21

Gevangenbewaarder Ryan Finlay beleefde er altijd veel plezier aan voor gevangenen bestemde foto’s te confisqueren en deze dag vormde daarop geen uitzondering.

  Meestal waren het wazige, schunnige kiekjes van de vrouw of vriendin van de gevangene in niet bij elkaar passende lingerie op een onopgemaakt bed. Zo nu en dan bevatten de foto’s een of ander onschuldig huiselijk detail dat de geboden twijfelachtige fantasie flink verpestte: een lapjeskat, een groezelig kind dat door de spijlen van een wieg tuurde, Kentucky Fried Chicken-dozen op de slaapkamervloer.

  Soms kregen de gevangenen hun foto’s en soms ook niet. In dat opzicht was Ryan Finlay god.

  Volledige naaktheid betekende onmiddellijke inbeslagname, evenals obscene handelingen of nabootsing daarvan. De foto’s behoorden te worden vernietigd, en als de vrouw van de gevangene een lelijkerd was, gebeurde dat ook, maar dan wel pas nadat ze vergezeld van het nodige geringschattende commentaar in de personeelskantine waren rondgegaan. Als er een foto bij had gezeten, kreeg de betreffende gevangene een strookje aan de envelop met de tekst: ‘Inhoud in beslag genomen’.

  Sean Ellis had nog nooit een brief zonder zo’n strookje ontvangen. Zijn vrouw was zo bloedmooi en ongeremd dat de foto’s die ze vaak meestuurde de basis vormden van gevangenbewaarder Ryan Finlays privécollectie, en de bankovervaller die in een klein filiaal van Barclays in Gloucestershire twee loketmedewerkers in het gezicht had geschoten was waarschijnlijk volkomen vergeten hoe zijn vrouw eruitzag onder de ingetogen beige regenjas die ze altijd aanhad wanneer ze bij hem op bezoek kwam. Ellis klaagde nooit en daar hadden Finlay en de anderen altijd de grootste lol om. Die arme kerel dacht waarschijnlijk dat moeder de vrouw hem foto’s van de hond stuurde.

  Op deze dag zaten Finlay en gevangenbewaarder Andy Ralph aan het formicatafeltje in de postkamer onverschillig aan gevangenen geadresseerde enveloppen open te scheuren.

  ‘Wat denk jij?’ Ralph hield een foto omhoog uit een zojuist opengemaakte envelop. Er stond een klein blond meisje zonder voortanden op met een makke kat tegen haar borst geklemd.

  ‘Voor wie is hij?’

  Ralph wierp een blik op de envelop. ‘Karim Abdullahai.’

  Finlay schudde zijn hoofd. ‘Die smeerlap is zo zwart als de nacht. Dat kan volgens mij onmogelijk een familielid zijn.’

  Ralph – die zelf een huid had die hooguit één tint lichter was dan steenkoolzwart – smeet de foto zonder commentaar opzij en bevestigde een strookje aan de brief.

  De foto van mevrouw Ellis was die dag vrij tam; met een lege blik tilde ze een lichtblauw hemdje op om haar volmaakte borsten te onthullen.

  ‘Jezus, moet je die tieten zien.’

  Ralph nam een kijkje en grinnikte.

  ‘Fuck, daar heb je je handen letterlijk allebei vol aan.’ Finlay slaakte een diepe zucht. Hij had al in geen jaren twee stevige handenvol gehad. Hij had een kartonnen doos nodig om de rimpelige hangtieten van zijn eigen Rose in te vervoeren.

  De foto was verre van schunnig en bij iedere andere echtgenote of vriendin zou Finlay hem zonder enige aarzeling hebben laten doorgaan, maar hij wilde niet dat Ellis in de gaten zou krijgen dat al die foto’s die hij nooit had ontvangen misschien wel heel veel op deze leken en stampij maakte, dus hing hij een strookje aan de bijbehorende brief en propte hij mevrouw Ellis in zijn zak.

  Ze werkten een paar minuten zwijgend door, worstelden zich door nauwelijks leesbare brieven en sorteerden foto’s en kleine cadeautjes: zes veiligheidsscheermesjes, een dozijn condooms van het merk Trojans, Origami voor beginners.

  Ralph staarde even naar een foto van een vermoeid ogende roodharige vrouw met een pizzadoos in haar handen en las voor uit de begeleidende brief: ‘... en ’s avonds denk ik eraan hoe jij me in mijn kond fukt...

  Hij zuchtte. ‘Zowel “kont” als “fuckt” fout gespeld.’

  Hij pakte de zwarte censuurstift, corrigeerde beide spelfouten en legde hem op de goedgekeurde stapel. Toen pakte hij de volgende envelop op, die aan Arnold Avery was geadresseerd.

  Er zat geen brief bij en hij keurde de bijzonder slechte foto amper een blik waardig. Het was in elk geval nergens voor nodig om de toestemming van de hoofdcipier te vragen. Andy Ralph was heel goed in staat zelf te bepalen wat obsceen, ophitsend of fetisjistisch was. Hij had heus niemand anders nodig om hem te vertellen dat een foto van een auto en een regenachtige heuvelhelling daar niet onder viel. En al helemaal Ryan Finlay niet.

  Die racistische Ierse kloothommel.

 

Toen Arnold Avery de foto zag, werd hij helemaal wee. Hij was bang dat hij vanwege de erotische lading in elkaar zou zakken. Hij had het liefst geroepen dat het niet ’s avonds was, dat het niet donker was, ook al was het in zijn cel door de houten plaat voor zijn raam altijd schemerig. Nou, Leaver mocht het uitzicht tussen de tralies op het ene gebied dan hebben geblokkeerd, maar hij hield nu de afbeelding van een ander, veel fijner gebied in zijn hand.

  Zijn moordenaarsblik wist de plek meteen te vinden. Yasmin Gregory. Daar lag ze. Dat wilde zeggen: daar had ze gelegen totdat het forensisch team enige tijd na zijn arrestatie was gearriveerd en Exmoor zijn grimmige geheimen had prijsgegeven. Ze hadden hem niet toegestaan naar de heide terug te keren, zelfs niet om de lichamen aan te wijzen. Ze waren zich er maar al te goed van bewust dat dat precies was wat hij wilde: een laatste kans om de plakkerige aarde tussen zijn vingers te voelen, om nog één keer een blik te werpen in de gruwelijke kuilen die hij tussen de heide had gegraven, en ze bleven heel wreed bij hun weigering, ook toen ze uiteindelijk de zoektocht naar andere slachtoffers moesten staken. Zijn herinneringen konden ze hem echter niet afnemen. Toen niet en nu al evenmin, en ze spoelden als een kruidige balsem over hem heen.

  Hij had zijn auto daar geparkeerd. Vlak bij de plek waar de wagen op de foto stond die SL had gemaakt. Hij had YG over dat smalle pad in de richting van de top van die ronde heuvel gedragen. Hij voelde haar nu weer, licht als een veertje in zijn armen, en herinnerde zich hoe ze onder hem had aangevoeld toen ze nog warm was en pijn leed.

  Hij schudde zich als een hond uit. Niet nu! Niet nu! Dit gevoel was te fijn, te intens om in het daglicht te verspillen. Hij mocht niet langer naar de foto kijken. Hij moest iets doen om zijn gedachten af te leiden tot het licht uitging.

  Hij legde de foto onder zijn hoofdkussen en sloeg het boek open dat hij aan het lezen was. Het was een goed boek – Tunnelrat – en het had hem in de ban gehad totdat SL’s foto werd bezorgd. Nu niet meer. Nu kon het boek zijn belangstelling niet langer vasthouden en in het uur dat volgde legde Avery het wel tien keer neer om stiekem een hand onder zijn kussen te steken en de foto aan te raken.

  De lunch bood heel even soelaas, hoewel zijn been aan één stuk door trilde.

  De middag sleepte zich akelig traag voort; het avondeten vormde eveneens een korte afleiding. Om halfelf ging het licht uit, maar om halfnegen haalde Avery de foto onder het kussen vandaan en bekeek hij hem aandachtig om het beeld goed in zijn geheugen te prenten voor straks, wanneer hij alleen in het donker was.

  Avery vermoedde dat SL een goedkope camera had gebruikt. Alles stond er even scherp op; iemand met ook maar een beetje aanleg en een betere camera had de focus zo ingesteld dat de voorgrond vager was geworden en Dunkery Beacon scherper werd uitgelicht. Desondanks werd zijn blik onverbiddelijk naar het stukje grond getrokken waar YG had gelegen; tussen twee grafheuvels die de heide aan weerszijden ervan omhoogduwden, op ongeveer driekwart van de route naar de top.

  Avery werd overmand door emoties en herinneringen.

  Het was een heldere dag geweest, niet grauw zoals op de foto. De lucht was zuiver blauw en er liepen heel wat wandelaars, dus moest Avery wachten tot zijn auto – pas na zonsondergang – als enige op het grind was overgebleven; toen kon hij haar eindelijk uit de kofferbak halen en naar haar laatste rustplaats brengen.

  Het was alsof er een mes van bitterheid in zijn ingewanden stak bij de gedachte dat ze haar van de plek hadden weggehaald die hij voor haar had klaargemaakt en ergens anders hadden begraven, op een plek die hij niet had uitgekozen. Erger nog: op een plek die hij niet kende. Hij was ervan overtuigd dat de locatie van haar nieuwe graf in de kranten had gestaan, maar die hadden ze hem onthouden. Het enige wat hij nog van Yasmin Gregory had, waren herinneringen. En deze foto.

  Als SL het uitzicht niet had laten verpesten door die stomme auto had Avery wellicht ook het graf van John Elliot kunnen zien. John Elliot behoorde niet tot zijn favorieten. De jongen had hem helemaal onder gepiest. Avery rilde bij de herinnering. John Elliots stevig dichtgeknepen ogen en zijn loopneus, die wanhopige snottebellen had uitgeblazen, omdat hij niet meer door zijn mond kon ademen. Dat was op zich al erg genoeg, maar vlak voordat Avery hem vermoordde, had John Elliots blaas het van pure angst ook nog eens begeven en was er urine op Avery’s goede broek beland. Hij had de jongen ervoor laten boeten, maar de broek moest hij weggooien, en zijn schoenen ook. Het waren Hush Puppies – niet goedkoop –, maar hij werd onpasselijk bij het idee dat het vocht van de jongen erop zat. Zelfs nu kreeg hij nog kippenvel bij de gedachte.

  Avery zette de herinnering van zich af; die verpestte dit moment. Hij concentreerde zich weer op de foto. Ja, de auto stond in de weg. Dat was jammer. Nog een aanwijzing dat SL geen fotograaf was: geen oog voor compositie.

  Voor het eerst sinds de komst van de foto richtte Avery zijn doordringende blik op de auto, alsof hij er dwars doorheen kon kijken naar het heidelandschap erachter.

  Het enige wat hij van de auto zag, was de voorste helft van de zijkant, de zijspiegel en een deel van het portier. Hij was donkerblauw, maar Avery kon niet zien wat voor merk het was, alleen maar dat hij irritant ondoorzichtig was en in de weg stond.

  Het lag in zijn aard om zich misleid te voelen, en zo voelde hij zich dan ook. Hij staarde woedend naar de auto en riep een woede op die niet helemaal tot bedaren werd gebracht toen zijn ogen onvermijdelijk naar het graf van Yasmin Gregory afdwaalden.

  Arnold Avery sperde zijn ogen wagenwijd open en hield de foto zo dicht bij zijn gezicht dat hij bijna zijn neus raakte.

  Hij hapte eenmaal sissend naar adem en toen stopte zijn ademhaling helemaal.

  Als hij niet zo geobsedeerd was geweest door de auto was het hem misschien wel nooit – zou het hem beslist nooit – zijn opgevallen! Er glibberde een rivier van ijs langs zijn rug omlaag bij het idee wat hij dan allemaal had gemist.

  In de zijspiegel zat de kleine, maar haarscherpe weerspiegeling van de fotograaf gevangen.

  Hoewel de afbeelding piepklein was, veranderde die wat Arnold Avery betreft op dat moment alles. Het gevoel dat het weerzien met Exmoor bij hem had opgeroepen, verschrompelde tot het zo klein was dat het in een tel werd weggevaagd door de tsunami van verbijsterde, verstikkende, al te bekende opwinding die het bloed naar zijn kruis dreef en hem het speeksel in de mond deed lopen.

  SL was een jongen.

  De gedachte tolde wild en onbeheerst door zijn hoofd als vuurwerk in een kleine kamer.

  Een jongen.

  Hij was gewoon een jongen.

  Hij staarde ademloos met prikkende ogen naar de afbeelding en zijn als een bezetene kloppende hart dreunde in zijn oren.

  Een jongen. Een jaar of tien, elf misschien. Mager. Donker haar dat door de wind door elkaar was gewoeld. Een blauwe spijkerbroek, groezelige sportschoenen. Het beeld was piepklein en het gezicht ging schuil achter het fototoestel... Maar als er één gedaante was die Arnold Avery’s brein werkelijk altijd en overal uit duizenden zou herkennen, was het wel die van een kind.

  SL was een jongen.

  Een jongen die hem zijn mogelijkheden had getoond.

  Een jongen die hem macht had gegeven.

  Een jongen die – door heel slim zijn eigen beeltenis op een ogenschijnlijk onschuldige foto van Dunkery Beacon te zetten – Arnold Avery een uitnodiging had gestuurd die luid en duidelijk was...