HOOFDSTUK 6

De infiltratie

 

Teneergeslagen was Peter de Vos op een steen gaan zitten. Het feit, dat hij onmachtig moest afwachten, maakte hem beurtelings razend en radeloos. Alleen de professor hield hem gezelschap.

„Hoe kunnen we Sforza nog ooit vangen, nu hij over die duivelse uitvindingen beschikt?” vroeg De Vos met hese stem. „Dat serum en die methode om metaal te verdichten... Nu, op dit moment, zouden we hem in de G.M.C. nog kunnen grijpen! Waar blijft die tweede helicopter? Verdraaid, ze moeten toch weten, waarom het gaat! We hebben te doen met een bende, die over machtiger middelen beschikt dan wij! Niets zal hen meer tegen kunnen houden. Dat serum wordt de ondergang van ons allemaal! De ondergang.”

„Tja,” zei professor Mancero afwezig, „het is een machtig middel. Er is niets tegen te doen. Niets kan het de baas worden. Behalve organische verbindingen, natuurlijk.”

Verbluft keek De Vos hem aan.

„Wat?”

„Eh... wat bedoelt u?” vroeg de prof, neuzend in de papieren, die hij nog steeds in zijn hand hield.

„Wat zei u daarnet over organische verbindingen?”

„Organische verbindingen? Wel... die breken de elementaire verbindingen van het serum af. Dat is duidelijk. Het fabrikage-geheim schuilt juist hierin, dat de organische verbindingen in het pre-serum eerst geneutraliseerd moeten worden om het serum te kunnen laten werken.”

De Vos keek de professor ogenblikken lang sprakeloos aan. Dan zei hij langzaam: „Professor Mancero.. bedoelt u te zeggen, dat er een afweermiddel tegen het serum bestaat? Wilt u... wilt u me zeggen, dat de werking van het serum kan worden stopgezet met organische verbindingen?”

„Wel zeker! Koolstof is voldoende om...”

„Maar alle... allemachtig... WAAROM HEBT U DAAROVER NOOIT IETS GEZEGD?”

„Gezegd? Waarover?”

„Over die organische verbindingen!”

„Wel... Er heeft nooit iemand naar gevraagd. Maar afgezien daarvan... hoe zoudt u een van die kerels een organische verbinding kunnen toedienen, als ik vragen mag?”

„DOOR ZIJN MOND!” schreeuwde De Vos opgewonden. „Of... of kan dat niet? Moet het ingespoten worden?”

„Nee. Zo gauw een koolstofverbinding door de maag wordt opgenomen, zal het in contact treden met de serumverbindingen en die binnen enkele minuten neutraliseren. Pure koolstof werkt waarschijnlijk nog het snelste. Iemand, die een overdosis aan koolstof in zich heeft, is zelfs immuun voor het serum. Maar nogmaals signor, het heeft geen zin hier over te praten! U zoudt Sforza of zijn mannen eerst moeten vangen om ze koolstof toe te kunnen dienen en als u ze gevangen hebt, dan heeft het natuurlijk geen zin meer om dat te doen want dan hebt u ze al, hihihi! Gewoon logica, signor!”

Peter de Vos was opgesprongen en liet de professor rustig verder kletsen. Hij kon amper geloven wat hij zo juist gehoord had! Plannen flitsten door zijn hoofd. Hij had zo maar plotseling een oplossing in handen gekregen! Het was ongelooflijk! Koolstofverbindingen!

„George, ik ben naar het schip! Als de helicopter komt, zeg dan dat ze op mij wachten! Ik ben bij Hans Weiss!”

Zo hard hij kon rende hij naar de Euro-5. Intussen kreeg het vage plan, dat hij had, steeds vastere vorm.

„Infiltreren...” mompelde hij, „vanuit de heli... Norit, dat voldoet!”

Hijgend kwam hij bij de Euro-5 aan, klauterde tegen het metalen laddert je op, liet zich in de hangar van de sloep zakken, struikelde over de benen van Basje Goris die daar bezig was en viel de commandokamer binnen, waar Hans Weiss zich grote zorgen zat te maken.

„Hans,” sprak De Vos hijgend, „ik geloof, dat ik het heb!”

„Wat heb je?” vroeg Hans Weiss verbaasd. „Moet jij daarbuiten niet wachten op die helicopter?”

„Nee... Luister! Er is een middel om het serum te neutraliseren! Dat kan gebeuren met gewone koolstofverbindingen! Dat heeft Mancero me net even verteld, zo tussen neus en lippen door! Koolstof! Man, dat is alles! Het is zelfs zo, dat het serum werkeloos blijft, wanneer je voldoende koolstof in je lichaam hebt! Via de maag kan het serum worden aangetast! Dat schept voor ons de mogelijkheid om in die bende te infiltreren!”

„Wat? Infiltreren?”

„Inderdaad! We spelen hen iemand in handen, iemand van onze bemanning, de snuggerste vent die we vinden kunnen! We stoppen hem vol Norit! Dat is pure koolstof! Wat zal Sforza doen, als hij iemand van ons te pakken krijgt?”

„Hem doden,” zei Hans Weiss sceptisch.

„Oh nee... Hij zal het fantastisch vinden iemand van ons in zijn macht te krijgen! Hij zal hem het serum toedienen om hem aldus tegen ons te kunnen gebruiken! Maar hij zal niet weten, dat het serum niet werkt! Hij zal niet weten, dat wij op die manier een medewerker binnen zijn gelederen hebben gesmokkeld! Begrijp je het, Hans? Begrijp je het?”

Hans Weiss bleef stil zitten.

„Het is gevaarlijk,” zei hij na een poosje, „zeer gevaarlijk!”

„Geef me dan een andere oplossing!” riep De Vos uit. „We hebben geen tijd om er een te bedenken. Nu die vrachtwagen nog in de buurt is, moeten we onze kans waarnemen. We moeten infiltreren in die troep, we moeten, welke risico’s liet ook kost.”

„En wie zou dat moeten doen?”

„Dat weet ik niet. Het moet in elk geval iemand zijn, die zijn verstand weet te gebruiken. Midden tussen die super-intellectuelen mag hij niet als een domoor opvallen. We moeten een list verzinnen om een van ons tijdens de zoekactie naar de G.M.C. in hun handen te laten vallen. Die kan ons dan van hun doen en laten op de hoogte houden en ons vertellen, wanneer en waar we het beste kunnen toeslaan. Overigens is er geen tijd om het plan voor te leggen aan het hoofdkwartier. We werken op eigen houtje.”

„Dat kan nog een hoop narigheid teweegbrengen,” meende Hans Weiss zorgelijk.

„Dat zien we dan wel! Op het ogenblik moeten we eerst iemand zoeken, die bereid is zich in het hol van de leeuw te wagen. Als we...”

Hij werd gestoord door de komst van de helicopter, een tweemotorig toestel dat als een reusachtige banaan kwam aansnorren. Basje Goris en zijn hulpje sjouwden het aparte radarapparaat reeds uit de Euro-5. Het was een zwaar geval. Peter de Vos klom naar buiten om hen te helpen. Intussen daalde de helicopter. Hans Weiss was met een paar landingsbatjes naar buiten gekomen om aanwijzingen te geven. Het toestel moest vlak naast de Euro-5 landen, omdat ze anders te ver met het zware apparaat moesten sjouwen. De helicopter waggelde vervaarlijk, want er stond langs de bergwanden een gemene valwind. Hans Weiss zwaaide als een volleerde dekofficier met zijn „batjes”, hoewel hij dit werk nog nooit gedaan had.

„Pas op!” riep De Vos. „Dat ding kan plotseling naar beneden komen!”

Door het lawaai van de motoren hoorde Hans hem niet, Hij deed enkele stappen voorwaarts, omdat hij meende dat de piloot hem daardoor beter zou kunnen zien.

Plotseling waaide een hardere windvlaag over het plateau. Peter de Vos schreeuwde: „Hans, ga terug! Zo is het wel goed! Dat ding hangt vlak boven je!”

Maar het was al te laat. De wind drukte de helicopter eensklaps met geweld naar beneden, zo snel dat Hans Weiss niet voldoende gelegenheid kreeg om terug te springen. Hij liet zich zijdelings vallen, maar de zuiging van de wentelwieken trok hem terug. Het linkerdeel van het landingsgestel schampte hard langs zijn nek en zijn schouder. Hans Weiss wilde opstaan, doch viel plat op zijn rug. Bijna was het landingsgestel op hem neer gekomen.

Peter de Vos en Basje renden op hem toe. In de openstaande deur van de helicopter verscheen de piloot, die opgewonden begon te schelden en schreeuwde, dat het zijn schuld niet was.

„Zwijg alsjeblieft!” riep George Minco, die eveneens toesnelde.

De Vos was al naast Hans Weiss neergeknield. Hans was er kennelijk erg aan toe. Bewusteloos lag hij op de harde grond. Uit een brede wond, die gelukkig niet erg diep was, vloeide bloed. Hij ademde echter rustig. Snel onderzocht De Vos hem. Weldra kon hij opgelucht adem halen.

„Hij komt er wel boven op,” sprak hij. „Verdraaid... het geluk schijnt ons in de steek te laten! Alles loopt verkeerd!”

„Wat moeten we doen, baas?” vroeg Basje.

„Breng dat radarapparaat maar naar binnen,” antwoordde de captain. „We mogen ons door dit voorval niet laten ophouden.”

Basje ging terug naar zijn apparaat. De Vos bleef bij Hans Weiss zitten, denkend aan wat hij doen moest. Hij ademde opgelucht, toen Hans zijn ogen opsloeg. Verwonderd keek hij om zich heen.

„Herinner je je, wat er gebeurd is?” vroeg De Vos.

Hans knikte en glimlachte flauw. „Ja... Dat was dom van me... Maar ik weet alles nog. Geen... geen hersenschudding dus...”

Hij zweeg even. Hij begon zwaarder te ademen. Hij wilde iets zeggen, slaagde daar aanvankelijk niet in, doch fluisterde even later zacht: „L... luister... Geef me Norit... Er is voldoende... Stop me vol... Vol met Norit.”

„Wat? Dacht je, dat dat je beter zal maken? Wat jij nodig hebt is...”

„Nee nee... Luister dan... Dit ongeluk moeten we... moeten we ombuigen tot geluk... Ik zal in... infiltreren... Ik ben de vrijwilliger! Neem me mee... In de heli... de heli... Neem me mee.” Hans Weiss slikte. Hij kon niet meer praten. De klap was toch harder aangekomen, dan het zich had laten aanzien. Maar Peter de Vos had reeds begrepen, wat Hans wilde duidelijk maken.

„Bedoel je, dat wij je moeten achterlaten, ergens in de buurt van de G.M.C. als we die gevonden hebben?”

Hans Weiss knikte langzaam. Het kostte hem grote moeite.

„Deksels... ja, alles is echt! Jij hebt een echt ongeluk gehad! Daarom moeten we jou achterlaten, na een gevecht met die kerels... Ja, zo kunnen we het spelen! Ze vinden jou en laten we hopen, dat ze erin trappen. Ze zullen je... Nee, verdraaid, nee zeg ik!” De Vos had zich even laten meeslepen. „Nee, het is te gevaarlijk! Jij mag niet...”

„Doe het!” fluisterde Hans Weiss met de laatste krachten, die hij kon opbrengen. „Doe het! Je moet, MOET!”

Even nog stond De Vos in dubio. Ja... Hans had gelijk. Het moest gebeuren. Het ongeluk van Hans Weiss moest omgebogen worden!

„Wat zijn uw orders?” vroeg de piloot, die kennelijk opdracht had gekregen alle bevelen van Peter de Vos op te volgen.

„We stijgen over drie minuten op,” antwoordde De Vos resoluut. „Basje!”

„Jawel baas?”

„Zit het radarapparaat erin?”

„Jawel. Het is nog niet...”

„Mooi zo! Haal alle Norit die je in de Euro-5 vinden kunt.”

„Wat zei je nou? Norit? Versta ik dat goed?”

„Ja! Norit! Je hebt precies een minuut! Opschieten! En George...”

„Present, chef,” zei George Minco.

„Verzamel alle mannen. Ik heb ze wat te zeggen! Pierre!”

„Jawel,” sprak Pierre Hasslenbourg.

„Breng Hans ongedeerd in de helicopter. Verzorg hem zo goed mogelijk, maar verbind hem niet en geef hem geen geneesmiddelen! Was het bloed niet weg. Zorg alleen, dat hij het zo gemakkelijk mogelijk heeft.”

Pierre Hasslenbourg keek de captain bevreemd aan, maar hij vroeg niets, zocht twee andere mannen op en zorgde ervoor, dat Hans Weiss voorzichtig in de helicopter werd gedragen. De piloot snapte er niets van. Hij wilde in rad Italiaans een serie vragen op Peter de Vos afvuren, maar deze vroeg: „Klaar om op te stijgen?”

„Jawel. Maar eerst zou ik wel eens willen...”

„Mooi zo. Klim dan op uw stuurstoel! Over twee minuten moeten we in de lucht zitten!”

Vijf minuten later snorde de helicopter laag langs de berghellingen, boven de bergweg, waarover de G.M.C. was weggereden. Behalve de piloot waren Peter de Vos, Basje Goris en George Minco aan boord. Verder was er Hans Weiss in half bewusteloze toestand. Elk van de mannen, ook Hans, was gewapend met een FN-geweer en een patroongordel. Bovendien droegen ze pistolen. Basje Goris bediende het radarapparaat. Gespannen keken ze beurtelings naar de bergen en naar het kleine scherm, dat niet groen maar paars oplichtte. Op het scherm vertoonden zich tussen het paars talrijke zilverachtige stipjes, die evenzoveel metaaldeeltjes betekenden, welke tussen de stenen lagen. Het geheim school in de kracht van de radarstralen, waarmee deze werden uitgezonden en in de uiterste gevoeligheid van de ontvanger.

Zelfs een groot metalen voorwerp, dat verborgen werd gehouden onder een rots, zou op het scherm worden aangetoond, zeker wanneer dat voorwerp, zoals de G.M.C., vervaardigd was uit verdicht metaal.

Hans Weiss was er beslist erg aan toe. Peter de Vos zat bezorgd naast hem op de bodem van de helicopter en maakte zich duizend verwijten. Maar hij wist dat het geen zin had erover te praten. Hans Weiss had zelf een besluit genomen en wilde, dat dit werd uitgevoerd. Peter de Vos dwong zichzelf zijn aandacht te verdelen tussen Hans Weiss en het radarapparaat, dat door Basje Goris bediend werd. Het stond vast met klampen op de bodem. De antenne werd gericht door de openstaande deur. Een koude luchtstroom waaide naar binnen. Zorgvuldig liet Basje de antenne draaien, maar het zoeken leverde vooralsnog niets bijzonders op.

Het verlaten bergland schoof onder hen voort. Ze volgden nog steeds de weg, die zich tussen de bergtoppen voortslingerde. Er was niets op te zien, zelfs geen bergbewoner, geen geiten die hier soms graasden, niets. Het landschap was desolaat.

„Hoe zouden ze met die grote wagen weg willen komen?” vroeg George zich hardop af. „Ze moeten toch weten, dat naar hen gezocht wordt.”

De Vos haalde zijn schouders op. Hij was ervan overtuigd, dat Sforza zeer zeker een middel zou vinden om ongezien weg te komen.

„Laten we hopen, dat onze radar hen ontdekt,” sprak hij even later. „Hoe intelligent Sforza ook is... hij weet niet, dat wij over G-radar beschikken.”

Laag tussen de bergen vlogen ze voort. De piloot maakte zich grote zorgen. Hij verwachtte, dat ze elk moment onder vuur genomen konden worden. En die verwachting was niet eens zo ongegrond. De helicopter bood vanaf de berghellingen een prachtig doelwit.

„Daar... een meertje!” riep George Minco. „Deksels... vanaf dat meer loopt een rivier naar het oosten, denkelijk naar zee!”

Peter de Vos sprong op. Snel keek hij op de kaart, die hij naast zich had liggen.

„Dat is de Maracco,” constateerde hij. „Die komt uit op de Adriatische Zee. Misschien...

Hij zweeg nadenkend, terwijl de helicopter naar het meer vloog.

„Wat misschien?” vroeg Basje.

„Misschien heeft Sforza het plan om via de Maracco te ontkomen. Maar daarvoor heeft hij...”

„Contact!” schreeuwde Basje plotseling uitzinnig. Op het scherm, in de rechter bovenhoek, was eensklaps een vlek opgelicht. Duidelijk was de langgerekte vorm te herkennen.

„Vlak langs het water!” schreeuwde Basje, alsof hij een hele mensenmenigte moest toespreken. „Maar het is geen vrachtwagen, dat zie ik aan de vorm.”

„Klopt!” zei Peter de Vos. „Het is een boot, die daar verscholen ligt. Een flinke boot zelfs... Misschien hebben ze de G.M.C. er al op gebracht. Dat is nou net wat ik verwachtte... Sforza wil met die boot over de rivier naar zee! Hij heeft overal aan gedacht. Die boot ligt daar altijd klaar om erop te ontsnappen!”

„Wat doen we, chef?” vroeg Basje.

„Blijven zoeken! De vrachtwagen kan nog ergens anders verborgen zijn en die moeten we eerst hebben. Sforza en zijn mannen zullen zich in de buurt van de G.M.C. ophouden, dat ligt voor de hand.”

De helicopter zeilde langs de oever van het meer op amper twintig meter hoogte. Ze zagen de boot niet, maar wisten precies waar hij liggen moest. Langs het meer stonden grote bossen dorre struiken en bomen, die ver over de oever hingen. Daaronder had men de boot verstopt.

„Weer contact!” brulde Basje Goris. „Niet scherp, maar duidelijk genoeg. Dat moet de G.M.C. zijn!”

Inderdaad vertoonde zich een tweede vlek op het scherm, erg flauw weliswaar maar toch scherp genoeg om de plaats nauwkeurig te kunnen bepalen.

„Daar... onder die tweepuntige bergpiek,” zei De Vos kalm, „daar moet een grot zijn waarin de G.M.C. staat. Onze radar gaat dwars door de rots heen en daar weten die kerels niks van! We gaan ze uit dat hol lokken! Piloot!”

„Si signor?”

„Zet je machine neer op dat kleine plateau, vlak langs de weg, daar... vlak voor die bocht. Daar is voldoende ruimte.”

„M... maar kunnen we vandaar snel genoeg weg komen?”

„Ja! Je krijgt voldoende tijd. Blijf binnen, maar posteer je voor de deur en gebruik je geweer om ons dekking te geven, als het nodig is. We zullen ons niet te ver van de helicopter wagen. Vlug nou...”

Met angst in het hart stuurde de piloot de helicopter naar de aangegeven plaats. Basje had zijn apparaat in de steek gelaten en nam zijn geweer in de hand. George Minco deed hetzelfde. Peter de Vos maakte de veiligheidsriem los, waarmee Hans Weiss was vastgebonden. Hij zei: „We hebben ze. Het gaat gebeuren, Hans. Weet je nog steeds zeker, dat je het...”

„Ja, klets nou maar niet,” antwoordde Hans Weiss met een felheid, die De Vos niet van hem gewoon was. „Ik ben degene, die het moet opknappen. En ik zal het doen! Wacht maar, tot je bericht van me krijgt. Alles zal goed verlopen. Dat voel ik!” Na die woorden leek hij uitgeput.

Daarna gebeurde alles zeer snel.

Nauwelijks stond de helicopter aan de grond, toen hij onder vuur werd genomen. De kogels floten dwars door de cabine.

„Eruit!” brulde De Vos.

Basje en George sprongen in gebukte houding uit de machine, vielen plat op de grond en kropen naar de dichtstbijzijnde steen, die hen een dekking kon bieden.

Terwijl ze het vuur beantwoordden had De Vos de andere deur open geschoven. Hij trok Hans Weiss naar buiten. Hans klemde zijn kaken op elkaar. Hij leed hevige pijn, maar geen kik kwam over zijn lippen. De piloot was intussen uit zijn stuurstoel gekropen en lag plat op zijn buik voor de andere deuropening. Maar hij was zo bang, dat hij geen schot durfde te lossen.

„Schiet dan!” schreeuwde De Vos woedend. Hij had Hans op zijn schouders genomen en legde hem neer op de harde grond.

„Schieten!”

Het vijandelijke vuur kwam vanuit een donkere spelonk in de bergwand, blijkbaar een schuilhoek voor verkeer, dat door onweer werd overvallen. Het meer was vlakbij, aan het eind van de bergweg. Basje en George schoten als gekken. Peter de Vos kwam aanrennen, dook weg, kwam weer omhoog en voegde zich bij de andere twee.

„Als we zo doorgaan, krijgen ze geen kans om uit die grot te komen,” zei Basje. „We zullen het wat kalmer aan moeten doen, niet waar, chef? Het is toch immers de bedoeling hen naar buiten te lokken? Ze moeten ons toch zogenaamd verjagen, niet waar?”

Peter de Vos knikte. Hij keek even om zich heen, trachtend een bepaalde tactiek te vinden. En die tactiek had hij eerder gevonden dan hem lief was, want eensklaps zag hij beweging op de bergweg.

„Verdraaid... ze krijgen versterking!” sprak hij. „Er komen minstens tien kerels aanrennen, denkelijk vanaf de boot! Weg hier!”

Hij zwaaide naar de piloot, die op dat moment angstig zijn hoofd om de openstaande deur stak.

„Naar je stuurstoel! We komen...”

„Ik dek jullie wel,” zei Basje Goris.

„Nee, dat doet Hans Weiss. Die is nog juist bij machte om een geweer te hanteren. Hij kan wel niets raken, maar dat geeft niks. Vooruit. Een voor een... Basje eerst, dan George en dan ik. Weg hier, Bas!”

Terwijl hij de woorden uitbracht, begon De Vos opnieuw furieus te schieten, aldus de mannen in de spelonk dwingend in hun schuilhoek te blijven. Basje Goris rende naar de helicopter, van waaruit nu ook de piloot enige steun gaf. De piloot trok hem in de cabine. Basje zag, dat de kerels van de boot snel naderbij kwamen. In staande houding begon hij op hen te schieten, geholpen door de piloot. Samen joegen ze de kerels voorlopig achter een rij rotsblokken, daarmee George en De Vos gelegenheid biedend ook naar de helicopter te hollen.

De piloot ging weer in zijn stuurstoel zitten en gaf gas. Hij stond doodsangsten uit. Vanuit de grot werd nu ook weer geschoten en enkele kogels jankten dwars door het plexiglas van de voorruit. Een ervan sloeg zelfs de boordradio kapot.

„Snel snel...!” schreeuwde de piloot, „waar blijft De Vos?”

Peter de Vos lag onder de helicopter, vlak bij Hans Weiss, die vol Norit zat en probeerde zijn geweer te hanteren. Peter de Vos deed alsof hij ook Hans in de helicopter wilde zeulen. Hans kermde van pijn en hij speelde geen toneel! Maar hij zei: „Doorgaan... doorgaan, verdraaid... aaah... au...”

De mannen van Sforza moesten denken, dat De Vos een vertwijfelde poging deed om Hans Weiss te redden en dat hij daarin niet slaagde.

„Ze komen... ze komen naderbij,” siste Hans. „Ga nu... weg... De heli stijgt al!”

Inderdaad kon de piloot zich niet langer beheersen. Hij gaf nog meer gas en bracht het toestel reeds in opwaartse richting. Peter de Vos nam een sprong en klemde zich vast aan de rand van de bodem. Nu steeg de helicopter pijlsnel omhoog, terwijl De Vos nog aan de rand bengelde, zwaaiend met zijn benen. Vanaf de grond werd op hem geschoten, maar de piloot liet de helicopter zulke rare zwenkingen maken, dat de kogels geen doel troffen. Basje Goris trok De Vos tenslotte met zijn machtige handen naar binnen. Hijgend bleef de captain liggen. Het eerste wat hij zei was: „Hans... hoe maakt Hans het? Wat doen ze met hem?”

George Minco gaf hem een kijker. Hij richtte de lenzen op het kleine vlekje, diep beneden hen, dat Hans Weiss moest zijn. Hij was omringd door andere vlekjes.

„Ze hebben hem,” zei De Vos.

„Dat was toch de bedoeling, niet waar?” vroeg Basje vrij nuchter.

„Ja... Ja, dat was de bedoeling. Maar ik zou willen, dat we een andere oplossing hadden kunnen bedenken. Piloot... ga terug... We moeten proberen hen in de gaten te houden.”

Met een grote boog, vrij hoog, kwam de helicopter terug naar het meer. De piloot minderde hoogte.

„Daar... daar is de boot!” riep George Minco. „Hij is uit zijn schuilplaats gekomen! Dadelijk komt de G.M.C. We zouden kunnen proberen om...”

Er viel niets meer te proberen, want plotseling, van het ene op het andere moment, verscheen links naast de helicopter een zwart rookwolkje, meteen gevolgd door een ander. Twee ontploffingen klonken.

„Afweervuur!” schreeuwde de piloot. „Deksels... dat loopt verkeerd af!”

Ook de boot in het meer bleek een Oerlikon aan boord te hebben, waarmee het vuur op de weerloze helicopter geopend werd. Gelukkig wist de piloot precies wat hij doen moest. Als een dol geworden libel draaide de helicopter door de lucht, telkens een andere wending nemend. De schutter achter het Oerlikon kanon was vasthoudend. Hij bleef vuren, ook toen het toestel allang buiten vuurbereik was. Peter de Vos veegde puffend zijn gelaat af, toen ze eindelijk in veiligheid waren.

„Terug naar het weerstation,” zei hij. „Mag ik van de radio gebruik maken? Ik moet Parijs waarschuwen.”

„Gaat uw gang,” zei de piloot. „Maar u zult niet veel meer aan dat ding hebben.”

Binnensmonds gromde De Vos een verwensing, toen hij zag dat een geweerkogel de radio finaal had vernield.

„Enfin,” zei hij, „beter dat apparaat dan een van ons. Vanuit de Euro-5 zullen we contact met sectie-3 in Parijs opnemen.”

De Euro-5 stond nog precies op dezelfde plaats. Zodra de helicopter weer bij het weerstation stond, holden de achtergebleven mannen naderbij om te horen wat er gebeurd was. Peter de Vos liep naar de Euro-5, terwijl hij zijn relaas deed.

„Straks vertel ik de details wel,” zei hij. „Ik moet nu eerst overleg plegen met sectie-3.”

Snel had hij contact gemaakt en vertelde, dat Hans Weiss met opzet in handen van Sforza was gespeeld. Even bleef het stil in het luidsprekertje. Dan klonk slechts een woord: „Uitstekend.”

„Wat gebeurt er nou vooreerst?” vroeg Peter de Vos. „Wordt er jacht gemaakt op die boot? Het is mogelijk om hem te onderscheppen.”

„Ja... We houden hem in de gaten. Er is een aantal vliegtuigen op weg en aan de zeezijde zullen we de rivier afsluiten met een korvet. Maar ik heb het idee, dat Sforza niet voor een gat te vangen is.”

„Dat klopt. Wat moeten we met de Euro-5? Het schip is nauwelijks operationeel! Het moet gerepareerd worden.”

„We zenden een helicopter van de Europese coalitie met enkele mensen van Dassault, experts, die een voorlopige reparatie kunnen bewerkstelligen. Daarna gaan jullie naar de Ardèche voor definitief herstel.”

„En daarna?”

„Daarna is het wachten op bericht van Hans Weiss. Indien dat ooit zal komen, tenminste. We zullen moeten afwachten. Heb je een contactadres afgesproken?”

„Ja. Sectie-3 in Parijs. Dat is gebeurd in overleg met Marco Spinelli, die nog steeds bij ons is.”

„Uitstekend. En vertel me nu eens wat meer over het verdichten van metaal, waar je het in het begin van het gesprek over had. Ik begrijp er niets van. Doe het maar kalm aan. Je hebt tijd genoeg.”

Terwijl Peter de Vos aldus berichten uitwisselde met Parijs, bevond Hans Weiss zich tien kilometer Zuidelijker in een netelig parket.

Hij had de helicopter vanuit liggende houding zien opstijgen met de bengelende benen van Peter de Vos over de bodemrand. Overal om hem heen werd geschoten. Hij rolde zich op zijn zij en grendelde zijn geweer, omdat er iets haperde. Er schoof geen kogel in de kamer. Door de beweging ging de wond weer open, die even te voren niet meer gebloed had. Hans kreunde. Hij kon niet schieten. Vaag, als door een waas, zag hij talrijke grijze figuurtjes op zich afkomen, mannen in overalls. Het schieten hield eensklaps op.

„Daar komen ze, daar komen ze, daar zijn ze,” zei Hans Weiss zacht tot zichzelf. Hij probeerde bij kennis te blijven. De ogen hield hij wijd open gesperd. Bij vlagen zag hij alles zeer duidelijk. Ze stonden om hem heen, minstens vijftien mannen. Ze hadden gewone gezichten. Het zouden kantoormensen kunnen zijn, advocaten, dokters, leraren. Sommigen hadden een baard. Hun gezichten stonden ondoorgrondelijk, niet vriendelijk, niet boos, niet kwaadaardig, niet triomfantelijk.

Het leken robots...

Plots raakte iemand hem aan. Hans wendde de ogen naar rechts. Hij zag een tamelijk kleine man met een bruine gelaatskleur, zwart achterover gekamd haar, scherpe jukbeenderen, vrij mager. Glimlachend keek de man op hem neer.

Het bleef stil.

Hans Weiss keek hem aan. Het kostte hem moeite zijn ogen open te houden. Plotseling strekte de kleine, donkere man zijn arm uit, kennelijk om de wond van Hans aan te raken. Onwillekeurig trok Hans Weiss zich iets terug. De ander begon te lachen.

„U hoeft niet bang te zijn, signor. U moet mij geloven als ik u zeg, dat u van ons niets te vrezen hebt. U bent vrij ernstig gewond, zie ik. Blijkbaar is er iets mis gegaan, toen u uit de helicopter bent gesprongen. Het lijkt wel, of het toestel u geraakt heeft, toen het landde. U wilde te snel zijn, signor. Heb ik het mis?”

Hans Weiss schudde het hoofd.

„Ach... neemt u mij niet kwalijk, signor... Ik ben volkomen vergeten mij kenbaar te maken. Mijn naam is Sforza, Pietro Sforza. Maar dat had u waarschijnlijk al vermoed, signor eh...”

„Weiss,” bromde Hans.

„Juist... signor Weiss. U bent Duitser, nietwaar? Ik houd van Duitsers. Wij zullen u goed verzorgen. U hebt het nodig. We brengen u snel naar onze boot. Daar zullen we u eerst een injectie geven, tegen de pijn, begrijpt u wel?”

Hans Weiss zei niets. Maar hij begreep meteen, wat voor een injectie hij zou krijgen... Hij keek Sforza eens goed aan. De man had een knap uiterlijk, een echte Italiaan, maar op een of andere manier wekte hij een sinistere indruk, hoe vriendelijk hij ook deed. Hij gaf met enkele handgebaren te kennen, wat er gebeuren moest. Hans Weiss liet gewillig met zich sollen. Terwijl hij voorzichtig werd opgetild, hoorde hij dat de vrachtwagen in de spelonk werd gestart. Ze legden hem behoedzaam in de achterbak, zeer voorzichtig, ervoor zorgend dat ze hem geen onnodig leed veroorzaakten.

„Wij zorgen goed voor onze gasten, signor Weiss,” sprak Sforza, die naast hem neerhurkte. „Inderdaad... u bent onze gast. Als u ons beter leert kennen, zult u ons beslist weten te waarderen.”

Men handelde snel en overwogen. De wagen hobbelde over de weg in de richting van het meer. Het verwonderde Hans, dat er geen maatregelen waren getroffen om de G.M.C. aan boord te brengen. Hij zag de boot liggen, een ruim platboomd vaartuig met een kleine kajuit. De vrachtauto zou er makkelijk een plaats op kunnen vinden. Vanaf de boot kwamen twee mannen toe rennen met een draagbaar. Vlug werd Hans op de baar vastgebonden en aan boord gebracht.

„Het moet allemaal een beetje snel gebeuren,” zei Sforza vriendelijk. „We moeten er vanzelfsprekend op rekenen, dat ze ons opnieuw met een bezoek komen vereren. De boot is een gemakkelijk doelwit. Natuurlijk hadden jullie vanuit de helicopter reeds ontdekt, dat we over een boot beschikten, niet waar?”

„Ja,” gromde Hans, die op het dek werd neergelegd, terwijl enkele mannen scherp uitkeken naar eventueel gevaar. „Je hebt geen kans om te ontsnappen! Met die boot kunt u nooit naar zee komen.”

„Dat klopt,” sprak Sforza, kijkend naar een van zijn mannen, die kwam aanlopen met een grote trommel. „Uw collega’s zullen zich volkomen concentreren op de boot, dat is duidelijk. De boot zal hen urenlang bezig houden. Intussen maken wij ons met de G.M.C. uit de voeten over deze bergweg, die twee mijl verderop wegduikt in een bos. Zo kunnen wij ongezien naar Milaan komen en u gaat met ons mee.”

„Wat?” riep Hans. Hij snapte, dat Sforza hen opnieuw een loer ging draaien. „Maar dat... dat lukt u ook niet! De bergen worden bewaakt.”

„Oh nee,” sprak Sforza, zoekend in de trommel. „Alles en iedereen richt zich op de rivier, op de boot. Men denkt natuurlijk, dat de G.M.C. op de boot is. Wij rijden rustig naar het noorden. Maar laat ik u nu eerst een injectie geven, signor Weiss.”

Sforza had een ongewoon grote injectiespuit uit de trommel genomen en vulde deze uit een glazen capsule. „Het doet geen pijn.”

Hans Weiss wist, dat dit het serum was, waarvan Sforza zich bediende, het duivelse H‑serum. Hij sloot zijn ogen. Hij voelde, hoe zijn bovenarm met ontsmettingsstof werd schoon geveegd, hij voelde hoe de naald op zijn huid werd gezet.

„Nu,” sprak Sforza toonloos. „U zult zich over enkele ogenblikken zeer goed voelen.”

Hans Weiss knikte. En hij hoopte, dat de koolstof, die De Vos hem in grote hoeveelheden had toegediend, zijn werk zou doen...

 

Een half uur nadien klonk vanuit een Italiaanse politie helicopter het opgewonden bericht: „We hebben de boot in zicht! Hij vaart in het midden over de rivier in de richting van de zee! Stuur versterking!”

De Vos en zijn mannen namen niet aan de actie deel. Ze moesten bij de Euro-5 blijven, die nog steeds vleugellam bij het weerstation stond. Maar ze konden alle berichten volgen.

„U krijgt versterking van twee leger-helicopters,” klonk de stem van de commandant. „Blijf de boot volgen op veilige afstand. Houd er rekening mee, dat er afweergeschut aan boord is en dat ze niet zullen aarzelen er gebruik van te maken.”

Peter de Vos zat op hete kolen. Hij en zijn mannen waren gekluisterd aan de luidspreker. Basje Goris vrat zich op van de zenuwen.

„Als het menens wordt, zullen ze zich aan Hans Weiss vergrijpen,” zei hij.

De Vos zei niets. Het duurde lang, voordat de helicopters van het leger bij de rivier arriveerden. Intussen voer de boot gewoon verder. Eindelijk, na een half uur, klonk het bericht: „Drie helicopters volgen de boot nu. We gaan hem onder vuur nemen. Voorlopig drie waarschuwingsschoten..”

Intussen was een herstelploeg gearriveerd, die de Euro-5 zo ver moest opkalefateren, dat deze naar de Ardèche kon vliegen voor definitieve reparatie. De Vos begroette hen maar gaf ze snel over aan Marc Bonjour om zelf bij de luidspreker te kunnen blijven zitten.

De eerste schoten waren al gelost.

„Hij schiet niet terug. Cora-12 heeft een glijvlucht over de boot gemaakt, maar kreeg geen enkele reactie.”

„Blijven volgen. Hij kan de zee niet op. Er patrouilleert een oorlogsbodem voor de monding.”

Er was al een uur verstreken.

„Doe dan wat, doe dan wat!” gromde De Vos verbeten. „Waarom vallen ze niet aan?”

Eensklaps klonk een alarmerende stem: „Er gaat iets mis! De boot doet gek! Het lijkt, of de boot stuurloos is geworden! Goeie genade... hij loopt recht op de rotsen! Hij loopt op de rotsen!”

„Wat heeft dat te betekenen?” riep Peter de Vos.

De stem uit de luidspreker hield aan: „Hij loopt stuurloos naar de kant! Het lijkt wel, of het roer kapot is!”

„Zie je de bemanning?” klonk de stem van de commandant.

„Nee, niks... Ik geloof, dat er geen mens meer aan boord is! Ze moeten de boot verlaten hebben, zonder dat wij het in de gaten hadden, waarschijnlijk met kikvorspakken! Het gaat nu... hij... hij vaart recht naar de rotsen... Hij raakt de rotsen! Een explosie... een ontploffing vlak bij de voorsteven! De hele zaak brand, Hij zakt schuin weg

„Zie je een vrachtwagen?” schreeuwde de commandant. „Een G.M.C. Er moet een G.M.C. aan boord zijn!”

„Nee... daar klopt niks van! De hele zijkant scheurt open... Het is een grote vlammenzee. Maar er is niks in het ruim, helemaal niks! Zeker geen vrachtwagen!”

De mannen van de Euro-5, geschaard rond de luidspreker, keken elkaar aan. Ze zeiden niets, maar ze dachten allemaal hetzelfde...

Pietro Sforza had de hele zaak weer eens beetgenomen.

„Zoeken!” schreeuwde de stem uit de luidspreker.

Vanaf de Euro-5 konden ze volgen, hoe vanuit de helicopter enkele mannen werden neergelaten tot vlak bij het wrak van de boot, dat nog steeds brandde. Op een gegeven ogenblik moesten de mannen vluchten, omdat de munitie van het kanon begon te ontploffen. Daardoor werd de hele boot uit elkaar gereten.

„Geen vrachtwagen,” klonk het even nadien. „Niets, volstrekt niets. Er is alleen wat wrakhout over en een verbogen skelet.”

Het bleef even stil. Dan klonk het bevel: „Zoekactie staken.”

Peter de Vos zuchtte. Een beetje moedeloos haalde hij de schouders op. „Laten we maken, dat we zo snel mogelijk naar de Ardèche komen”, zei hij mat. „Er is maar één manier om Sforza te pakken... Via de Euro-5. Zolang ons schip niet operationeel is, heeft die kerel vrij spel.”

 

Het duurde twee dagen, voordat de Euro-5 voldoende stuwkracht had om op eigen gelegenheid naar de verlaten Ardèche te vliegen. Midden in de dorre, droge streek, op militair terrein, was een kleine basis ingericht, vanwaar ook de raketstarts werden ondernomen, als de Euro-5 naar de thuishaven op de planeet Pluto moest reizen. Het hele terrein was afgezet door militaire politie. Een herstelploeg van tien man stond al klaar om de Euro-5 onderhanden te nemen. Het zoute water had op het benedendek meer schade aangericht, dan men vermoed had. De zuurstof- en watercentrale was binnen een week hersteld, maar de vernieuwing van de aangetaste leidingen vergde nog vele dagen meer.

Intussen verbleef de complete bemanning in de gewone verblijven van het schip. De dagen verstreken tergend langzaam. Iedereen maakte zich zorgen om Hans Weiss, die nog geen teken van leven had gegeven. Dat hadden ze trouwens niet verwacht.

„Laten we blij zijn, dat Hans bij Sforza is,” sprak Pierre Hasslenbourg. „Hij is niet voor een gat te vangen...”

„Nee... maar hierop is hij niet voorbereid,” antwoordde De Vos. „Het was de bedoeling, dat hij ons als infiltrant gegevens zou verstrekken over de verblijfplaatsen van de H-mannen, die overgebleven zouden zijn nadat we Sforza op die boot hadden kunnen grijpen. Alles is misgelopen... We hebben niemand kunnen grijpen. We zullen al onze hoop moeten vestigen op Hans...”

Constant stonden ze in verbinding met sectie-3 in Parijs. Maar er kwam geen enkel bericht van Hans Weiss, volstrekt niets.

En intussen bevond de Euro-5 met de bemanning zich doelloos in de Ardèche. Men was zelfs niet in staat Hans te gaan zoeken.

De mannen verveelden zich. Ze luisterden elke dag naar de nieuwsberichten, het gewone rijtje, stakingen, kapingen, opstanden hier en daar, weer eens ’n staatsgreep in een of andere Zuidamerikaanse republiek, hongersnood, regeringswisseling.

Tot er plotseling een bijzonder bericht kwam van sectie-3. Peter de Vos stond juist een praatje te maken met enkele mensen van de herstelploeg, toen Basje Goris luidkeels schreeuwde: „Oproep voor de captain! Sectie-3 aan de lijn!”

„Hans... Hans Weiss, eindelijk,” mompelde De Vos verheugd, terwijl hij naar het, openstaande luik van de Euro-5 rende.

Maar Hans Weiss had nog steeds niets van zich laten horen. Toch was het een belangrijk bericht.

„Vos... luister.” Het was de stem van Grazza, het hoofd van sectie-3 persoonlijk. „Herinner je je die staatsgreep van vorige week in de Saragossa-Republiek?”

„Wat? Welke republiek?”

„Saragossa! De Saragossa-Republiek in Zuid-Amerika, een eilandengroep ten zuiden van Cuba! Er is vorige week een militaire staatsgreep gepleegd.”

„Oh ja,” mompelde De Vos, „ja, nou herinner ik me er iets van. Het is eigenlijk een beetje langs me heen gegaan. Ik meende, dat het niet belangrijk was.”

„Dat meenden wij ook. Tot we vanmorgen bericht kregen, dat Sforza achter die staatsgreep zit!”

„WAT!!?” riep Peter de Vos.

„Jazeker. We hebben absolute zekerheid. Onze mensen hebben ons vanuit Caracas ingelicht. Sforza heeft een aantal hoge militairen in zijn macht gekregen, die de president hebben afgezet. Sforza is niet met name genoemd, maar we weten, dat hij in de hoofdstad is en hij is twee maal gezien in gezelschap van de nieuwe president, een zekere generaal Folco Calli.”

„Dat klinkt Italiaans,” sprak De Vos.

„Klopt precies. Hij heeft een Italiaanse vader en is geboren in Genua. Zijn studies heeft hij vroeger gemaakt...”

„Aan dezelfde universiteit als vriend Sforza,” vulde Peter de Vos aan. „Dus... dus Sforza bezit nu alle macht in een land, al is het een klein land... Dat... dat betekent...”

„Dat betekent, dat het gevaar nooit zo groot is geweest! We kunnen hem in die republiek nooit officieel aanpakken! Denkelijk heeft hij al zijn mensen in de Saragossa-Republiek samengebracht! Van daaruit kan hij vrij zijn gang gaan!”

Peter de Vos zweeg even. Dan zei hij: „Moet ik aannemen, dat Hans Weiss daar ook is?”

„Ja, dat kun je inderdaad aannemen.”

„Hebben uw mensen hem gezien?”

„Nee, maar dat wil niks zeggen.”

„Juist... Ik veronderstel, dat we met de Euro-5 naar die idiote republiek zullen moeten! Dat is de enige mogelijkheid, om Sforza een halt toe te roepen. Waar of niet?”

„Daarover heb ik niet te beslissen,” zei het hoofd van sectie-3 voorzichtig. „Daarvoor zullen we contact moeten opnemen met Pluto. En die zal op zijn beurt de regeringen van de Europese coalitie moeten raadplegen. Vergeet niet, dat je zo maar niet op je eentje een ander land kunt gaan aanvallen. Want dat doe je, als je Sforza wilt gaan pakken. Hij heeft het natuurlijk zo georganiseerd, dat hij zelf minister of iets dergelijks is. De hele regering begint moord en brand te roepen als je ze openlijk aanvalt en er zijn altijd landen, die er brood in zien die gangstertroep te steunen. Een regelrechte oorlog kan het gevolg zijn. Begrijp je dat, Vos?”

„Ja... Maar al te goed.”

„Okay. Wacht dus rustig verdere bevelen af. Binnen een week zul je die wel hebben. Hopelijk is dan de Euro-5 weer bedrijfsklaar.”

Het bevel kwam pas veertien dagen nadien. Het luidde:

„Zeer geheim. Houdt U gereed voor vertrek naar de Saragossa-Republiek. Ga voor de kust op de zeebodem liggen. Onderneem niets op eigen gelegenheid. Wacht op bevelen van sectie‑3 of sectie-5. Bevestig dit bericht. Over.”

Peter de Vos antwoordde, dat hij het bericht ontvangen en begrepen had.

De Euro-5 was gereed om te vertrekken. De herstel-ploeg had de Ardèche een week te voren al verlaten.

„Mannen,” sprak De Vos, „dit wordt tot dusver onze grootste en gevaarlijkste opdracht! Het gaat nu werkelijk om heel Europa, denk daar goed aan.”

„We klaren het wel, chef,” zei Basje optimistisch.

„Daar ben ik zeker van,” zei De Vos lachend. „Maar ik zou nog zekerder van mijn zaak zijn, als we Hans Weiss bij ons hadden!” Bij die laatste woorden betrok zijn gelaat weer. Onafgebroken waren zijn gedachten bij Hans Weiss. Het was levensgevaarlijk te proberen contact met hem te krijgen. Voor De Vos stond het vast, dat Sforza Hans Weiss zonder meer zou vermoorden wanneer hij ontdekte, dat Hans een spion was.

„Waar zou hij zijn?” vroeg De Vos zich af. „Is hij inderdaad nog in leven? Zou Sforza, die zich nagenoeg nooit laat misleiden zich door Hans Weiss hebben laten bedotten?”

„Denk je weer aan hem?” vroeg Pierre Hasslenbourg.

Peter de Vos knikte.

„Tja... Hans is constant in levensgevaar. Maar we moeten er het beste van blijven hopen. Ik heb het gevoel, dat er vroeg of laat plots bericht van hem komt, zo maar ineens, wanneer je het niet verwacht.”

„Laten we het daar maar op houden,” zei De Vos. „En nou naar de Caribische Zee.”

Hij ging naar de commandokamer. Een half uur later was de Euro-5 op weg naar Zuid-Amerika, naar de kust van de Saragossa-Republiek.