34

Arnold Avery’s arm bleef met tussenpozen de hele vrijdag bloeden.

  Af en toe voelde hij zich duizelig, maar hij wist niet zeker of dat door het bloedverlies kwam of door het afnemende suikergehalte in zijn bloed na de Bakewells met kersensmaak.

  Op donderdagavond had hij doorgelopen tot het donker werd; toen had hij geprobeerd een beetje te slapen, maar de kou had niet meegewerkt. Nadat hij een uur lang met klapperende tanden in elkaar gedoken met het veel te kleine vest om zich heen geslagen had gezeten, was Avery opgestaan en in het donker verder gewandeld. Het lopen ging veel langzamer, maar hij was tenminste in beweging.

  Het kon veel erger, hield hij zichzelf voor. Het had ook kunnen regenen.

  Door het wandelen voelde hij zich iets beter. Hij moest Exmoor zien te bereiken voordat zijn ansichtkaart werd bezorgd. Hij voelde zich misselijk en nerveus bij de gedachte dat SL WP zonder hem zou vinden.

  In de vroege uren op vrijdagochtend – ongeveer rond hetzelfde tijdstip dat oom Jude de sleutels van zijn busje had opgepakt en heel stilletjes was vertrokken om Steven en Davey niet wakker te maken – was Arnold Avery bij Tavistock aangekomen en had hij daar een auto gestolen.

  Het was opvallend gemakkelijk gegaan.

  Op de oprit van een aantal huizen had hij diverse auto’s aangetroffen waarvan het portier niet was afgesloten. Typisch iets voor het platteland, dacht hij bij zichzelf, terwijl hij met zijn handen de binnenkant en het dashboardkastje aftastte.

  Op één oprit stond een kleine, rode Nissan-hatchback met daarvoor een oude bmw. De sleutels van de hatchback zaten onder de zonneklep. Toen hij de sleutel omdraaide, sloeg de motor meteen aan en omdat de bmw in de weg stond, waardoor hij niet achteruit kon wegrijden, had Avery de hatchback hortend en stotend in een L-vormige boog over het gazon aan de voorkant gereden, dwars door het hekje van dertien-in-een-dozijn heen.

  Binnen een paar tellen was hij op weg naar het noorden, als een spin over het stuur gebogen dat stond afgesteld op de lengte van een kleine vrouw, met zijn knieën tegen het dashboard geperst en een hart dat bonsde op de maat van de motor die hij – om de een of andere paniekerige reden – maar niet uit de derde versnelling kreeg.

  Op een parkeerhaven had hij de stoel in een iets comfortabeler stand gezet en de auto doorzocht. Op de achterbank lagen een prentenboek – De waanzinnige, wijze wombat – en een doos met papieren zakdoekjes. In de kofferbak lagen een gereedschapsset, een sleepkabel en een plastic tas vol met vrouwenbladen. Hij haalde de tijdschriften uit de tas, en stopte de sleepkabel en de kruissleutel erin. Hij had de kofferbak alweer bijna dichtgedaan, maar boog zich nog even naar voren om een exemplaar van de Cosmopolitan te pakken. Hij zou misschien vrij lang moeten wachten.

  Toen hij de kofferbak sloot, werd hij overvallen door een duizelig gevoel van vermoeidheid. Het kostte hem een enorme inspanning om weer in de auto te gaan zitten en de sleutel in het slot te wurmen, maar uiteindelijk lukte het hem toch. Hij stuurde de Nissan van de snelweg af en reed hobbelend over een reeks willekeurige weggetjes tot hij de auto ergens achter een heg op een veld kon zetten.

  Daar kroop hij op de achterbank om te slapen.

  Hij werd pas weer aan het eind van de middag wakker en voelde zich al veel beter. Zijn arm klopte nog steeds pijnlijk, maar was opgehouden met bloeden. De mouw van zijn shirt plakte vast aan zijn arm, maar hij besloot er niet aan te komen.

  Hij dronk wat water, at een boterham met kaas en tomaat, en plaste vol overgave in de heg, genietend van de milde middagbries die langs zijn penis streelde. Zo voelde vrijheid aan.

  Arnold Avery vervolgde met hernieuwde energie zijn weg en wist de kuren van de versnellingsbak van de Nissan Micra deze keer wel de baas te worden. Zonder het gekrijs van de zwoegende motor klopte zijn hart vanzelf ook rustiger, zodat hij weer helder kon nadenken.

  Hij probeerde niet te denken aan wat de nabije toekomst voor hem in petto had. Veel te spannend.

  In plaats daarvan concentreerde hij zich erop opnieuw te leren rijden; op de geur van de heggen die af en toe tegen het raam aan de passagierskant sloegen; op het gladde, zwarte oppervlak van de weg die na elke bocht een bijna vergeten uitzicht bood.

  Dat was spannend genoeg.

  Voorlopig.