HOOFDSTUK 5

Pietro Sforza en het plutonium

 

De mannen keken hem aan. Er moest snel iets gebeuren, zeer snel.

„Staat het bovenluik nog steeds open?” vroeg De Vos. „En zijn de sluitingen van de lanceerbuizen vergrendeld?”

Hans Weiss, die in de stuurstoel had plaatsgenomen, knikte.

„Mooi zo. Dalen tot op het water. Trim tanks openen, zodra ik het bevel geef.”

„Captain... dan liggen we zo ver onder water, dat de hangar kan vollopen,” zei Hasslenbourg.

„Inderdaad. Maar er staat geen hoge zee. De sloep in de hangar zal niet nat worden. Maar die kerels, daar beneden, wel!”

„Wat... wat bedoel je... ? Verdraaid... ja, je bedoelt...”

„Juist,” zei De Vos grimmig. „De lanceerbuizen staan open! Het water stroomt naar binnen en in een mum van tijd staat het hele benedendek vol. We zullen eens kijken, of die H-mannen dat leuk vinden. Ze hebben overal op gerekend, maar het zou me sterk lijken als ze ook duikerspakken bij zich hebben!”

Zacht kwam de Euro-5 op het water terecht.

„Kleppen openen,” zei De Vos. „Meteen bijtrimmen. Houd hem mooi recht, zodat het water goed naar binnen kan.”

De lanceerbuizen hadden een diameter van tachtig centimeter. Zodra de bodem van het schip, waarin de buizen waren gemonteerd, onder het oppervlak verdween, zou het water naar binnen stromen.

De leider van de H-mannen liet zich weer eens horen.

„Voor de laatste maal, captain! We weten niet wat u van plan bent, maar onderduiken zal u niet helpen! We zullen de zuurstofvoorziening opnieuw uitschakelen! Onder water kunt u geen lucht meer krijgen vanaf...”

De stem zweeg abrupt.

„Komt het water al naar binnen?” vroeg Hans Weiss gespannen.

„Nee... maar zijn intelligentie moet hem verteld hebben, wat er aan de hand is. Waarschijnlijk heeft hij ontdekt, dat de sluitingen van de lanceerbuizen open staan. Houd de luidspreker open... eens kijken, wat ze daar beneden zo al te zeggen hebben.”

Ze konden elk woord verstaan.

„Sluit de buizen,” klonk de stem van de leider, vrij kalm.

„Het lukt niet!”

„Sluit de buizen! Gebruik geweld.”

„We kunnen een kneedbom plaatsen om de sluiting vrij te maken, maar die zal ontzetten, zodat er toch water naar binnen komt. We moeten... daar... daar komt het water! Het water golft naar binnen.”

„Terug... achter de lift... In die grote zaal... Er zijn waterdichte schotten.”

„Dat klopt,” liet De Vos zich horen. „Maar die kunnen alleen centraal vanuit deze commandokamer bediend worden! De schotten blijven open! Als je je wilt overgeven, laat dat dan even weten. Maar roep wel hard, want ik ga nu een stukje eten. Oh ja... als je wilt zwemmen, gebruik dan de schoolslag. Daar word je het minst moe van.”

Het bleef even stil. Door de luidspreker was te horen, dat het water naar binnen gulpte. Er klonken enkele gesmoorde kreten. De grote hal moest al half onder water staan. En nog steeds golfde meer water naar binnen, zout zeewater. Voorzichtig keek De Vos over de rand van de liftkoker. Met een lamp bescheen hij de bodem. Ook de liftkoker begon zich al met water te vullen.

Nu hoorden ze kreten. De H-mannen mochten dan weinig last hebben van emoties, nu het water hen letterlijk tot aan de lippen kwam, werden ze langzaam maar zeker bang, doodsbang...

„De magazijnen zullen ook onderlopen,” sprak Basje. „Jammer van de spullen.”

„Die kunnen aangevuld worden,” zei De Vos. Hij gaf opdracht om de trim tanks te spuien, omdat de Euro-5 door het binnengolvende water te diep kwam te liggen.

„Ah... aaah... niet...” klonk een gesmoorde stem door de luidspreker. „Ik kan niet... ik...”

„Ga op die verhoging staan!” schreeuwde de leider van de bende. „Houd je hoofd omhoog... kin omhoog...”

„Het water moet nu twintig centimeter vanaf het plafond staan,” constateerde De Vos. „Nu zullen ze zich gewonnen moeten geven of verdrinken.”

Hij liet de microfoon ongemoeid.

„Niet... ah... niet meer...” hoorden ze iemand kermend uitbrengen, „het gaat niet meer... We... we moeten... het water komt in mijn mond... het komt... ik kan niet meer, ik verdrink... Waar is... waar is...”

„STOP!” schreeuwde plotseling de leider. „STOP, zeg ik, stop stop stop... Ik... we geven ons over... ik... aaah...”

„Kleppen sluiten?” vroeg Hans Weiss aan De Vos, maar deze schudde het hoofd.

„Nee, dat mogen we niet doen. We moeten even doorzetten. Ze mogen niet in staat zijn nog enig verweer te voeren, als we ze gaan halen. Vergeet niet, dat ze elke truc kennen die maar mogelijk is.”

„Dan zullen ze verdrinken.”

„Nee... als wij dadelijk vlug genoeg zijn niet! Maar ze zullen wel zover zijn, dat ze geen enkele tegenstand meer kunnen bieden. Laat iedereen zich gereed houden om toe te snellen, iedereen. Zet de lift vast open. Vergeet niet... we moeten snel zijn, uiterst vlug kunstmatige ademhaling toepassen.”

Zodra de microfoons uitvielen wisten ze zeker, dat het water het plafond bereikt had. Er hadden nog enkele zwakke kreten geklonken, doch die waren nu verstorven.

„Naar beneden!”

Bliksemsnel klauterden de mannen door de liftkoker naar het benedendek. Intussen liet de captain de Euro-5 stijgen tot boven het water oppervlak. Uit beide lanceerbuizen golfde een dikke waterstroom met kracht naar buiten. De Vos liet de druk in het benedendek opvoeren, zodat het water nog sneller naar buiten liep. Basje Goris kwam als eerste beneden aan. Hij plonsde het water in en moest zwemmen om boven te blijven.

„Hier... ik heb er een te pakken!”

Hij bleek de leider van de bende in zijn knuisten te hebben. Snel transporteerde hij de man naar de liftkoker. De lift was naar beneden gestuurd, zodra alle mannen door de liftkoker omlaag waren geklauterd. Snel en doelmatig werd er gewerkt. De H-mannen waren zonder uitzondering buiten bewustzijn. Bijna waren ze verdronken. De mannen van de Euro-5 moesten alle zeilen bij zetten om snel genoeg hulp te kunnen bieden. Enkele H-mannen, vooral degenen die een toevlucht hadden gezocht in de voorste vuur-regelcentrale, waren er slecht aan toe, omdat zij pas als laatsten gered konden worden.

In een lange rij werden ze neergelegd op het middendek, in de neus ruimte van de Euro-5, de „Kleine Hal” genaamd. De captain had geen risico willen nemen: iedereen werd vastgebonden aan de stalen buizen, die in de Kleine Hal genoeg voorradig waren.

Met alle mogelijke middelen werden de kerels bijgebracht. Het onderste gedeelte van de neus van de Euro-5 kon worden opgeklapt. Door de opening vloeide het water weg, dat uit de lichamen van de kerels naar buiten kwam. Er scheen geen eind aan te komen. Zorgelijk keek Peter de Vos toe. Hij had gedaan wat hij meende te moeten doen, maar was hij niet te ver gegaan?

Alles scheen toch nog mee te vallen, want enkele H-mannen waren weer bij kennis gekomen en keken lodderig om zich heen. Ze werden meteen afgevoerd naar de Grote Hal op het benedendek, die weer zo goed als droog was en nu diende als gevangenis. Degenen, die in de Kleine Hal achterbleven, hadden flinke klappen opgelopen. Ze waren nog steeds bewusteloos. Een van hen begon zo wild om zich heen te slaan, dat Basje een touw om zijn armen moest binden om hem in bedwang te kunnen houden. De kerel ijlde verschrikkelijk.

„Help help... Ik wil niet... niet verdrinken, niet het water... Ze verdrinken me... Ik wil niet! Ik... ik ben beter dan iedereen, ik ben intelligent, intelligent! Ik mag niet dood, ik ben intelligent! Laat iemand anders in plaats van mij sterven! Wijs iemand anders aan! Ik ben te intelligent om te... te sterven! Ik wil niet! Ik heb er recht op te blijven leven! Ik eis het, ik eis het, IK EIS HET!”

Basje schudde zijn hoofd en zei: „Die vent is gek! Zelfs nou hij bewusteloos is denkt hij...”

„Stil eens..” gromde Peter de Vos. De kerel sprak nog steeds wartaal, maar toch was er een bepaalde lijn in te onderkennen.

„Ik ben groot... Ik wil niet, want ik ben groot... groter dan ieder! Sforza is met mij... samen zijn wij sterk... Sforza... Pietro Sforza is mijn kameraad... mijn eigen vriend, Sforza, Sforza... Wij waren altijd samen... Laat me niet in de steek, Sforza, ze willen me onder water drukken, ze willen me doden, ik wil niet dood, ik wil leven, ik ben intelligent, te intelligent om te sterven, jijzelf hebt me de intelligentie gegeven, Pietro Sforza, we waren samen... help me dan, help me... We waren toch altijd samen, vroeger in Genua, jij en ik, pas geleden nog in Pino Vendera, Sforza... help me! Help me dan! Ik verdrink!”

De man begon te krijsen. Hij kreeg bijna geen adem meer. Daarom meende hij waarschijnlijk in zijn koortsdroom, dat hij verdronk.

Basje Goris deed alles om hem te helpen, maar de kerel ging steeds erger te keer.

„Ik kan er niks aan doen, chef,” zei Basje verontschuldigend.

Maar Peter de Vos sloeg geen acht op hem. Hij was op zijn hurken naast de man gaan zitten, trachtend iets van diens woorden te verstaan. Doch de kerel was intussen zo uitgeput, dat hij alleen maar wat gehijg uitbracht en tenslotte nog slechts zwaar lag te ademen.

„Hij zegt niks meer,” zei Basje.

„Nee... Maar wat hij gezegd heeft, is buitengewoon interessant. Ik ben naar de kaartenkamer.”

„Wat... wat bedoel je, chef?” vroeg Bas verbouwereerd.

„Pino Vendera!” antwoordde Peter de Vos, naar de lift rennend.

Een paar minuten later stond hij, samen met Hans Weiss en Prosper Debruijckere in de kaartenkamer voor het scherm, waarop een stuk van een kaart van Italië was geprojecteerd. Ook de kaarten aan boord van de Euro-5 konden op een apart scherm zo ver worden uitvergroot, dat het topografische kaarten werden, waarop zelfs de huizen waren ingetekend. Zo kon Peter de Vos op de kaart van geheel West Europa het huis vinden in Nederland, waar hij geboren was, indien hij dat althans zou willen.

„Pino Vendera,” mompelde hij, wijzend naar een gehuchtje in de Apennijnen. Er stonden amper honderd huisjes. Waarschijnlijk woonden er in het geheel geen mensen meer.

„Weet je zeker, dat die vent Pino Vendera noemde?” vroeg Prosper, niet geheel overtuigd. „Vergeet niet, dat die man ijlde.”

„Juist daarom hecht ik veel waarde aan die woorden,” sprak De Vos. „Als hij bij kennis was geweest, zou hij wel beter op zijn woorden gelet hebben! Hij zei notabene, dat hij pas geleden nog samen met Sforza in Pino Vendera was! Ik heb zo’n idee, dat we Sforza daar moeten gaan zoeken! Daar!”

Met zijn vinger tikte De Vos op het scherm, waar de naam Pino was geprojecteerd. „Ik licht de sectie in. We zetten eerst onze gevangenen af. Maar we wachten niet op hun verhoor! We gaan meteen naar Italië terug.”

„En de schade?” vroeg Hans Weiss. „Vergeet niet, dat het schip denkelijk nogal was schade heeft opgelopen. Dat moet gerepareerd worden.”

„Daar kunnen we niet op wachten. Sforza kan ons weer te vlug af zijn. Probeer de zaak provisorisch zo veel mogelijk te herstellen. Haal Marc Bonjour er bij. Ik ga naar mijn stoel. Let op mijn berichten.”

 

De Euro-5 kreeg opdracht eerst naar Marseille te gaan, waar de gevangenen moesten worden afgezet. Tijdens de korte reis werd de schade opgenomen. De geschutsregeling mankeerde niets, omdat deze lucht en waterdicht was afgesloten. Ook de ionisatiekanonnen hadden geen schade opgelopen. De voorraden in de magazijnen daarentegen waren grotendeels bedorven of onherstelbaar beschadigd. Ook de centrale voor de zuurstof en waterbereiding functioneerde niet meer goed. Tijd voor herstel was er echter niet.

„We kunnen niet boven de stratosfeer komen,” stelde De Vos vast. „Evenmin kunnen we duiken. Dat zou te riskant zijn. Maar we gaan naar Italië.”

Hij vroeg toestemming aan het hoofdkwartier op Pluto. Na een half uur kwam de toestemming al. Wanneer ze het karwei in Italië hadden geklaard, moesten ze zo snel mogelijk terugkeren naar de Ardèche, een verlaten streek in Frankrijk, waar de Euro-5 gerepareerd zou worden.

„Wat een vandalen,” zei Basje Goris grimmig, kijkend naar het plafond in de Grote Hal, waar de H-mannen geprobeerd hadden een stuk uit de bodem van het middendek te branden. Ze hadden kleine snijbranders bij zich gehad met minuscule zuurstofcilinders, een wonder van vernuft.

Kennelijk hadden ze het doldrieste plan gekoesterd om door dat gat de mannen van de Euro-5 aan te vallen.

„Bang zijn ze niet,” constateerde Hans Weiss, terwijl ze stonden te wachten op de definitieve toestemming om te starten. „En ze worden geleid door een geweldig verstand. Vos, we hebben vijanden waarmee niet te spotten valt. Ik acht het mogelijk, dat ze ons daarginds, in Pino Vendera, al verwachten.”

„Waarom?” vroeg De Vos.

„Sforza is iemand die rekening houdt met alles. Hij mag verwachten, dat een van zijn mannen gepraat heeft. Hij moet toch weten, dat de overval op ons schip mislukt is.”

„Jazeker. Maar het is mij wel duidelijk, dat hij zijn mannen zo deksels goed onder de duim heeft, dat hij voor verraad niet bang hoeft te zijn. Waar hij misschien geen rekening mee heeft gehouden is het feit, dat een van zijn H-mannen is gaan ijlen! Ik heb zo’n idee, dat Sforza zich in Pino Vendera nog steeds veilig voelt.”

„Als hij daar inderdaad is,” zei Basje, die, evenals de anderen, ongeduldig stond te wachten op het vertreksein. „Waarom moeten we eigenlijk zolang wachten?”

Dat werd spoedig duidelijk. Tot hun stomme verbazing kwam een helicopter aanvliegen, een Sikorsky van de Italiaanse luchtmacht. Sectie-3 kondigde aan, dat de helicopter twee gasten meebracht. De ene bleek Marco Spinelli te zijn, de andere...

„Professor Mancero!” bracht De Vos verbouwereerd uit. „Wel wel... wie had dat ooit kunnen denken!”

Nukkig en in zichzelf mompelend kwam professor Mancero aan boord. Hij leek in het geheel niet verbaasd de Euro-5 te aanschouwen. Nors begroette hij De Vos met de woorden: „Mooi schip, mooi schip, mijn complimenten. Ik heb de technische gegevens doorgenomen met een van uw commandanten. Zeer merkwaardig. Maar er kan nog veel aan verbeterd worden. Sforza is gevaarlijk geworden, heb ik begrepen. Misschien... misschien heb ik hem onderschat. Sforza is een beest... Hij is mijn vijand geworden, heb ik begrepen. Hij doet dingen met uitvindingen, die van mij zijn! We moeten hem onschadelijk maken, hem en zijn medewerkers, die mijn serum gebruiken. Ja.”

„Gaat u ons daarom vergezellen?” vroeg De Vos.

„Ja ja... Ik wil weten, wat hij doet, wat hij uitspookt. Ik kan beoordelen wat hij heeft klaargemaakt. Waar wachten we nog op? Men heeft mij verteld, dat u weet waar Sforza verblijf houdt.”

De Vos knikte. Op datzelfde moment berichtte Gino Cardinale, dat de toestemming tot vertrek was binnengekomen. De captain haastte zich naar de commandokamer en gaf de nodige bevelen om te vertrekken.

„Snelheid tot Mach-1. Hoogte niet meer dan vijftienhonderd meter. We moeten voorzichtig zijn, want we hebben de schade nog steeds niet hersteld. Prosper, heb je de coördinaten gereed?”

„Jawel. Ze staan al op de computer,” antwoordde Prosper Debruijckere, hoofd van de navigatie.

„Okay. Besturing overschakelen op computer. Waarom stijgen we niet sneller?”

„Lukt niet, lukt niet,” klonk de nijdige stem van Marc Bonjour. „De zuurstoftoevoer naar de motoren hapert telkens. Ik ga na, of er een lek is ontstaan in de leidingen.”

„Ik zou willen, dat die kerels met hun poten van de zuurstofcentrale waren afgebleven,” gromde De Vos bij zichzelf. Wanneer de zuurstof-fabricage niet goed werkte, zou dat nog grote moeilijkheden met zich mee kunnen brengen.

Maar ze vlogen. Hoog over zee bereikten ze weldra het Italiaanse kustgebied en bevonden zich spoedig daarna boven het grillige bergmassief, de beroemde Apennijnen.

„Woester dan de Pyreneeën,” merkte Hans Weiss op.

De computer leidde de Euro-5 feilloos naar het punt waar ze zijn moesten, Pino Vendera, een ongenaakbaar bergdorpje, gelegen op grote hoogte. Boven het dorp bleef de Euro-5 automatisch stil hangen. De computer had zijn werk gedaan. Met een goede kijker moest het schip vanuit de bergen te zien zijn, doch wie dacht eraan het luchtruim met een kijker te gaan afzoeken..?

Professor Mancero bevond zich in de commandokamer en keek zijn ogen uit. Hij wilde allerlei bijzonderheden weten en stelde telkens vragen, wanneer er iets opmerkelijks gebeurde. Maar De Vos kapte al die vragen resoluut af met de woorden: „We hebben nu andere bezigheden, professor. Het spijt me.”

Hij gaf bevel het dorp vanaf dezelfde hoogte te verkennen. Elk huis verscheen op het scherm. Pino Vendera bleek te bestaan uit veertig gebouwtjes, opgetrokken uit natuursteen, erg vervallen maar het dorp leefde. Er vertoonden zich nogal wat mensen op het scherm, meestal oudere mannen en vrouwen met verweerde hoofden. „Schapen- en geitenhouders,” zei De Vos. „Als Sforza hier ergens huist, moet hij toch opvallen!”

De verkenning werd voortgezet, maar niets wees op het bestaan van een laboratorium, zoals De Vos verwachtte.

Dan ving de lens van de camera een gebouw, dat geheel apart stond, ver in de bergen op een plateau.

„Wat is dat?” vroeg De Vos, plots gespannen.

Professor Mancero gaf hem tot zijn verbazing het antwoord. „Dat is een weerstation. Het staat er al sinds de dertiger jaren. Mussolini heeft het laten bouwen. Het verricht goed werk, heb ik me laten vertellen.”

„Zo zo,” zei De Vos grimmig. „Wel... we zullen proberen te ontdekken, wat voor werk dat station zoal levert. Ik heb het idee dat...”

Hij sprak zijn vermoedens niet uit, maar iedereen kon raden wat hij dacht.

„Uitvergroten.”

Het weerstation leek verlaten. Maar één ding viel meteen op...

„Wie heeft ooit een weerstation gezien met vier schoorstenen?” vroeg De Vos. „Waarvoor dienen die schoorstenen? Een laboratorium kan zoveel schoorstenen nodig hebben, maar een weerstation niet. Verbind me met sectie-3.”

Een minuut later was er verbinding met Parijs.

„Hier Euro-5. Geef me zo snel mogelijk de persoonsgegevens van de directeur van het weerstation Pino Vendera.”

Ze moesten vijf minuten wachten, maar daarna hoorden ze alles, wat ze weten wilden. De directeur bleek afkomstig te zijn uit Genua en had gestudeerd aan dezelfde universiteit, waar Pietro Sforza zijn opleiding had genoten, in dezelfde periode en aan dezelfde faculteit!

Peter de Vos wreef in zijn handen. Hij zei: „Voila... het kan niet missen! Het kan geen toeval zijn! Die directeur is volgens mij een H-man geworden. Hij heeft zijn station aan Sforza ter beschikking gesteld, die er in alle rust kan experimenteren. En bij de bewoners van Pino Vendera valt het niet op, want zij zijn al jaren gewend aan het bestaan van dat weerstation. Volgens mij hebben we Sforza in de klem, mannen!”

Professor Mancero gromde wat onverstaanbaars, maar de anderen lachten verheugd.

„Wat doen we?” vroeg Hans Weiss.

„Dat weet ik nog niet. We moeten eerst nog ’n tijdje verkennen, dat station observeren, meer te weten komen. We weten nog niet genoeg. Is er maximale uitvergroting?”

„Nee, nog niet.”

„Zo groot mogelijk beeld!”

De ramen van het weerstation verschenen op het scherm. Aanvankelijk waren slechts de spiegelende ruiten te zien, maar dan zagen ze een wit gelaat. Slechts even bleef het gelaat zichtbaar. Maar duidelijk was te zien geweest, dat het gespannen was.

„Zouden ze ons toch al ontdekt hebben?” vroeg De Vos.

Hans Weiss knikte. Hij zei: „We schijnen nog steeds niet in de gaten te hebben, dat we die kerels niet moeten onderschatten. Sforza is kennelijk op zijn hoede. Het zou me niets verwonderen, als hij ons op ditzelfde moment zit te beloeren door een sterke kijker. Jammer, dat we niet hoger kunnen stijgen. Hoe staat het met de zuurstofvoorziening?”

„Nog steeds slecht. Hans, we kunnen maar een ding doen. Erop af gaan! Meteen!”

„Met alle kracht?”

„Ja! We laten alle tanden zien, die we hebben.”

Peter de Vos nam plaats in zijn stoel en gaf de nodige bevelen.

Tussen de rotsachtige bergen door kwam de reusachtige Euro-5 aanvliegen, vrij langzaam. Tegen het decor van de hoge pieken leek hij nog groter dan hij in werkelijkheid was. Het weerstation stond op het scherm. Elk detail was zichtbaar. Doch geen van Sforza’s mannen liet zich zien.

„Ze houden zich verscholen,” zei Hans Weiss, die gespannen naast de captain stond. „Denkelijk weten ze, dat we met onze ionisatiekanonnen niets tegen het gebouw kunnen beginnen. Het is van steen.”

Peter de Vos knikte.

„We zullen het op een andere manier moeten opknappen,” zei hij. „Formeer een gevechtsgroep. Ik ga zelf mee. Jij blijft hier met drie mannen. Hou de sloep gereed en zet er twee man in. Over vijf minuten moeten we gereed zijn om van boord te gaan.”

Op honderd meter afstand van het weerstation bleef de Euro-5 in de lucht hangen, enkele meters boven het aardoppervlak. Hans Weiss en Jef Devoort bleven in de commandokamer, Manfred Blohm en Pietro Germani zaten in de sloep, zich gereed houdend om steun te kunnen bieden aan de mannen, die naar buiten zouden gaan om het weerstation aan te vallen. De groep stond gereed bij de uitgang.

„Zet het schip op de bodem neer,” commandeerde De Vos, die de groep aanvoerde. Zacht kwam de Euro-5 neer op de grond. Meteen sprongen de mannen naar buiten. Hard lopend verspreidden ze zich. Elk van hen was gewapend met een geweer. Het leek een militaire operatie. In feite was het dat ook. Vlak voordat de mannen het schip verlieten, hadden ze uit Parijs toestemming ontvangen het weerstation met militaire middelen aan te vallen. Ook Spinelli van sectie-3 ging mee.

Peter de Vos leidde zijn mannen als een peloton-commandant. Om de zaak te kunnen overzien moest hij zichzelf meermalen bloot geven. Op gevaar af vanuit het weerstation door een kogel getroffen te worden, rende hij enkele malen heen en weer tussen zijn mannen, die langzaam voorwaarts kropen, gebruik makend van elke dekking die er was. Ze lagen nu in een halve cirkel om het gebouw heen. De Vos ging op zijn knieën zitten om de zaak beter te kunnen bekijken. Nog steeds hadden ze geen tegenstand ondervonden. Hij overlegde met George Minco, die grijnzend naast hem achter een groot rotsblok lag.

„Wat denk jij ervan, George? Dit werk bevalt me niet erg. We hebben nog nooit zo iets aan de hand gehad.”

„Nee chef... Volgens mij zijn die kerels bang.”

„Tja... We hebben ze in elk geval wel verrast. Maar ze zijn ook ongelooflijk sluw... Misschien hebben ze een hinderlaag voor ons in petto.”

„Dat weten we gauw genoeg als we er definitief tegen aan gaan, chef.”

De Vos knikte. Hij pakte zijn geweer, een semi-automatisch wapen van Belgisch fabrikaat.

„Vuur!” schreeuwde hij zo hard mogelijk.

Hij begon als eerste te schieten. De knallen volgden elkaar zo snel op, dat zijn geweer een mitrailleur leek. De anderen vielen in. Een regen van moordend lood vloog door de ramen en deuren van het weerstation.

Maar er klonk geen enkel schot terug...

„Stop vuren... Stop vuren!!”

Er ontstond plotseling een doodse stilte. De Vos bekeek vanachter zijn dekking het weerstation zorgvuldig, maar er was niets bijzonders te ontdekken.

„Die kerels laten zich niet uit hun tent lokken,” zei George Minco.

„Nee,” gromde De Vos verbeten. „We zullen ze er uit moeten jagen.” Hij richtte zich half op. „Luister, mannen! We vallen aan op mijn bevel. De vier mannen op de linkervleugel gaan niet mee naar binnen, maar rennen zo snel mogelijk naar de achterzijde van het gebouw, om dat af te grendelen. Ze mogen niet door de achterdeur kunnen ontsnappen! Heeft iedereen mij gehoord!?”

Er klonken stemmen, die zijn vraag bevestigden.

„Mooi zo... Let op, daar gaan we! Rennen! En vuren!”

Iedereen reageerde prompt. De vier mannen op de linkervleugel van de linie renden hard naar de achterzijde van het gebouw. De anderen holden op de voorgevel af en pompten het gebouw opnieuw vol lood. De Vos richtte zich speciaal op de grote houten voordeur, die zo langzamerhand een vergiet leek.

Ze bevonden zich vlak bij het gebouw, toen er eindelijk werd teruggeschoten. Vanuit de verdieping knalden eensklaps enkele revolvers. Het klonk niet overtuigend, maar toch doken De Vos en zijn mannen snel weg.

Meteen hield het vuren vanuit het gebouw weer op.

„Het verwondert me, dat ze geen zwaardere wapens gebruiken,” sprak George Minco, die vlak bij de captain gebleven was en zo’n beetje fungeerde als diens lijfwacht. „Op die boot, in de Middellandse Zee, hadden ze een Oerlikon en hier doen ze het af met een paar pistooltjes. Dat bevalt me eigenlijk niet.”

„Mij ook niet,” antwoordde De Vos en hij schreeuwde: „Naar binnen!” Zelf ging hij voorop. Hij bereikte als eerste de deur. Twee schoten waren voldoende om het slot eruit te schieten. De Vos stampte de deur open, gaf een salvo in de richting van de gang en rende naar binnen. De anderen volgden. George Minco holde zo hard hij kon dwars door het gebouw naar de achterzijde en smeet de deur open, die daar was aangebracht. Dat was vrij dom, want meteen kreeg hij de volle laag! De kogels uit de geweren van de mannen, die de achtergevel bewaakten, vlogen om zijn oren.

„Niet schieten!” schreeuwde George uit alle macht. „Ik ben het! Hebben jullie niemand zien ontsnappen?”

„Nee! We hebben geen mens gezien!”

Op dat moment klonk vanuit het keldergewelf een gesmoorde explosie.

„Wat is dat?” riep George. „Ze blazen het gebouw op.”

„Nee... ik vrees iets anders,” antwoordde De Vos. Hij zocht naar de deur van de kelder, die hij in een mum van tijd gevonden had. „Onze vriend Sforza is ons weer eens te vlug af, vrees ik,” gromde hij, voor de open kelderdeur staande. „Hij kiest zijn operatieterreinen altijd zorgvuldig uit. Weet je nog, dat hij in die oude suikerfabriek een vluchtgang naar de riolen tot zijn beschikking had? Ik denk, dat hij hier een soortgelijke vluchtweg heeft. Misschien heeft hij de toegang afgesloten door een explosie. Kom mee... we gaan kijken.”

De Vos bleek weer eens gelijk te hebben. Tegen de muur van de achterwand lag een hoop puin, die uit het gewelf was geslagen.

„Hoe is het daarboven?” schreeuwde De Vos teleurgesteld. Hebben jullie nog gevangenen kunnen maken? Die kerels, die ons vanuit de bovenramen beschoten...”

„Die hebben nog juist voldoende tijd gehad om weg te kunnen komen,” schreeuwde iemand terug. „Ze moeten in de kelder zitten!”

„Vergeet dat maar rustig!” riep De Vos spinnijdig. „Er is beneden een oude vluchtgang, die ze hebben gebruikt om weg te komen. Denkelijk dateert die gang nog uit de oorlog, toen ze bij luchtbombardementen een goed heenkomen moesten kunnen zoeken!”

De Vos rende de trap op, naar buiten, waar hij contact zocht met de Euro-5. Het schip stond log en bewegingloos op de rotsgrond, een beetje scheef.

„Hans, hier de captain. Ontvang je me?” De Vos sprak door zijn zak zendertje. „Versta je me? Over.”

„Jawel Vos, hier Euro-5. Ontvangst prima. Over.”

„Dat dankt je de koekoek. We staan zo dicht bij elkaar, dat we ons met hard schreeuwen verstaanbaar zouden kunnen maken. Luister... Ik vrees, dat Sforza ons opnieuw te slim af is geweest, hoewel we hem bijna te grazen hadden. Hij is denkelijk ontsnapt door een oude vluchtgang, die verderop waarschijnlijk in een berghelling uitkomt. Stuur de sloep uit om het terrein te doorzoeken. Misschien vinden ze iets. Over.”

„Hier Euro-5. Begrepen!” We sturen de sloep naar het bergterrein. Over.”

„Okay. En laat de professor hier komen. We gaan de zaak onderzoeken en daarbij hebben we Mancero nodig. Over en uit.”

„Ik zal zeggen, dat Mancero komt. Hij staat te popelen. Tot straks. Uit.”

„Verdraaid, ik was de prof helemaal vergeten,” zei Basje Goris, die zich bij De Vos bevond. „Ik heb gezien, dat de hele verdieping is ingericht als laboratorium, chef! Ik heb niet veel verstand van die dingen, maar ik kon duidelijk zien, dat ze daar allerlei proeven hebben gedaan. We kunnen daar een hele boel aardige dingen ontdekken, wat ik je brom en als Mancero ons een beetje helpt, dan...”

„Captain, hier Euro-5!” klonk het plots gealarmeerd uit het zakontvangertje, dat de captain nog steeds in zijn hand had, wachtend op Mancero.

„Hier Euro-5. Over!”

„Ja, hier De Vos. Wat is er, Hans? Je stem klinkt niet normaal.”

„Dat kan kloppen. We krijgen de sloep niet gelanceerd!”

„Wat?”

„We kunnen de sloep niet lanceren. De zuurstofdruk is niet voldoende. De zuurstofcentrale speelt ons parten!Het gaat niet.”

„Probeer een ander druksysteem.”

„Onmogelijk. Zonder zuurstof kunnen we geen ander systeem in werking stellen!”

„Ga dan zoeken met de hele Euro-5,” commandeerde De Vos. „Zet de prof overboord en stuur de bemanning van de sloep mee. Ga zoeken naar Sforza. En maak voort. Ik blijf met je in contact.”

Gespannen keken De Vos en Basje toe, hoe professor Mancero uit de Euro-5 kwam in gezelschap van Manfred Blohm en Pietro Germani. Intussen doorzochten de andere mannen het weerstation reeds van onder tot boven. Zij wisten nog niet, dat er iets ernstigs haperde aan de Euro-5.

Weer klonk de stem van Hans Weiss, nog gejaagder dan even te voren. „Vos... hier Euro-5. Luister... Ik probeer het schip de lucht in te krijgen, maar ik vrees dat we te kampen hebben met nog meer moeilijkheden. Door de rustperiode moet zich zuurstof hebben opgehoopt in het roosterwerk van de diode. Waarschijnlijk is daar het lek ontstaan, toen die kerels zaten te prutsen met de centrale! Ik durf niet genoeg stuwdruk te geven. Stuur Marc hierheen. Over.”

De Vos stond even te schelden op alles en iedereen. Dan zei hij: „Ik stuur Marc meteen.”

Hans antwoordde. „Het zit hem uitsluitend in de voortstuwing, denk ik. Het stijgvermogen is in tact en allemachtig, Vos, kijk...”

„Wat is er nou weer?” vroeg De Vos met onrustige stem, de prof en de twee mannen begroetend, die intussen naderbij gekomen waren.

„Kijk dan, kijk!” klonk de alarmerende stem van Hans Weiss. „Die bergweg, achter het station! Daar rijdt een wagen weg! Sforza en zijn mannen moeten die wagen daar gestald hebben om er in tijd van nood in te kunnen ontsnappen! Een vrachtwagen! Een G.M.C. !”

Peter de Vos zei opnieuw een lelijk woord en rende naar de achterzijde van het weerstation, op de voet gevolgd door Manfred en Pietro, die alles gehoord hadden. Zodra hij op het plateau achter het gebouw stond zag hij de vrachtwagen, die in de verte log en langzaam over de onverharde bergweg hobbelde. Alles was hem meteen duidelijk. De gang kwam uit bij de weg, in een spelonk, waarin de G.M.C. al die tijd gestaan had. Pietro begon te schieten, maar dat had geen effect. De afstand was te groot.

„Hans!” riep De Vos door het microfoontje, „je hebt wèl stijgvermogen, niet waar?”

„Ja. ik zie hem nog steeds.”

„Stijgen!” riep De Vos gejaagd. „Stijgen, tot je voldoende hoogte hebt om hem met de ionisatiekanonnen te pakken! Zet Jef aan de vuurregeling! Snel, man... snel!”

„Zal gebeuren,” zei Hans Weiss.

Door het schieten van Pietro Germani was iedereen uit het gebouw naar buiten gehold. Allen stonden te kijken naar de vrachtwagen in de verte, tamelijk diep beneden hen, de G.M.C. die ze moesten laten gaan. De Euro-5 kwam los van de grond. Vrij langzaam steeg het schip horizontaal recht omhoog.

„Schiet op... schiet op!” schreeuwde Basje Goris. „Je hebt voldoende hoogte, man! Gebruik je kanonnen nu het nog kan!”

De Euro-5 hing nu op honderd meter hoogte boven de grond, voldoende om de vrachtwagen te kunnen treffen. Dan klonk het angstaanjagende gegier van de ionisatiekanonnen. Jef Devoort had geen tijd om de computer in te schakelen. Hij moest richten „op gezicht”. Twee stralen priemden uit de Euro-5, terwijl het gegier oorverdovend werd. Jef miste. Maar hij corrigeerde snel. Hij gebruikte de bovenste kanonnen. De straal gleed langs de stenen berghelling, waarin geen stukje metaal voorhanden was zodat er niets gebeurde.

Dan trof hij de motorkap van de wagen...

„Goed zo!” juichte Basje Goris.

Maar zijn gejuich was voorbarig. De G.M.C. hobbelde rustig verder, ongenaakbaar als een schildpad.

„Raak hem... raak hem!” schreeuwde Basje.

Jef Devoort schakelde de kanonnen even uit, om de vuurregeling de gelegenheid te geven nieuwe energie te verzamelen. Dan scheurde het gegier de stilte opnieuw kapot. Hij trof de vrachtwagen nagenoeg meteen, opnieuw recht op de motorkap.

Maar er gebeurde niets.

„Dat kan niet! Dat is onmogelijk!” schreeuwden Basje en George Minco tegelijkertijd. De twee stralen tastten de gehele vrachtwagen af, terwijl deze verder reed. De krachten van de ionisatiestralen waren voldoende, om een compleet vliegdekschip in het niets op te lossen, maar de vrachtwagen was ongenaakbaar. De stralen schenen erin te verdwijnen, zonder dat ze enige schade toebrachten.

„Het lukt niet!” riep Hans Weiss door de radio. Dit was een van de weinige keren, dat er radeloosheid in zijn stem te onderkennen was. „Het lukt niet! Vos... wat is er gaande?”

„Zijn de kanonnen in tact?” vroeg de captain. „Kloppen de controlemeters?”

„Ja, alles klopt. De zuurstofvoorziening voor de reactie in het regelcentrum is voldoende! Alles klopt, nergens rood licht!”

Jef Devoort moest de kanonnen opnieuw uitschakelen. Vlak daarna verdween de wagen achter een bocht in de weg.

Verstomd stonden de mannen van de Euro-5 bij elkaar. Het leek een angstig groepje. Voor het eerst hadden de ionisatiekanonnen hun werk niet kunnen doen...

Dan sprak De Vos in zijn microfoon: „Voor de drommel... wat heeft dat te betekenen? Hans... is er beslist niets met die kanonnen aan de hand?”

„Alles werkt hier perfect.”

„Kan het werkelijk niets met de zuurstoftoevoer te maken hebben?”

„Nee!”

Het bleef even stil. Zelfs professor Mancero maakte een bedremmelde indruk. Hij had de ionisatiekanonnen nog nooit in werking gezien maar hij kende intussen het systeem. Ook hij verwonderde zich hooglijk over het feit, dat de vrachtwagen zo rustig verder gereden was.

„Hans... kun je niet achter die G.M.C. aan gaan?” vroeg De Vos.

„Nee... Onmogelijk. Zo lang de zuurstoftoevoer niet verzekerd is, kunnen we...”

„Ja ja. Licht Parijs in! Zeg, dat ze in deze buurt die vrachtwagen moeten zoeken. Die G.M.C. is net zo belangrijk als Sforza zelf. Ik stuur Marc Bon jour met een helper. Ze zullen het schip zo snel mogelijk in orde moeten maken, al is het maar provisorisch. Zet het schip maar weer neer. Oh ja... vraag ook, of ze een groep carabinieri hierheen kunnen sturen om de zaak af te zetten. De bewoners van het dorp hebben ontdekt dat er hier wat aan de hand is en ik zie ervan komen, dat het hier in een mum van tijd wemelt van de nieuwsgierigen. Ik zie ze al komen.”

Inderdaad kwam vanuit de verte een groep bewoners van Pino Vendera langs de berghelling omhoog. Het waren er nog niet veel, maar het zouden er meer kunnen worden.

De Euro-5 stond weer op de grond. Marc Bonjour en zijn assistent liepen erheen om te proberen de centrale te repareren. De anderen stapten terug naar het weerstation om dat verder te doorzoeken. De stemming was gedrukt. Iedereen voelde de ontsnapping van Sforza als een nederlaag, een beangstigende nederlaag. Geen van hen wist, wat er met de vreemde G.M.C. aan de hand was geweest.

„Hebt u enig idee, professor?” vroeg Peter de Vos, die met Mancero meeliep.

Professor Mancero haalde de schouders op. Hij prevelde wat over moleculair-structuur, maar verder kwam er niet veel uit.

In het weerstation wees alles erop, dat men het gebouw in de grootste haast had verlaten. Beneden stond nog een half gedekte tafel en een schaal met lauwe macaroni. Ook het laboratorium op de verdieping was volkomen intact. Een brander deed nog steeds zijn werk onder een retort met bobbelende vloeistof.

„Alles laten zoals het is,” zei De Vos. Goedkeurend keek hij in het rond. Dit was in elk geval een meevaller. Men zou gemakkelijk kunnen nagaan met welke proeven Sforza bezig was geweest, nu alles er nog zo ongerept bijstond.

„Gaat uw gang, professor,” sprak De Vos. „Bekijkt u de zaak eens... Hopelijk kunt u ons wat meer over de werkzaamheden van vriend Sforza vertellen.”

Snuffelend als een hond liep de prof door het lab, nors om zich heen kijkend, grommend en brommend, soms afkeurend, soms met een vleugje bewondering. In een kastje vond hij enkele velletjes papier, die vol formules stonden.

„Hm... niets over mijn eigen formule... niets... Hier wordt het serum niet gemaakt, dat is wel duidelijk.” Hij bestudeerde de papieren aandachtig. „Nee nee, dat is wel duidelijk, heel duidelijk.”

Plots klonk een opgewonden stem uit een zijkamertje: „Chef... kom eens kijken! Deze dingen kennen we.”

Peter de Vos liep snel naar het kamertje en zag meteen, wat er gaande was. In een muurkast stonden de bekende containers, die ze ook reeds op het smokkelschip en in de oude suikerfabriek te Rome waren tegen gekomen.

Plutonium...

Maar de schroefdoppen waren er af... De containers stonden open...

„Voorzichtig!” zei De Vos. „Roep Basje. Hij heeft een geigerteller.”

Even later werd met de geigerteller geconstateerd, dat alles veilig was. De containers waren leeg. Er zat geen plutonium meer in en er was geen spatje achtergebleven.

„Waar is het plutonium... ?” vroeg Peter de Vos zich hardop af.

„Wat?” klonk de stem van de professor. „Wat zei u?” Hij kwam de zijkamer in met de vellen papier nog in zijn hand. „Zei u plutonium?”

„Ja. Inderdaad. ik vrees... ik vrees, dat Sforza probeert een werktuig te fabriceren, dat een kernexplosie kan veroorzaken. Daarvoor heeft hij dat plutonium natuurlijk nodig.”

„Wat?” zei Mancero. „Kernexplosie? Nee nee... juist het tegendeel, hihi.”

Hij snuffelde weer in de papieren.

„Merkwaardig... ja ja, zeer merkwaardig... En zeer interessant! Juist... Plutonium vormt de beste basis. De structuur is het meest geschikt, dat is duidelijk... Mmmm.. bijzonder ingenieus.”

„Professor... mag ik vragen, wat u bedoelt?” vroeg De Vos. De anderen waren intussen naderbij gekomen en iedereen keek Mancero verwachtingsvol en ook een beetje angstig aan. Mancero realiseerde zich plots, dat hij weer in het middelpunt van de belangstelling stond, wat zijn ijdelheid erg streelde! Hij nam een pose aan en begon op zijn bekende manier een verhaal af te steken, erg dor, saai en droog maar wel duidelijk.

„Luister!” zei hij. „Uw eh... uw leider sprak zo even van een kernexplosie, een atomaire kernreactie, een uiteenvallen van atomen, als ik het aldus even kinderlijk mag uitdrukken. Mijn vroegere assistent Pietro Sforza, die zich mijn leerling mag noemen, beoogt echter het tegendeel. Uit deze aantekeningen blijkt, dat hij een methode heeft gevonden om atomen dichter opeen te brengen, een verdichting van de materie. Hij moet zich hebben gebaseerd op het verschijnsel, dat een ster ineen kan vallen. De totale structuur van een ster kan zover ineen storten, dat de massa een volstrekte compactheid bereikt, zo groot, dat zelfs het licht van zo’n ster de massa niet meer kan verlaten.”

„Het Zwarte Gat,” mompelde De Vos zacht.

„Ja, inderdaad. In feite worden alle ionen van een atoom op elkaar gedrukt, als u mijn eenvoudige taal begrijpen kunt. Ik hoef u niet te zeggen, dat de massa daardoor een vastheid bereikt, die niet meer te verstoren is. Het is Sforza gelukt om...”

„Bedoelt u, dat hij metaal zodanig kan verdichten, dat het niet meer te vernietigen is?” vroeg De Vos gejaagd.

„Dat niet, signor. Het is hem alléén gelukt met plutonium. De structuur van plutonium leent zich daartoe het beste. Hij moet erin geslaagd zijn plutonium enigszins te verdichten. Daarna heeft hij het plutonium op die auto gebracht, waardoor deze onkwetsbaar werd voor ionisatie stralen. Voor alles, trouwens.”

„M... maar...” stotterde De Vos, die nu heel even de kluts kwijt was, „dat plutonium moet toch zo zwaar geworden zijn, dat het... Ik bedoel... een theelepeltje van verdichte massa weegt miljoenen kilo’s.”

„Dat is juist, signor, maar het plutonium is slechts gedeeltelijk verdicht, waarschijnlijk voor slechts een zeer gering deel. Daardoor heeft het tevens zijn radioactiviteit verloren. Maar het werkt, dat hebt u zelf kunnen constateren. Het is een geweldige verrijking van de wetenschap.”

„Dat mag zo zijn!” riep De Vos. „Maar realiseert u zich wel, dat Sforza zich daardoor onkwetsbaar maakt?”

„Ach ja...” mompelde de prof. Hij wilde nog meer zeggen, maar hun aandacht werd getrokken door een helicopter, die vanuit het zuiden over de bergtoppen naderde. De Vos was al blij, dat het zoeken naar de verdwenen G.M.C. meteen begonnen kon worden, maar tot zijn ergernis bracht de helicopter slechts een aantal manschappen naar het plateau om de bewoners van het dorp weg te houden. Peter de Vos bedelde en smeekte om de G.M.C. te gaan zoeken, maar de bemanning zei van geen G.M.C. te weten: men had de opdracht gekregen een sectie carabinieri naar de bergen te brengen en aan die opdracht hadden ze voldaan. Basta, signor en tot ziens dan maar!

De helicopter steeg op, een razende en tierende captain achterlatend. Gelukkig werden de mensen uit Pino Vendera nu op een afstand gehouden. Dat was tenminste één geluk.

„Waar blijft de versterking!” gromde en grauwde De Vos opgewonden. „We kunnen niks doen en die vrachtwagen raakt hoe langer hoe verder weg. Ze krijgen voldoende tijd om dat ding zo goed te verbergen, dat hij nooit meer te vinden is, zeker wanneer er een gewone helicopter op af wordt gestuurd!”

„Konden we onze G-radar maar gebruiken,” zei Basje. „Daarmee sporen we elk stukje metaal op, dat er in dit dekselse gebergte voorhanden is.”

Peter de Vos knikte. Hij kreeg meteen een idee.

„Sloop de radarapparatuur uit de Euro-5 en houdt hem gereed om in de helicopter te brengen, die nou toch elk moment moet komen! Schiet op.”

„Okay chef... Ik zal het aan Marc Bonjour zeggen. Maar we zullen de radar moeten gebruiken zonder computer, want het lijkt me wel een ondoenlijk karwei om ook de computer uit de Euro-5 mee te...”

„SCHIET OP!” schreeuwde De Vos nijdig. „Dan doen ze het maar zonder computer! Ben je nog niet weg?”

„Jawel chef, zeker chef, meteen chef!”

Basje holde naar het schip en een moedeloze captain bleef achter.