niet gaan? Ik weet zeker dat Dan je zijn erewoord zal geven om hier niet uit de omgeving weg te gaan. Je kunt hem hier niet dagen achtereen in die stinkende cel laten zitten!” Williams schudde het hoofd.

„Sorry, Jim,” zei hij, „maar de bewijzen zijn te zeer tegen hem en wat ik geloof doet hierbij niet ter zake. Ik kan hem, zelfs niet op z’n erewoord, vrijlaten!”

Jimmy zuchtte diep en hij staarde mismoedig naar de grond.

Hoe zou het op de ranch moeten gaan zonder Dan? Waren er nog geen moeilijkheden genoeg? Natuurlijk, dit paste ook weer precies in het plan om hen van de Double Hawk te verdrijven. Eerst Dan uit de weg en wat zou hij, Jimmy, een jongen van zestien jaar, nog kunnen doen!”

Hij voelde de hand van de sheriff op z’n schouder. ,,’t Spijt me, Jim, maar ik moet me aan de voorschriften houden.”

„Waar is het paard van Dan?” vroeg hij.

„Ik weet het niet. Het paard was er niet meer toen ze Dan vonden. Het is er misschien vandoor gegaan.” „Het is niet op de ranch teruggekomen.”

„Dan hebben die bandieten het misschien meegenomen,” veronderstelde Williams.

„En Dan zouden ze laten liggen?” vroeg Jimmy ongelovig. „Om opgepikt te worden door de posse? Zodat hij alle kans zou krijgen om de namen van de anderen te verraden?”

Hij lachte schamper.

„Zie je dan niet, sheriff, dat het een doorgestoken kaart moet zijn!”

Sheriff Williams haalde alleen maar z’n schouders op en Jimmy begreep dat verder praten nutteloos was.

Hij stond op van z’n stoel en vroeg: „Mag ik Dan even bezoeken?”

„Sure.”

Williams liep om de tafel heen en haalde uit de la van de tafel een sleutelbos.

„Ik moet je alleen vragen om je pistool hier achter te laten, son,” bromde hij. „Voorschrift.”

Jimmy trok het pistool uit de holster, legde het op tafel en volgde de sheriff door de korte smalle gang naar de stenen aanbouw die de gevangenis vormde van Willow Springs.

De sheriff opende de zware houten deur en ging opzij staan om Jimmy door te laten.

„Je kunt me weer vinden in het kantoor,” zei hij. „Doe geen domme dingen, son.”

De ruimte was schemerig verlicht door een klein raampje, hoog in de achterwand. Dwars door het vertrek liep een traliehek dat tot aan de zoldering reikte. Een stevig hek van ijzeren spijlen met een deur in het midden.

Dan lag op een houten brits, z’n handen gevouwen achter z’n hoofd, naar boven te staren.

Hij kwam langzaam overeind toen Jimmy binnen kwam.

„Hello, Jim,” zei hij met een half lachje, „meer moeilijkheden zoals je ziet.”

Hij sloeg nijdig naar een paar vliegen terwijl hij naar het hek liep.

Hij was groter dan Jim en breedgeschouderd. Terwijl hij z’n helblonde haren naar achteren streek keek hij Jimmy met een bezorgde blik aan.

„Deze keer hebben ze ons goed te pakken, boy.” „Maak je geen zorg, Dan,” verzekerde Jimmy, met een opgewektheid die hij niet voelde, „je komt er wel uit. Vlugger dan je denkt. We zullen de sheriff bewijzen dat je niets met die overval te maken hebt gehad. Heb je geen van die kerels herkend?”

Dan trok z’n wenkbrauwen samen.

„N-nee,” zei hij aarzelend, „nee. Ze hadden alle drie hun hoed ver naar voren getrokken en een zwarte doek voor hun gezicht die alleen hun ogen vrij liet. Nee, herkend heb ik ze niet hoewel ik een ogenblik dacht dat een van hen Ted Walters was. Zelfde zwaargebouwde figuur. Maar zo zullen er wel meer zijn. Vermoedelijk waren het helemaal geen kerels hier uit de omgeving.” „Vast wel,” verzekerde Jimmy. „Vreemdelingen zouden je niet aangevallen hebben. Die zouden zich niet hebben laten zien om hun spoor niet te verraden. Waarom was je weer op weg naar de ranch?” Dan lachte.

„Geen bijzondere reden. Toen we zowat halfweg waren dacht ik plotseling dat de jongens het wel zonder mij af zouden kunnen en dat het misschien beter was dat ik jou niet een paar dagen alleen liet met alle moeilijkheden die zich zouden kunnen voordoen, ’t Was zomaar een ingeving. Well,” voegde hij er grimmig aan toe, „zo ben ik hier terechtgekomen!”

Hij stak plotseling z’n hand tussen de tralies door en woelde door Jimmy’s rode kuif.

„Laten we de moed niet verliezen, boy,” zei hij. „Ze krijgen ons er zomaar niet onder! Wie heeft je verteld dat ik hier opgesloten zat?”

Jimmy vertelde hem wat er die dag gebeurd was, het neerschieten van de koeien, de komst van Smith en het bezoek van Walters.

„Dus Walters werkt nu voor Stokwell,” zei Dan peinzend toen Jimmy aan het eind van z’n verhaal was. „Weet je, ik heb het gevoel dat Stokwell de oorzaak is van onze moeilijkheden. Hij heeft destijds, in dat geschil met vader, bakzeil moeten halen en een stuk land moeten prijsgeven dat hij als zijn eigendom beschouwde. Nu vader er niet meer is ziet hij misschien een kans...”

Hij schudde met een nijdige beweging het hoofd om een paar vliegen te verjagen en zuchtte diep.

„Ik ben bang dat je het voorlopig alleen zult moeten opknappen, Jim,” zei hij. „Ik ben hier nog niet uit.” „Ik krijg je er wel uit,” troostte Jimmy. „Je zult hier niet lang in dit hete kot zitten, dat beloof ik je! Smith zal misschien wel iets weten te verzinnen...”

„Denk je beslist dat die Smith betrouwbaar is?”

„Zo zeker als wat,” zei Jimmy met overtuiging. „Hij heeft een eerlijk gezicht en hij is iemand die z’n mannetje staat. Ted Walters had er niet van terug...”

„Als hij wil blijven kun je hem, wat mij betreft, in dienst nemen,” zei Dan. „De hemel weet dat we een goeie kracht nu meer dan ooit nodig hebben. Well, dat is het dan. Je kunt nu maar beter teruggaan naar de ranch, Jim.”

„En maak jij je geen zorg, Dan,” verzekerde Jimmy opnieuw terwijl hij met twee handen de hand van z’n broer greep. „We zullen je onschuld bewijzen. We halen je hier wel uit, al moeten we de hele tent slopen!”

Toen wendde hij zich met een ruk om, om te voorkomen dat Dan de tranen zou zien die in z’n ogen stonden, liep met haastige pas naar het kantoor van de sheriff, griste z’n pistool van de tafel en, zonder de groet van de sheriff te beantwoorden stapte hij naar buiten.

 

Voor het kantoor van Frank Launder’s Bank stond een kleine vierwielige sjees met een grijs gespikkeld paard ervoor.

Het paard liet z’n hoofd hangen en krabde lusteloos met een voorbeen in de grond alsof het naar water zocht.

Terwijl Jimmy langzaam de hoofdstraat afreed kwam de bezoeker uit het kantoor naar buiten, gevolgd door de bankdirecteur.

Jimmy herkende de man onmiddellijk.

John Stokwell, een lange magere figuur met een paardengezicht, als altijd gekleed in een zwart pak en met een breedgerande zwarte hoed op het hoofd, klom moeizaam in de sjees en na een korte ruk aan de teugels en een handbeweging naar de bankier, die in de deuropening stond, reed hij weg.

Frank Launder keek het rijtuigje enkele ogenblikken na en toen hij zich omdraaide om weer naar binnen te gaan, kreeg hij Jimmy in het oog.

Hij wenkte en met enige tegenzin reed Jimmy naar hem toe en steeg af.

Launder was klein en hij woog meer dan tweehonderd pond, in hoofdzaak vet.

„Het is goed dat ik je tref, Jim,” zei hij. „Wil je een ogenblikje in m’n kantoor komen.”

Jimmy knikte en volgde de bankier naar binnen.

Hij mocht de man niet erg hoewel hij daar geen enkele reden voor wist. Launder was altijd bijzonder vriendelijk en Jimmy herinnerde zich dat z’n vader erg over hem te spreken was geweest toen hij bij de bank een aanzienlijke lening had kunnen sluiten om de veestapel uit te breiden.

„Ga zitten, Jim,” nodigde Launder uit, terwijl hij zelf achter z’n bureau plaats nam.

Hij staarde enkele ogenblikken naar buiten terwijl z’n kleine dikke vingers met de gouden horlogeketting speelden, die op z’n buik hing.

„Ben je bij Dan geweest?” vroeg hij.

Jimmy knikte.

„Hoe is hij ertoe gekomen?”

„Dan heeft niets met die bankoverval te maken gehad!” antwoordde Jimmy kort.

Launder staarde opnieuw naar buiten en haalde toen de schouders op.

„Well, ik hoop het, voor jullie allebei! Als hij er niet bij betrokken is zal het hem niet moeilijk vallen z’n onschuld te bewijzen!”

„Zolang de sheriff hem daar in die cel opgesloten houdt kan hij niets bewijzen!” viel Jimmy heftig uit.

„De sheriff zal niet anders kunnen! Hij moet z’n plicht doen! Dat moet je begrijpen!”

De bankier veegde met een grote zakdoek het zweet van z’n gezicht en haalde daarna een grote sigaar te voorschijn.

„Die bankoverval had mij bijna in grote moeilijkheden gebracht,” vervolgde hij nadat hij de sigaar had aangestoken. „Ik moet morgen nogal wat uitbetalingen doen en er was vrijwel geen geld meer voor. Gelukkig heeft m’n vriend Stokwell me uit de nood geholpen.” Jimmy keek de bankier aan terwijl hij zich afvroeg wat hij daarmee eigenlijk te maken had.

„Stokwell is zo vriendelijk geweest een aantal schuldbekentenissen van me over te nemen en op die manier heeft de bank weer wat geld binnen gekregen.”

Launder keek de rookpluim na die van z’n sigaar wegkringelde en Jimmy fronste plotseling z’n wenkbrauwen.

Hij had niet veel verstand van geldzaken maar hij wist nu toch wel wat er aan de hand was.

„Dan heeft Stokwell zeker ook onze schuldbekentenis aan de bank overgenomen?” vroeg hij, hoewel hij het antwoord wel wist.

Launder knikte en zoog aan z’n sigaar.

„Ik moest wel verkopen, m’n jongen,” zei hij verontschuldigend, „ik zat zelf in de grootste moeilijkheden.” „Dus, als ik het goed begrijp, is Stokwell nu onze schuldeiser,” zei Jimmy. „Hoe groot is het bedrag?” Met alle geldzaken van de ranch had Dan zich altijd beziggehouden en hij had er Jimmy nooit mee lastig gevallen.

„Vijftienduizend!”

„Wat!!”

„Vijftienduizend!” herhaalde Launder. „Het bedrag moet over twee maanden betaald zijn.”

„En als het er dan niet is?” vroeg Jimmy.

„Dan ziet het er niet zo mooi uit,” antwoordde de bankier.

„Stokwell zou kunnen vorderen dat de ranch verkocht wordt om op die manier z’n geld binnen te krijgen.”

„Over twee maanden kan de bank ons weer geld lenen om de schuld aan Stokwell te voldoen,” opperde Jimmy opgelucht.

Launder schudde het hoofd.

„Daar zou ik niet op rekenen,” zei hij. „Het geld is schaars op het ogenblik en ik ben er niet zeker van dat ik je een nieuwe lening zou kunnen geven.”

Hij stond op en ook Jimmy kwam overeind.

„Het zal misschien allemaal nog wel meevallen. Zo nodig kun je een deel van het vee verkopen. En misschien zal Stokwell jullie nog wel wat uitstel geven.”

Jimmy glimlachte mistroostig.

Er zou beslist geen meeval opzitten. Het geld was er niet, dat wist hij. Door de verliezen die ze het laatste jaar hadden geleden was de veestapel zo geslonken dat ze vrijwel alles zouden moeten verkopen om het geld bij elkaar te brengen. De Double Hawk was een veeranch. Zonder vee was er niets te beginnen. En van Stokwell hadden ze beslist geen uitstel te verwachten.

„Ik meende dat ik het je moest vertellen, Jim,” hoorde hij Launder zeggen. „Dan kun je er rekening mee houden.”

„Thanks,” mompelde hij en liep langzaam het kantoor uit.

Dit was dan het einde, peinsde hij terwijl hij Willow Springs uitreed en het pad door de heuvels insloeg. Het einde van de Double Hawk waaraan z’n vader z’n beste krachten had besteed om er een bloeiende veeranch van te maken.

In korte tijd het werk van jaren tenietgedaan.

Jimmy staarde met branderige ogen voor zich uit zonder iets te zien en liet het aan z’n paard over om de weg naar huis te zoeken. Het einde. Of niet.

Hij herinnerde zich plotseling een uitspraak van z’n vader.

Een goede zaak is altijd waard dat je er voor vecht, m’n jongen. Daarvoor moet je vechten tot het uiterste. En dan kun je ervan op aan dat er hulp van boven komt. Daar laten ze je nooit in de steek, ook al lijkt het er soms op dat je alleen staat en het nauwelijks aankunt.

De woorden klonken in z’n herinnering door alsof ze even tevoren gesproken waren.

Vechten voor een eerlijke zaak.

De Double Hawk was een eerlijke zaak en waard om voor te vechten. Ook al zat Dan in de gevangenis en zou hij het alleen moeten opknappen.

Toen dacht hij plotseling aan Smith.

Als Smith zou besluiten om te blijven dan zou hij niet alleen staan.

De gedachte aan Smith gaf hem nieuwe moed en eensklaps had hij haast om naar de ranch te komen.

Hij rechtte z’n schouders en liet z’n paard, dat ingedommeld scheen, even de sporen voelen.

„Come on, Pinto, we hebben niet alle tijd!”

Het bruingevlekte paard werd wakker, prikte z’n oren op, ging over in draf en vervolgens in een wilde galop alsof de duivel hem op de hielen zat...

 

Smith kwam uit het bunkhouse, waar hij in een grote wastobbe een bad genomen had, toen Jimmy het erf kwam oprijden.

Ah Sing ontfermde zich over het paard en de man en de jongen liepen samen naar het ranchhuis.

„Hoe was de situatie in Willow Springs?” informeerde Smith terwijl hij langzaam een sigaret rolde.

Jimmy vertelde hem van z’n bezoek aan de sheriff en aan Dan en tenslotte z’n gesprek met Launder.

Smith luisterde aandachtig tot Jimmy z’n verhaal gedaan had.

„Het ziet er naar uit dat we een periode van slecht weer te wachten hebben, Jim,” concludeerde hij. „We zullen er ons op moeten voorbereiden en... eh... er iets tegen moeten doen!”

„We!” riep Jimmy uit. „Bedoel je dat je hier wilt blijven?”

„Well,” mompelde Smith met een half lachje, „ik heb ’ns over je aanbod nagedacht en... dit is eigenlijk een even goeie plaats om te zijn als ergens anders. Bovendien hou ik wel van een beetje ruw weer! Dus als je aanbod nog steeds geldt...”

„Nog geldt!” schreeuwde Jimmy enthousiast terwijl hij de hand van de cowboy greep, „je weet niet, Steve, hoe blij ik ben! Ik zou niet weten wat ik alleen zou moeten beginnen!”

„Je hebt de jongens nog,” merkte Steve op.

„Zeker, maar die weten ook niet wat er zal moeten gebeuren en hoe we ons zullen moeten verweren om de ranch te houden.”

„Het is de vraag of ik het weet?” grijnsde Steve. „Maar we kunnen er ons best voor doen.”

„We moeten er voor vechten, Steve,” zei Jimmy vastberaden. „M’n vader heeft deze ranch gemaakt tot een van de mooiste van Texas met heel hard werken, maar eerlijk en zonder anderen tekort te doen. Dan en ik moeten zijn werk voortzetten. We zijn het verplicht tegenover vader!”

Smith knikte.

„Je hebt gelijk, m’n jongen,” zei hij eenvoudig. „Je moogt het niet prijsgeven. En zo nodig zullen we daarvoor vechten!”

Z’n gezicht vertrok zich in een vertrouwensvolle grijns.

„Kop op, kerel,” zei hij opgewekt. „We hebben nog even tijd eer Stokwell met z’n schuldbekentenis ons in de hoek kan drijven en we zullen die tijd goed benutten. Wanneer komen de jongens thuis?”

„Twee komen vanavond terug. De twee anderen zullen bij het vee de wacht blijven houden. Zo heeft Dan het geregeld.”

De gedachte aan Dan deed z’n gezicht betrekken. Dan, die in dat smerige hete vliegenkot zat en tot nietsdoen gedoemd was. Die maar zou piekeren over de vraag hoe hij, Jimmy, een jongen nog, de moeilijkheden zou oplossen.

Smith raadde z’n gedachten en legde een hand op z’n schouder.

„Hou de moed erin, son,” glimlachte hij goedmoedig. „Het is altijd het meest donker voordat het licht wordt. We vinden wel een oplossing.” Hij knikte nadrukkelijk. „Dan zal eerder vrij zijn dan je denkt. We zullen bewijzen dat hij onschuldig is en we zullen de schuldigen te pakken krijgen. Daar kun je van op aan!”

Jimmy keek naar het vastberaden gezicht van de cowboy en z’n vertrouwen keerde terug.

„Daar ben ik ook zeker van, Steve,” verzekerde hij.