HOOFDSTUK V

 

Jimmy raakt in moeilijkheden

 

Onder het eten door gaf Smith in grote trekken een verslag van z’n wederwaardigheden en Jimmy luisterde met open mond toe.

„Jee, Steve,” zei hij, toen Smith aan het eind van z’n verhaal gekomen was, „wat ben ik blij dat jij dat paard van Dan gevonden hebt. Niet zozeer vanwege dat paard, begrijp je, maar omdat je nu het bewijs hebt dat wij je niet zo maar iets wijsgemaakt hebben. Wat ik zo fijn van je vond, Steve,” voegde hij er een beetje verlegen aan toe, „was dat je ons onmiddellijk geloofde dat Dan onschuldig was en zo zonder dat wij je er enig bewijs van konden geven. Je hebt ons vertrouwd op ons eerlijke gezicht en dat was mooi van je, Steve!”

Smith glimlachte en streek Jimmy door z’n rooie haren.

„Je moet de mensen dikwijls vertrouwen op hun eerlijke gezicht, boy,” antwoordde hij ernstig. „En zelfs als ze toevalligerwijs niet zo’n gunstig uiterlijk hebben! Dat kunnen ze dikwijls niet helpen. Nu en dan kom je bedrogen uit, maar dat doet er niets aan af. Als je vol wantrouwen door het leven moet gaan, son, is de aardigheid er grotendeels af!”

„Ik geloof wel dat ik begrijp wat je bedoelt, Steve,” verzekerde hij plechtig, „en ik zal er waarachtig rekening mee houden!”

Smith lachte om de ernstige blik in de grote blauwe ogen van de jongen.

„Zouden we de sheriff niet op de hoogte brengen van dat gesprek dat jij afgeluisterd hebt en van de manier waarop je Dan’s paard hebt teruggekregen? Misschien dat hij dan ook overtuigd is van Dan’s onschuld?” Smith schudde het hoofd.

„Ik ben bang van niet. Wat ik de sheriff kan vertellen is geen enkel bewijs. Hij zal denken dat ik het verzonnen heb. En het feit dat wij Dan’s paard hier hebben zal hij alleen maar beschouwen als een bewijs dat wij mee in het complot zitten. Nee, wij zullen voorlopig onze eigen boontjes moeten doppen, son, hoe dan ook.” „Dat vee dat ze aan die Mexicaan morgennacht moeten leveren, dat is zeker ons vee, Steve?”

„Dat is de bedoeling, vast en zeker,” knikte Smith grimmig. „Ze willen de komende maanden zoveel mogelijk vee van de Double Hawk stelen, vermoedelijk met instemming van Stokwell, en als die dan te zijner tijd met z’n schuldbekentenis voor den dag komt is er geen andere mogelijkheid dan de ranch te verkopen. Well, we zullen proberen om er een stokje voor te steken, Jim! Daar zullen we eerlijk ons best voor doen!”

Hij stond op en liep naar het raam. Terwijl hij naar buiten staarde hielden z’n handen zich bezig met het rollen van een sigaret.

„Zijn White en Benson weer teruggegaan?” vroeg hij. „Vanmiddag. We proberen zoveel mogelijk de hele ploeg bij het vee te hebben ’s nachts. Morgen komen de twee anderen, Bob Carson en Lefty Jones, hier terug. Waarom vraag je dat?”

Smith gaf geen antwoord maar staarde fronsend naar buiten.

De avond begon te vallen maar boven de vallei was de lucht rozig-rood, alsof het licht door een nevel kwam.

„Ik ben bang dat we een storm krijgen, Jim,” legde hij uit, „en dan is het maar goed om zoveel mogelijk mensen bij het vee te hebben. Als het erg wordt zullen ze handen tekort komen om het vee rustig te houden.” „Ik was van plan om vanavond nog een bezoek aan Dan te brengen,” zei Jimmy. „Hij zal het vandaag wel eenzaam gehad hebben en hij zal er wel op rekenen dat ik kom. Ik wou ook nog een paar dingetjes voor hem meenemen.”

„Wanneer wou je wegrijden?”

„Zo gauw het donker is. Dan is er geen kans dat iemand achter me aan komt.”

In de lucht boven de vallei werd het licht zwakker en begonnen zich grote wolkenbanken te vormen.

„Misschien toch maar beter dat je thuisblijft, son,” bromde Smith. „Het blijft geen uur meer uit!”

„Maar Dan zal nu juist behoefte hebben aan wat gezelschap,” betoogde hij. „Ik rijd er rechtstreeks naar toe. De storm zal alle sporen uitwissen.”

Smith haalde de schouders op.

„All right, doe het als je denkt dat het moet, maar pas goed op en doe voorzichtig aan. Het is moeilijk terrein!”

„Ik zal goed opletten,” verzekerde Jimmy en ging naar buiten om z’n paard uit de corral te halen.

’n Kwartier later was hij op weg.

Het was nu nagenoeg donker. Alleen de lucht vertoonde nog sporen van licht tussen de laaghangende wolkenbanken die door de langzaam aanwakkerende wind werden voortgedreven.

Jimmy reed in een gestrekte draf, z’n hoed, voorzien van de stormband, diep naar voren getrokken, een wijde gummicape om de schouders.

Nu en dan hield hij z’n paard even in om te luisteren en hij gaf z’n ogen goed de kost maar van een achtervolger was niets te bespeuren.

Hij vorderde goed en had meer dan de helft van de afstand afgelegd toen de storm losbrak.

Een hevige regenvlaag, gedreven door een plotselinge rukwind, trof het paard met de kracht en de felheid van een zweepslag en Pinto die juist het laatste stuk van een heuvelhelling beklom, hinnikte van schrik en ging plotseling op de achterbenen staan. Jimmy wierp zich met een ruk naar voren om te voorkomen dat het paard achterover zou vallen.

„Rustig, Pinto, rustig, old boy,” maande Jimmy terwijl hij het paard zachtjes op de nek klopte en met een lichte hielbeweging aanspoorde om verder te gaan.

Het water viel in stromen neer en eer ze de heuvelkam over waren en enige beschutting vonden onder een groep pijnbomen, waren ruiter en paard doorweekt.

Het was nu aardedonker en wind en regen striemden de bomen die kreunden onder het geweld.

Jimmy vroeg zich af of hij er niet verstandig aan zou doen om hier maar te wachten tot de eerste kracht van de storm voorbij zou zijn, maar hij kwam tot de conclusie dat hij toch maar moest proberen om voorzichtig verder te gaan. Het kon enkele uren duren en het was hier ook niet zo prettig.

Hij zat nu in moeilijk terrein, op sommige plaatsen rotsachtig maar op andere plaatsen dichtbegroeid met bomen en struikgewas en doorsneden door diepe geulen en scherp hellende inzinkingen.

Het regengordijn belemmerde ieder uitzicht maar hij kende de omgeving hier door en door en hij wist dat hij op de goede weg zat.

Langzaam ploeterde het Pintopaard voort, het hoofd laag hangend, terwijl het zich nu en dan moest schrap zetten wanneer een plotselinge windvlaag het van de been dreigde te werpen.

Jimmy probeerde zich enigszins te oriënteren maar het was onbegonnen werk.

De regen die in dichte stralen langs z’n gezicht liep noodzaakte hem af en toe z’n ogen te sluiten.

Eensklaps gleed het paard een korte helling af en plonsde in het water dat de diepe geul voor de helft vulde en snelstromend een weg zocht naar beneden.

Het paard bleef overeind maar Jimmy voelde hoe het trilde van de zenuwen.

Met z’n hoofd dicht bij de oren van het dier kalmeerde hij het met zachte woorden en met lichte drang slaagde hij erin het paard weer te doen verder gaan.

De storm woedde met onverminderde kracht voort en Jimmy had ieder gevoel van tijd en plaats verloren.

Hij hoopte alleen nog maar dat ze een plek zouden vinden die voldoende beschutting bood om het einde van de storm af te wachten.

Aarzelend vervolgde het paard z’n moeilijke weg.

Na een gedeelte rotsachtige grond volgde opnieuw een zanderige helling, langzaam glooiend, maar over het laatste stuk vrij steil aflopend.

Het water gutste hierlangs naar beneden, zand en kleine stenen met zich meevoerend.

Het paard voelde het gevaar toen het deze helling begon af te dalen.

Het zette zich schrap, de voorbenen gestrekt, de achterbenen iets doorgezakt.

Plotseling echter bood de grond geen weerstand meer.

De voorbenen gleden door op de modderige bodem waarvan het einde niet te zien was. Het paard raakte in paniek. Sidderend probeerde het zich op de achterbenen te verheffen. Het lukte een ogenblik maar het was een verkeerde manoeuvre. Het viel schuin op de helling terug, raakte een steen en tuimelde zijdelings om.

Jimmy had intuïtief de moeilijkheden voelen aankomen en toen z’n paard viel, waren z’n voeten uit de stijgbeugels. Hij wierp zich van het paard en half glijdend, half rollend stortte hij door de modder omlaag.

Hij probeerde z’n val te remmen maar het lukte niet.

Totdat z’n hoofd in aanraking kwam met een rotsblok dat op z’n weg lag.

Een vuurbal spatte achter z’n ogen uiteen in een laaiende rode gloed en een menigte van sterren...

Het was maar één ogenblik, toen werd alles zwart.

Pinto krabbelde overeind en bleef, bevend over al z’n leden, staan. Het kostte hem geen moeite nu hij van z’n berijder bevrijd was.

Enkele meters beneden hen was de geulbodem één wilde, bruisende rivier.

 

Smith stond nog aan het raam van het ranchhuis, onbeweeglijk als een Indiaan, toen de storm in alle hevigheid losbarstte.

Terwijl de regen in wilde vlagen tegen de vensters sloeg en de wind om het huis gierde alsof het dit met de grond gelijk wilde maken, waren de gedachten van Smith bij Jimmy.

Hij had de jongen niet moeten laten gaan, was z’n conclusie.

Zelfs voor een volwassen man zou de rit in dit weer onverantwoord zijn geweest.

Hij kon ongeveer de plaats bepalen waar de jongen moest zijn geweest toen de storm begon en hij wist dat Jimmy toen nog het meest onherbergzame gedeelte van het terrein moest krijgen.

Een verraderlijk terrein in dit hondenweer!

Naarmate de storm voortwoedde betrok Smith’s gezicht meer en meer en werd de onrust in hem steeds groter.

Ah Sing zat in een hoek van het vertrek op een lage stoel, roerloos als een kleine boeddha.

„Dit weer, niet zo goed voor master Jimmy,” merkte hij op een gegeven ogenblik op met z’n hoge, eentonige stem en Smith begreep dat ook zijn gedachten zich met Jimmy bezighielden.

Na enkele uren minderde het geweld van de storm.

Boven de vallei brak het wolkendek en verschenen hier en daar stukjes heldere sterrenhemel.

„Ik ga op onderzoek uit, Sing,” verklaarde Smith. „Ik wil weten hoe het met Jimmy gegaan is.”

Blackie kwam aanlopen op het zachte gefluit van z’n baas en Smith legde hem haastig het zadel op.

In het bunkhouse voltooide hij z’n eigen kostuum en trok z’n chaporajos aan, de lederen beenbekleding die hem in het struikgewas de nodige bescherming zou bieden.

Hij volgde aanvankelijk, in hoog tempo, dezelfde weg die ook Jimmy gegaan was en die hij ook reeds eerder met Dan had afgelegd.

Hij was blij dat hij Dan zelf naar z’n schuilplaats had gebracht. Daardoor was hij nu in staat die schuilplaats terug te vinden.

De lucht was nu grotendeels helder en de sterrenhemel gaf hem voldoende licht om zich in het landschap te oriënteren.

Hij draafde verder, uitkijkend naar een groepje cederbomen dat, naar hij zich herinnerde, de plaats aangaf waar hij naar het zuiden af moest buigen.

Toen hij dit bosje genaderd was bereikte een geluid z’n oor en hij hield haastig z’n paard in.

Op enige afstand klonk de hoefslag van een paard, van enkele paarden constateerde hij, terwijl hij aandachtig luisterde.

Hij vroeg zich af wie hier nog zo laat op pad kon zijn.

De sheriff en z’n deputy? Niet waarschijnlijk.

Plotseling schoot hem de opmerking te binnen die hij ’s middags afgeluisterd had.

De opmerking van Ted Walters, dat hij wist waar Dan verborgen zat...

Zou het kunnen zijn dat daar Walters reed met z’n kornuiten?

Het geluid stierf langzaam weg en Smith stond een ogenblik in beraad wat te doen.

Die kerels volgen?

Het had niet veel zin, meende hij. Hij zou in de duisternis weinig kunnen ontdekken en ook niet dichtbij kunnen komen zonder dat ze hem zouden horen.

Hij besloot maar zo snel mogelijk naar de schuilplaats van Dan te rijden. Z’n onrust was er niet minder op geworden.

Na een goed uur rijden bereikte hij het smalle pad door het struikgewas dat naar het dal leidde. Aan de ingang van het dal liet Smith de schreeuw van een nachthavik horen, het afgesproken sein, en hij zuchtte van verlichting toen hij een ogenblik later van enige afstand het antwoord hoorde.

„Hallo, Steve,” klonk Dan’s hartelijke groet en hij greep met twee handen de hand van de cowboy. „Ben ik even blij dat je me komt opzoeken, ’t Is een lange dag geweest zo alleen! Eerlijk gezegd had ik gedacht dat Jimmy vanavond zou komen.”

„Dus hij is niet hier geweest?”

„Nee,” antwoordde Dan verwonderd.

„Hij is wel op weg gegaan naar hier en onderweg door de storm overvallen, ’t Staat me niet erg aan.” Bij het licht van de zaklantaarn die de hut spaarzaam verlichtte, zag Dan de bezorgde trek op het gezicht van de cowboy.

„Hij zal onderweg op een beschut plekje hebben gewacht tot het ergste voorbij was,” zei Dan onbezorgd. „Hij zal wel komen!”

„Dan had hij er al lang moeten zijn,” weerlegde Smith. „Het is al weer twee uren droog.”

„Misschien is hij teruggegaan naar de ranch.” „Misschien,” bromde Smith terwijl hij somber peinzend voor zich uit staarde.

„Wat is het laatste nieuws?” informeerde Dan. „Hier is de hele dag niks gebeurd!”

Smith gaf een relaas van hetgeen hen die dag overkomen was en Dan luisterde zwijgend toe.

„Well, er wordt dus een nieuwe veediefstal voorbereid,” constateerde Dan grimmig. „We zullen erbij zijn, Steve, en niet werkeloos toekijken, daar kunnen ze zeker van zijn! In elk geval goed dat we weten van welke kant het komt. Ik heb het altijd wel gedacht. Stokwell, de schurk!”

„We weten niet zeker of Stokwell hier achter zit,” verbeterde Smith, „maar het is wel waarschijnlijk dat hij ervan op de hoogte is. Het past precies in z’n plan.” „En Ted Walters, een man die ik altijd vertrouwd heb! Als ik hem te pakken krijg zal-ie ervan lusten dat horen en zien vergaat! De smerige verrader!”

„Hij krijgt wat hem toekomt,” knikte Smith. „We zullen hen morgennacht een spaak in het wiel steken!” „Hoe wil je het aanpakken?”

„Dat weet ik nog niet. Ik moet eerst de situatie ’ns opnemen. Maar we zullen er met de hele ploeg zijn en daar zullen ze niet op rekenen.”

Hij stond op.

„Ik ben bang dat ik weer moet gaan, Dan,” zei hij. „Ik zit toch wel een beetje in met Jimmy. Ik zal pas gerust zijn als ik op de ranch terug ben en hij er ook is.” „Luister, Steve,” zei Dan vastberaden, „en spreek me niet tegen. Ik ga met je mee. Ik ben op de ranch even veilig als hier. Veiliger nu Ted Walters vermoedt dat ik hier zit. De sheriff is geweest en zal vermoedelijk niet meer terugkomen. Hij zal in elk geval niet de zaak doorzoeken. Ik wil er morgennacht bij zijn, begrijp je! Het is mijn ranch en ik moet er op de eerste plaats voor vechten! Ik mag het niet aan anderen overlaten en zelf hier op een rustig plekje blijven zitten! Ik hoop dat je het begrijpt, Steve, en niet probeert om me van m’n besluit af te brengen!”

Smith keek in het resolute gezicht van de jonge cowboy en legde een hand op z’n schouder.

„Ik weet hoe je je voelt, Dan. Ik zou er, als ik in jouw schoenen stond, hetzelfde over denken!”

Hij grinnikte zachtjes.

„All right, son, pak de paar dingen die je direct nodig hebt, dan smeren we ’m! De rest halen we wel op als het weer is opgeklaard!”

 

Ah Sing stond in de deuropening toen ze op de Double Hawk arriveerden en aan de meewarige manier waarop bij z’n hoofd schudde, bleek onmiddellijk dat Jimmy niet op de ranch was teruggekeerd.

Hij was kennelijk blij dat Dan weer was teruggekomen en hij stond erop nog een stevige maaltijd voor hem klaar te maken.

„Wat doen we nu, Steve?” vroeg Dan. „Er moet iets met Jimmy gebeurd zijn.”

Smith keek op z’n horloge.

„Het heeft geen zin om in het donker te gaan zoeken,” verklaarde hij. „Over een paar uur is het licht en kunnen we z’n spoor zien op te pikken. De regen zal niet alle sporen hebben weggevaagd. Laten we eerst wat eten en dan nog even onze ogen dichtdoen.”

Toen de opkomende zon de oostelijke hemel in een rozig licht zette, waren ze weer op weg.

Dan verzekerde dat hij wel ongeveer wist welke route Jimmy genomen moest hebben en Smith, die een grondige opleiding in het spoorzoeken had gehad, twijfelde er niet aan dat er voldoende aanwijzingen te vinden zouden zijn om Jimmy’s spoor te kunnen volgen.

Het bleek inderdaad niet moeilijk toen ze eenmaal het begin gevonden hadden.

Het paard had in de modderige grond op verschillende plaatsen zulke diepe sporen nagelaten, dat de regen ze slechts ten dele had uitgewist.

Langzaam naderden ze de plaats waar Jimmy z’n ongelukkige val gemaakt had maar voor ze die bereikten stuitten ze plotseling op het spoor van enige paarden.

„Die kwamen uit de richting die Jimmy ging,” verklaarde Dan en Smith knikte.

Hij dacht plotseling aan de ruiters die hij enkele uren tevoren gehoord had.

Zou het kunnen zijn dat Ted Walters en z’n trawanten hier waren geweest en dat Jimmy hen om zo te zeggen in de armen gereden was?

Hij steeg van z’n paard en begon te voet de sporen te volgen in de richting die Jimmy gegaan moest zijn.

Aan de top van de zanderige helling bleef hij staan en staarde nadenkend naar beneden.

Het spoor van de paardenhoeven en de nog duidelijker zichtbare indrukken van cowboylaarzen, samenkomend bij een rotsblok, halverwege de helling, vertelden hem het hele verhaal.

Dan voegde zich bij hem.

„Wat denk je ervan, Steve?” vroeg hij.

Zonder te antwoorden daalde Smith langzaam de helling af tot bij het rotsblok.

Daar hurkte hij neer en bekeek nauwlettend het ruwe oppervlak van de steen en de modderige grond daaronder.

Voorzichtig tastte hij naar een plek op de steen en kwam overeind.

„Moet je hier zien,” zei hij.

Dan keek naar hetgeen Smith hem tussen duim en wijsvinger voorhield.

„Well, waarachtig,” riep hij uit. ,,’n Haar!” en toen plotseling gealarmeerd: „Een rooie haar! Van Jimmy!” Smith knikte zwijgend terwijl hij de helling weer begon te beklimmen.

Boven bleef hij staan, en keek opnieuw naar beneden. „Het is wel duidelijk wat er gebeurd is,” legde hij uit. „Jimmy’s paard is bij het afdalen beginnen te glijden, daar kun je nog duidelijk de strepen zien, heeft toen geprobeerd te steigeren om z’n vaart te remmen, in paniek geraakt vermoedelijk, is wat ongelukkig neergekomen, gevallen en heeft Jimmy afgeworpen. Jimmy is naar beneden gerold en daar tegen die steen gevallen. Enkele ruiters die hier langskwamen, hebben toen het paard ontdekt en daarna Jimmy en hen allebei meegenomen. Zo zie ik het!”

„Denk je dat Jimmy...?” begon Dan ongerust.

Smith schudde het hoofd.

„Ik geloof niet dat Jimmy er ernstig aan toe is,” stelde hij Dan gerust. „Hij is naar beneden gegleden en waarschijnlijk wel met een behoorlijke smak tegen die steen terechtgekomen maar het zal hem niet veel meer bezorgd hebben dan een flinke buil op z’n kop en vermoedelijk vandaag een heleboel hoofdpijn!”

„Zou Ted Walters en z’n...?”

„Dat geloof ik vast, ja!” viel Smith hem in de rede. „Walters en een paar van z’n kornuiten zijn op weg geweest naar jouw schuilplaats en door de storm overvallen. Op de terugweg zijn ze hier langsgekomen en hebben Jimmy ontdekt en meegenomen!”

„Zouden ze hem meegenomen hebben naar de Diamond Bar?” vroeg Dan ongelovig.

„Ik denk het niet. Ik geloof eerder dat ze hem ergens naar een goed verborgen plekje hebben gebracht en hem daar zullen vasthouden, vandaag in elk geval!” „Maar waarom?”

„In de hoop dat de Double Hawk ongeveer z’n hele ploeg zal inzetten om Jimmy te zoeken. Totdat hij gevonden is. Als dan het vee vrijwel zonder bewaking zal zijn kunnen ze gemakkelijk hun slag slaan! Zo stellen ze het zich vermoedelijk voor!”

Dan knikte zwijgend en staarde somber langs de helling omlaag waar de modder snel aan het opdrogen was nu de zon er z’n warmte over uitstrooide.

„Ik geloof dat je gelijk hebt,” bromde hij tenslotte. „De schurken! Wat doen we er nu mee, Steve?”

„Maak je geen zorg, Dan,” verzekerde Smith luchtig. „Ik vind hem wel!”

„Wij zullen hem vinden!” verbeterde Dan met nadruk.

Smith schudde glimlachend het hoofd.

„Nee, Dan, ik ga alleen achter hem aan. Jij gaat terug naar de ranch en je houdt je daar gedekt! De moeilijkheden worden alleen maar groter als de sheriff jou weer in handen zou krijgen. Denk erom dat we vannacht bij het vee moeten zijn en zorg ervoor dat je eerder niets overkomt! Come on, ik moet Jimmy vandaag vinden en ik heb een idee hoe ik erachter kan komen waar hij zit!”

„Oké, Steve,” zei Dan gelaten, „ik laat het aan jou over.”

„Dat kun je! Vertel me ’ns, in welke richting ligt de Diamond Bar en hoe ver is het?”

„Ongeveer tien mijlen van hier, recht naar het noorden.”

„Dat is alles wat ik wil weten,” verklaarde Smith opgewekt.

Hij gaf Dan een bemoedigend klopje op de schouder terwijl ze naar de paarden liepen.

„Hou er de moed maar in, son, en zorg dat je geen moeilijkheden krijgt. Ik kom terug en ik breng Jimmy mee! Daar kun je de hele Double Hawk om verwedden!”

Toen slingerde hij zich in het zadel en galoppeerde weg.

Dan keek hem na.

„Wat een kerel!” mompelde hij bewonderend, waarna hij eveneens z’n paard besteeg en op weg ging naar de ranch.