HOOFDSTUK 4

De Euro-5 in gevaar

 

De Euro-5 bleef gestationeerd voor de kust van Italië, omdat men vanuit Italië het grootste gevaar verwachtte. In de grote hal werd daags daarna een vergadering gehouden. Elke sectie was vertegenwoordigd. Monsieur Zero, die de opperste leiding van alle secties had, liet zich vertegenwoordigen door Peter de Vos. Monsieur Zero bevond zich op de planeet Pluto, in het daar gebouwde hoofdkwartier, dat voor elke vijand onbereikbaar was. Hij was gedwongen daar te blijven, maar hij stond in permanent contact met De Vos.

Er waren ook vertegenwoordigers van Interpol en van de Italiaanse, de Franse en de Nederlandse regering. En niemand minder dan professor Mancero was opgetrommeld.

De stemming was gedrukt. De Vos zei: „Mijne heren, ik heb u nu verteld hoe de zaken ervoor staan. Onze grootste vijand is Sforza. Hij bedient zich van het serum en denkelijk heeft hij ook een aantal medewerkers ingespoten. Voor mij staat het vast, dat de twee rampen met elkaar in verband stonden. Het kan geen toeval zijn. Wat erger is... elke dag opnieuw kunnen we elders dergelijke rampen verwachten. We MOETEN die Sforza en zijn bende te pakken nemen en wel zo snel mogelijk.”

„Allemaal onzin,” klonk plots de stem van professor Mancero. „Nonsens! Ik heb de formule weliswaar aan signor Sforza laten zien, maar dat betekent niet, dat hij het serum ook kan maken. Zo eenvoudig is dat niet.”

„Zoudt u het serum kunnen maken?” vroeg De Vos grimmig.

„Ja, natuurlijk, als ik...”

„Dan kan Sforza het ook!”

„Ik ben niet verantwoordelijk voor wat Sforza doet,” riep de prof boos. „Ik weet niet waar hij is en ik wil niets met hem te maken hebben! Ik wijs elke verantwoordelijkheid af.”

„Daar zullen we het te zijner tijd nog wel eens over hebben,” zei een vertegenwoordiger van Interpol. „Wat mij interesseert is... waarom heeft Sforza deze rampen veroorzaakt? Dat zouden we eerst moeten weten. Daarna kunnen we op het gevonden spoor verder zoeken.”

„Ja,” sprak Marco Spinelli, die namens sectie-3 aan de vergadering deelnam. „Ik heb opdracht met Interpol samen te werken. Laten we eerst eens een bezoek brengen aan de rederij, de eigenaar van La Baleine. Eens kijken, wat ze ons daar te vertellen hebben.”

De directeur van de rederij bleek een kleine man te zijn, een Italiaan met een scherpe blik, zwijgzaam, eigenlijk een beetje sinister. Spinelli was meteen op zijn hoede. Hij voelde dat de kerel niet te vertrouwen was.

„Tja...” zei de man, „La Baleine was een oud schip. Als er kopers waren, zouden we het verkocht hebben. Maar gelukkig zijn we er nu goed vanaf gekomen.”

„Wat zegt u daar?” vroeg Spinelli bevreemd.

„Ja... De verzekering betaalt ons drie miljoen dollar uit. Het schip was goed verzekerd, begrijpt u.”

Spinelli en de man van Interpol zwegen onthutst.

De directeur lachte. Het leek meer op een grijns. Zonder blikken of blozen zei hij: „Ik weet wat u denkt, heren. U denkt, dat er opzet in het spel is, niet waar? U denkt, dat ik het schip met opzet heb laten torpederen om zo het verzekeringsgeld binnen te kunnen pikken. Wel... u mag denken wat u wilt. Maar bewijst u het maar eens!”

Beide andere mannen zwegen.

„Anders nog iets van uw dienst, heren?”

„Nee,” zei Spinelli kortaf. „Maar u dient zich ter beschikking te houden van de politie. U mag de stad niet zonder toestemming verlaten. Hebt u dat goed begrepen, mijnheer?”

„Si si...” De man glimlachte. „Het was me een genoegen. Tot ziens.”

Hij draaide zich om en verliet de kamer.

Een uur later bevonden beide mannen zich weer in de Euro-5, half verbijsterd en half woedend. Peter de Vos knikte peinzend. Hij sprak zacht: „Die directeur zou een van de mannen kunnen zijn, die met het serum zijn ingespoten. Zijn hersens zijn gemuteerd, een Hersenman...”

„Een H-man,” zei Spinelli. „Alles wijst erop. Hij is te intelligent om zich te laten grijpen! Wat moeten we doen? Waar heeft hij overigens dat vliegtuig en die torpedo vandaan gehaald?”

„Hij heeft dat vliegtuig niet zelf gevlogen,” wist De Vos te vertellen. „Vanmiddag heb ik dit rapport gekregen van de Spaanse regering. Lees maar.”

De Heinkel bleek deel uit te maken van de Spaanse marineluchtmacht. Het wrak was gevonden bij de Canarische eilanden. Het toestel was met opzet onklaar gemaakt en de vlieger was nergens te vinden.

„Ik snap het niet,” zei Marco. „Hier staat, dat de vlieger die dag voor een normale routine vlucht is opgestegen van zijn eigen vliegkamp. Wat is er met hem gebeurd?”

„Lees de laatste paragraaf maar eens,” sprak De Vos. „Dan zal de zaak je wel duidelijker worden.”

Marco floot tussen zijn tanden, toen hij in de gaten kreeg wat de captain bedoelde. De vlieger bleek Milo Garff te heten. Zijn vader heette Jaime Michel Garff en zijn moeder heette Gina Manuela Sforza... Zij was Italiaanse van geboorte.

„Verdraaid... die vlieger was dus een neef van Sforza,” concludeerde Marco Spinelli.

„Ja. Volgens mij is hij een van degenen, die het serum toegediend heeft gekregen. Hij moet de Heinkel zelf met een torpedo hebben uitgerust en is opgestegen. In feite heeft hij het vliegtuig gestolen. Met zijn opleiding wist hij, hoe hij een schip naar de kelder moest jagen.

En dat is hem ook gelukt. Hij vloog na zijn daad kalmpjes weg, zette de Heinkel op de golven bij de Canarische eilanden, maakte het toestel onklaar en werd door Sforza of een van de mannen van de rederij opgepikt. Probeer hem maar te vinden!”

Men zweeg...

„Wat moeten we ertegen doen?” vroeg Marco. „Die kerels zijn bijzonder intelligent.”

„Wij zijn ook niet dom,” antwoordde De Vos, die heel kalm bleef.

„Nee... maar zij zijn super intelligent! Als ze willen, dan kunnen ze de hele wereld gaan beheersen! Stel je voor, dat zij zich weten in te dringen in regeringen, in grote bedrijven, in legerstaven! Dat KUNNEN ze! Ze bedreigen niet alleen de Europese coalitie... Ze bedreigen de hele wereld! Ze gaan recht op hun doel af, zonder mededogen! Mensenlevens tellen gewoon niet bij die kerels! Dat heb ik wel gemerkt aan de directeur van die rederij, die... die smerige...” Spinelli slikte. „Kunnen we hem werkelijk niet pakken?”

„Nee,” zei De Vos. „Voorlopig kunnen we hem niets maken. Vergeet niet, dat we alleen maar aannemen, dat we alleen maar denken, dat hij een H-man is.”

„Ja... En wat is de achtergrond van die ramp in Nederland? Wordt de schade daarginds ook door de verzekering gedekt?”

„Nee, dat is nou juist het gekke. We zijn er zeker van, dat de directies van die twee maatschappijen volstrekt niets met Sforza en zijn bende te maken hebben. Hier is het rapport van jouw eigen sectie, sectie-3, die het onderzoek leidt.”

Marco Spinelli las het en knikte. Hij zei zacht:

„Er staat ons nog heel wat te wachten, Vos... heel wat.”

 

Intussen stond de hele Europese coalitie op zijn kop. Elke dag werden vergaderingen belegd, die tot diep in de nacht duurden. Men voelde de dreiging. Gelukkig had men weten te voorkomen, dat over de werkelijke achtergrond iets naar buiten bekend werd. De mensen wisten alles over de ramp met La Baleine en de gebeurtenissen op de Maasvlakte, maar van Pietro Sforza en zijn H-mannen wisten ze nog niets.

Nog niet...

Er werd druk uitgeoefend op sectie-3.

„Waar blijven de resultaten van het onderzoek!?”

Sectie-3 moest het antwoord schuldig blijven. Overal werd gezocht naar Sforza, maar die leek van de aardbodem verdwenen te zijn. Op een gegeven ogenblik was ook de directeur van de rederij weg...

„Het gaat fout, het gaat fout,” zei Spinelli, die zijn intrek op de Euro-5 had genomen.

Maar tot ieders verwondering bleven verdere rampen uit... Er gebeurde de eerstvolgende dagen volstrekt niets bijzonders. Niettemin bleef de Euro-5 in volledige paraatheid. Het schip was vanuit de Middellandse Zee opgestegen en hing op een hoogte van dertig kilometer boven Frankrijk. Men hoopte vanaf die plaats snel hulp te kunnen bieden indien Sforza opnieuw ergens zou toeslaan. Maar dat zou net zo goed kunnen gebeuren in Europa als aan het andere eind van de wereld...

Doch Sforza hield zich koest... Er verstreken vijf dagen, zonder dat een beroep op de Euro-5 werd gedaan.

De Vos had er zijn eigen mening over.

„Volgens mij is Sforza bang geworden. Hij heeft ontdekt, dat hij de Euro-5 als tegenstander kan verwachten en daarop heeft hij niet gerekend! Hij durft niet meer.”

„Dat mag zo zijn,” sprak Hans Weiss, „maar dan broedt hij denkelijk op plannen om de Euro-5 te grijpen!”

„Dat lukt hem nooit!” riep Basje Goris overmoedig en strijdlustig. „Tjonge... ik zou willen dat ze het eens waagden!” Hij toonde zijn vuisten, waarmee hij een koe kon neerslaan.

„Vergeet niet, dat ze een bovennatuurlijke intelligentie hebben,” antwoordde Hans Weiss. „We moeten voorzichtig zijn.”

Ook de zesde dag gebeurde er niets.

Maar wel werd de achtergrond bekend van de ramp op de Maasvlakte. In Rotterdam bleek een noodlijdend bedrijf gevestigd te zijn, dat zich bezig hield met de bouw van olie-installaties. De directeur had zich bereid verklaard beide raffinaderijen snel weer op te bouwen. Het bedrijf kon dat tegen een laag tarief doen, omdat het alle materialen en werktuigen in de directe omgeving beschikbaar had.

Sectie-3 ging meteen op onderzoek uit. Na een dag al had men ontdekt, dat de directeur een meedogenloze kerel was, een Italiaan. Hij had gestudeerd in Rome. En zijn kamergenoot tijdens zijn studententijd heette Pietro Sforza...

„Het is duidelijk,” mompelde Peter de Vos met het rapport in zijn hand. „Via dat bedrijf in Rotterdam zijn de bommen op de Maasvlakte geplaatst. Op die manier was de directeur er zeker van, dat hij weer emplooi vond voor zijn bedrijf. Pas een maand geleden is hij als directeur benoemd. Hij bazuinde meteen rond, dat hij de zaak in de kortste keren weer op de been zou brengen. Wel... dat schijnt hem te lukken!”

„Krijgt hij dan de opdracht tot herstel?” vroeg Hans Weiss.

De Vos haalde de schouders op.

„Dat weet ik niet. Maar ik weet wel, dat we ook hem niets kunnen maken! Er valt niets te bewijzen. Hij is een H-man! En als we...”

Op dat moment kwam een alarm bericht binnen. Iedereen zweeg abrupt.

„Euro-5, hier oproep voor Euro-5. Begeef u met hoogst mogelijke snelheid naar coördinaten 458756/366401 Tanker aangevallen door torpedo vliegtuig. Staat in brand. Redt eerst bemanning. Probeer daarna het torpedovliegtuig te vinden. Braziliaanse marine zoekt reeds naar vliegtuig. Redding bemanning opgedragen aan Euro-5. Naam van de tanker: Suzo-Marina. Men zendt SOS seinen uit. Breng zo snel mogelijk rapport uit aan sectie-3. Herhaling van dit bericht... Euro-5, hier oproep voor Euro-5. Begeef u met hoogst...”

De mannen luisterden al niet meer.

„Daar zullen we het hebben,” gromde De Vos. „Hij heeft toch weer toegeslagen.” Snel had hij aan de hand van de opgegeven coördinaten de plek van de ramp gevonden. „Midden op de Atlantische Oceaan, ongeveer duizend mijl ten westen van de plek, waar La Baleine werd getorpedeerd. We gaan erop af! Van hier af maken we een lange duikvlucht tot boven die tanker.”

„Komt in orde, komt in orde,” klonk de stem van Marc Bonjour, die blij was eindelijk iets te kunnen doen. „De computer wordt geprogrammeerd! Ik heb de coördinaten!”

De captain had reeds order gegeven de Euro-5 in beweging te zetten. Op gegist bestek dook het schip in een geweldige glijvlucht over het Afrikaanse continent. Zodra de computer zijn werk deed, hoefde De Vos slechts een geringe correctie in de koers aan te brengen. Diep beneden hen gleed de Sahara onder hen door, gevolgd door de groene savannen.

Spoedig kregen ze de kust in het oog. Nog steeds minderde de Euro-5 hoogte. De snelheid bleef echter gehandhaafd. Met het blote oog konden ze enkele eilanden zien in de oceaan. „Radar gereed. Schakel de radar op de camera’s.”

„Is al gebeurd, is al gebeurd,” klonk de stem van Marc Bonjour.

Weldra hadden ze de brandende tanker op het scherm. Het was nog slechts een zwarte vlek, die evenwel zeer snel groter werd.

„Daar is hij. Hoogte minderen tot honderd. Wacht op mijn bevelen. Beeld uitvergroten.”

Het scherm vertoonde steeds duidelijker, dat opnieuw een grote ramp dreigde. Het was een kleine tanker. Het achterschip stond in brand. Ze zagen geen vlammen, maar een gitzwarte rookwolk steeg omhoog. Als het vuur de lading bereikte, zou het schip ontploffen en was er voor de opvarenden geen redding meer mogelijk.

„Andere schepen wagen zich niet in de buurt,” zei de captain over de boordradio. „Wij zullen het moeten opknappen. Denk erom... het is een gevaarlijk karwei. Als dat schip in de lucht vliegt, vliegen wij mee! We moeten proberen er zo dicht mogelijk bij te komen. Houd je klaar om alle overlevenden snel aan boord te nemen. We gaan er vlak boven hangen.”

In langzame vlucht naderde de Euro-5 nu de tanker, die diep in de golven lag. De bemanning had zich grotendeels verzameld op het voordek, zover mogelijk van de brand vandaan. De metaalachtige stem uit de grote luidspreker van de Euro-5 gaf instructies.

„Hallo bemanning... blijf kalm. Wij zijn de Euro-5. Wees maar niet bang. Uitleg geven we straks wel. We zijn uitgestuurd door de Europese Coalitie om jullie te redden en dat zal ons lukken! Wij laten een ladder zakken. Klim aan boord van de Euro-5. Niet haasten! Doe alles met beleid en kalmte. Daar komt de ladder.”

Verschillende mensen stonden op het dek te wuiven. Hans Weiss bekeek hun gezichten op het scherm. Hij had de gezichten laten uitvergroten tot enorme close-ups.

„Weet je...” sprak Hans Weiss, „ze lijken me helemaal niet wanhopig. En verwonderd zijn ze ook niet. Je zou verwachten, dat ze van verbazing niet zouden weten, hoe ze uit hun ogen moesten kijken bij het zien van ons schip.”

„Denkelijk zijn ze al gewaarschuwd, dat wij komen,” antwoordde De Vos, die al zijn aandacht moest richten op de reddingsoperatie. Het ging niet zo gemakkelijk, want er stond een hoge zee. De computer was daarop nog niet afgesteld, zodat de bewegingen van de beide schepen niet op elkaar waren afgestemd.

„Programmeer de computer snel!” riep de captain tot Marc Bonjour.

„Ja ja, ik doe mijn best maar ik kan niet heksen, ik kan verdraaid nog aan toe niet heksen, begrijp dat goed!”

De ladder werd uitgeschoven. De bemanning van de tanker slaagde er in er tegen op te klauteren. Alles ging heel gedisciplineerd, weloverwogen, zonder geschreeuw. Ze stonden in de rij onder de ladder.

Intussen woedde de brand voort, maar de vlammen sloegen nog steeds niet naar buiten.

„Het lukt ons opnieuw,” stelde Jef Devoort vergenoegd vast.

„Konden we maar achter dat vliegtuig aangaan,” bromde Basje Goris, die samen met Jef in de grote hal gereed stond om de mannen van de Suzo-Marina te ontvangen. „Zo krijgt die piloot weer de kans om er stil tussen uit te knijpen.”

„De Braziliaanse marine zoekt hem al,” zei Jef geruststellend.

De eerste mannen kropen aan boord. Ze zeiden niet veel. Kennelijk waren het geharde kerels, want ze reageerden niet op de bemoedigende woorden van Basje. Hun gezichten stonden bars. Ze bromden wat en gingen als een stel soldaten bij elkaar staan. Een van de officieren wees hen hun plaatsen. Steeds meer mannen kwamen aan boord van de Euro-5, een voor een. Gesproken werd er nagenoeg niet.

„Welkom... welkom,” sprak Basje onafgebroken. „Even wachten nog... dan krijgen jullie een mok koffie, waar je u tegen zegt! Ja... kom maar, ik help je wel over de rand heen.”

„Hm... bedankt.” Dat was alles, wat er uit de monden van de kerels kwam.

Bevreemd keek Jef Devoort hen aan. Wat waren dat voor mannen? Hij bekeek hen eens goed. Hij zag hun vastberaden, harde gezichten, hun donkere kleren. Achter die kleren vertoonden zich dikke bobbels... Wat had dat te betekenen? Hielden ze onder die kleren bepaalde dingen verborgen... ?

Jef keek door het luik naar buiten. De tanker brandde nog, maar nog steeds was er geen vuur te zien...

Wat was er gaande...?

Plots voelde Jef Devoort een koude rilling over zijn rug naar zijn nek trekken. Dit was niet pluis...

„Bas... ik moet even naar de... naar boven,” zei hij, trachtend zijn stem zo gewoon mogelijk te laten klinken.

„Okay,” antwoordde Basje Goris joviaal. Hij had niets in de gaten, volstrekt niets.

Snel stapte Jef in de lift. Enkele seconden later viel hij als het ware de commandokamer binnen, waar Peter de Vos op zijn commando stoel zat, de reddingsoperatie volgend op het scherm.

„Captain... er is iets niet pluis! Ik vrees een overval! Die kerels verbergen wapens onder hun truien! En die brand... die brand is niet echt! Er zijn geen vlammen! We worden in de maling genomen! Captain... ze overvallen de Euro-5! Begrijpt u dat, captain? Ze overvallen de Euro-5!”

Hans Weiss en De Vos keken elkaar aan.

„Die gezichten,” sprak Hans plotseling gejaagd, „die gezichten op het scherm! Ze stonden helemaal niet verbaasd! Dit... dit is een val, een hinderlaag! Geef alarm!”

Peter de Vos was heel even de kluts kwijt geweest. Maar nu reageerde hij weer als de captain van de Euro-5. Hij was in de val gelopen, de val die Sforza had opgezet! Sforza wilde de Euro-5 kapen!

„Basje...” sprak De Vos kalm over de radio, „sluit het luik even en kom bij me. Ik moet je even spreken.”

„Okay chef,” klonk het terug. „Wat moet ik met onze gasten?”

„Oh, dat komt wel in orde. Het duurt niet lang. Degenen, die nog op de boot zijn, kunnen wel even wachten. De brand lijkt me niet zo gevaarlijk meer. Kom vlug.”

„Ik kom eraan,” sprak Basje Goris op de knop drukkend om het luik te sluiten. Waarom hij het luik sluiten moest was hem niet duidelijk, maar dat zou de chef dadelijk wel uitleggen.

„Doe dat luik weer open,” snauwde een van de officieren plots. „Snel!”

„Hè... watte?” bracht Basje verbouwereerd uit. „Hé... zeg eens, je kunt wel wat..”

Plots liep de officier naar de knop, waarmee het luik geopend en gesloten kon worden. Maar het luik reageerde niet. Het bleef dicht. Basje begreep plots, dat de captain het luik vanuit de commandokamer vergrendeld had. En nu begreep hij ook, dat er met die kerels iets niet in de haak was. Dat werd hem helemaal duidelijk, toen hij zich eensklaps van achteren beet voelde gegrepen. Basje Goris reageerde zoals hij geleerd had dat te moeten doen. Hij liet zich niet verrassen. Hij pakte de pols van de kerel, die hem vast hield, bukte zich bliksemsnel voorover, wipte zijn rug omhoog en smeet de man over zijn schouders heen tussen de rest. Dan nam hij een sprong en dook de lift in, die al die tijd geopend was geweest. Terwijl hij dook, zag hij dat een van de kerels een revolver trok. Het schot ging af, maar Basje was zo snel geweest dat de kogel hem miste. Hij rolde de lift in, die zich automatisch sloot. Weer hoorde hij schoten knallen. De kogels sloegen gaatjes in de liftdeur en joegen angstig dicht langs zijn oren. Maar hij raakte niet gewond. Men zou verwachten, dat Basje hevig ontsteld zou zijn, maar hij werd woedend. Terwijl de lift omhoog zoefde, schreeuwde hij in de microfoon, die ook daar hing: „Ze hebben me beschoten! Wat zijn dat voor piraten? Stuur me terug, want ik wil met die kerels afrekenen!”

„Kalm,” klonk de stem van De Vos. De lift was al op het bovenste dek aangekomen. De deur schoof open. In het halletje stonden de captain en enkele andere mannen op hem te wachten.

„Wat gebeurde er?” vroeg De Vos.

„Ze grepen me, toen het luik werd vergrendeld. Maar dat zat ze niet glad!”

„Waarmee schoten ze?”

„Met revolvers, Brownings. Maar schieten kan ik beter.”

„Om goed te kunnen schieten hoef je niet intelligent te zijn,” zei Jef. „Basje... die kerels zijn H-mannen. Ze hebben ons in de val gelokt en we zijn erin getrapt.”

„Allemachtig... wil je zeggen, dat... dat...”

„Hoeveel zijn er binnen gekomen?” vroeg De Vos zakelijk.

„Tussen de vijftien en negentien.”

„Dank je. Daarmee zullen we klaar moeten komen. Appèl!”

Via de radio riep iedereen zijn naam. Niemand bleek zich op het benedendek te bevinden. Allen waren op hun post gebleven.

„Blijf waar je bent,” zei De Vos. Snel legde hij uit wat er gebeurd was voor degenen, die het nog niet wisten. Dan haastte hij zich naar de commandokamer. Via de microfoons kon hij horen, waar de H-mannen zich bevonden.

„Ze hebben het hele benedendek in handen,” zei Hans Weiss.

De Vos knikte en gaf bevel te stijgen tot tienduizend meter. Hij lichtte vervolgens sectie-3 in en wendde zich dan tot Jef, Hans Weiss, Basje en Pierre Hasslenbourg, die zich ook in de commandokamer bevond. Iedereen kon meeluisteren. Alleen de luidsprekertjes op het benedendek waren uitgeschakeld.

„Bewaak de lift. Alleen via de liftkoker kunnen ze hoger komen. We moeten eraan denken, dat ze de voorste ionisatiekanonnen kunnen gebruiken. Denkelijk zullen ze niets onklaar maken. Het gaat hen er immers om de Euro-5 in handen te krijgen, onbeschadigd wel te verstaan. Geef me de plattegrond van het schip.”

Hij keek even naar buiten. De tanker lag er nog steeds, diep onder hen, maar de rook was verdwenen. Langzaam kreeg de boot vaart.

„De achtergeblevenen trekken er tussen uit,” constateerde hij. „Ze zijn bang, dat er jacht op hen gemaakt zal worden.” Hij bekeek de plattegrond. „Ze kunnen in elk geval niet op het middendek komen. Wel hebben ze de voorste geschutsruimte in bezit, de opslagruimte, de hele grote hal, twee magazijnen en de zuurstof en watercentrale. Kunnen ze bij de electrische centrale komen?”

„Nee, onmogelijk,” antwoordde Hans Weiss. „De toegang is vergrendeld.”

„Mooi.” De captain trok zijn boord wat verder open. Hij transpireerde erg. „We zullen ze moeten aanvallen. Door de liftkoker.”

„Dat kost doden,” zei Hans Weiss.

Strak keek Peter de Vos voor zich uit. Hij zweette steeds erger. Ook de anderen hadden het benauwd. Om de captain de gelegenheid te bieden na te denken over een plan, hield Hans Weiss de meterpanelen in het oog en bediende hij de stuurorganen.

„Weet iemand een andere oplossing?” vroeg de captain.

Iedereen zweeg.

„Geef me wat water. Ik... ik...” De Vos begon te stotteren. „Ik...”

Plots klonk de alarmerende stem van Hans Weiss: „Captain, het controle licht van de zuurstofvoorziening brandt niet meer! Ze hebben de zuurstofvoorziening afgesloten! Denkelijk hebben ze... hebben ze...” Ook Hans Weiss begon moeizaam te spreken. „De water en zuurstofcentrale hebben ze uitgeschakeld...”

De Vos realiseerde zich nu pas, waarom hij zo hevig transpireerde. Hij kreeg gebrek aan zuurstof, net als de anderen. Basje stond te zwaaien op zijn benen. Met moeite sleepte De Vos zich naar de commandostoel.

„Dalen tot honderd,” bracht hij uit.

Er werd niet gereageerd. Het gebrek aan zuurstof werkte zodanig, dat Hans Weiss reeds suf voor zich uit staarde en elk ogenblik van zijn stokje kon gaan. De captain zelf sleepte zich naar de bedienings-handle. Hij slaagde erin hem over te halen. Hij voelde hoe de Euro-5 daalde. Er moest lucht komen, verse lucht...

Niemand reageerde meer op zijn bevelen. Hij moest snel zijn... snel... snel... Hij begon in zichzelf te praten.

„Wakker blijven... Honderd meter... De lucht moet binnen komen... Het luik van de sloep-hangar openen... openen... Ja... Deze knop... de hangar.”

Hij drukte op de knop. Hij hoorde, hoe het luik zich opende.

„De deuren van de liften openen... alle deuren, behalve... behalve de deuren van het benedendek...”

Met inspanning van zijn laatste krachten slaagde hij erin op de tweede knop te drukken. Hij voelde, hoe een kille luchtstroom langs zijn lichaam streek.

„Alle deuren openen... Ja... het gaat beter...”

Hij merkte, dat hij hardop praatte. Hij kon weer helder denken. De lucht stroomde door het openstaande luik aan de bovenkant van de Euro-5 via de hangar en door de liftkoker naar alle verdiepingen, behalve naar het benedendek, waar de H-mannen zaten...

Hans Weiss kwam eindelijk overeind. Hij knipperde met zijn ogen.

„Pfff... dat was op het nippertje, geloof ik.”

Ook de anderen kwamen bij kennis. De Vos was al weer zover, dat hij bevelen kon geven.

„Iedereen meldt zich! Iedereen meldt zich! Appèl!”

Een voor een klonken de stemmen door de luidspreker. Niemand ontbrak.

„Wat... wat is er gebeurd?” vroeg George Minco. Peter de Vos legde het uit.

„Zeer waarschijnlijk hebben zij zichzelf zozeer in bedwang, dat ze een minimum aan zuurstof nodig hebben. Maar nu zitten ze volledig zonder door hun eigen toedoen. Misschien hebben ze wel zuurstof bij zich gehad.”

„Dat lijkt me moeilijk,” sprak Hans Weiss.

„Captain!” riep Prosper Debruijckere, „volgens mij hebben ze aan de torpedo lanceerbuizen gemorreld!”

„Deksels... die kerels verschaffen zich lucht door de lanceerbuizen,” zei De Vos. Op datzelfde ogenblik kreeg hij een lumineus idee. De lanceerbuizen konden met de hand geopend en gesloten worden, maar omdat de torpedo’s vanuit de commandokamer gelanceerd moesten kunnen worden, was het mogelijk de sluitingen vanuit de commandokamer te vergrendelen, ook wanneer ze open stonden. Snel liet De Vos zijn ogen over het schakelpaneel gaan. Twee controlelichtjes vertelden hem, dat de sluitingen inderdaad openstonden. Dat was precies, wat hij hebben moest! Die kerels waren wel slim, wel intelligent, maar ze konden niet weten dat hij de sluitingen kon bedienen vanuit zijn stoel!”

„Let op,” sprak hij. Hij schakelde de microfoons en de luidsprekers van het benedendek weer in. Met harde stem sprak hij: „Luister... jullie daar beneden! We hebben jullie in onze macht. Je krijgt vijf minuten om je over te geven. Een voor een kun je met de lift naar boven komen!”

Even bleef het stil, maar dan klonk een sarcastische stem: „U laat ons lachen, captain! Wij zijn het, die van nu af aan hier de bevelen geven! Het verbaast ons, dat u niet bewusteloos bent. U moet wegen gevonden hebben om lucht te krijgen. Maar wij hebben de beschikking over de zuurstofcentrale! Wat wilt u beginnen?”

De man blufte.

„Oh... we kunnen rustig met jullie aan boord naar onze thuishaven gaan,” zei De Vos.

„Dat mag zo zijn, captain, maar wij zullen intussen elk metalen voorwerp vernietigen, dat wij zien. Uw schip zal een spoor van vernielingen achterlaten, schepen, vliegtuigen, gashouders! Wij bezitten een ionisatiekanon, captain en we hebben al lang ontdekt hoe we het moeten bedienen. Geef u over! Of beter nog... sluit u bij ons aan.”

„Ik herhaal... vijf minuten om u over te geven,” zei De Vos met kalme stem. „Over en sluiten.”

Hij verbrak de verbinding.

Maar de leider van de H-mannen liet zich weer horen.

„U hebt geen keus, captain. Werk met ons mee! Ik waarschuw u... wij gaan meedogenloos te werk! Wij hebben u in onze macht! Geef het op!”

De Vos glimlachte. Hans Weiss keek hem een beetje onrustig aan.

„Wat ben je van plan, Vos?” vroeg hij. „Die lui weten wat ze doen. Waarschijnlijk hebben ze materialen bij zich, waar wij niet tegen opgewassen zijn.”

Dat bleek spoedig. Vanaf het middendek klonk een alarmerende stem: „Captain... ze moeten een soort snijbrander bij zich hebben... Ze branden de tussenvloer open. Het is mogelijk dat ze de leidingen raken! Wat moeten we doen?”

„Rustig blijven,” antwoordde De Vos. „Ik geloof, dat het tijd is om te laten zien, dat ook wij machtig zijn.”