VII

Verbaasd staarde ik omhoog. Een heleboel sterren, de griezelig ingewikkelde sterrenbeelden van Smid's Dreun schenen op me neer. De spookachtige vormen van het Glumpaltische landschap in de verte waren weer zichtbaar. De Zwarte Zon was onder! De opluchting die onderaardse zwartheid kwijt te zijn was groot - en werd ruw verstoord. Boze kreten onder me deden me naar beneden kijken. Ik was ontdekt. Te laat doofde ik mijn lantaarn; ik had mezelf al verraden. 

Mijn boom werd belegerd. En dat was nog niet alles. Squexie en de soldaten van de Ungulph stonden vredig naast elkaar en al hun strijdlust was tegen mij gericht. Bij de plantage werd een groot vuur ontstoken. Naast het vuur zag ik de duivelse koningsfiguur van de Ungulph van Quilch zelf; de hoezen om zijn vier slagtanden schitterden.

Met mijn handen aan mijn mond riep ik Chebarbar en vroeg haar wat er gebeurd was.

'Helaas, we zijn verloren!' riep ze. 'Mijn vader de Ungulph is hier net aangekomen. Hij heeft de Squexie zijn talisman laten zien en die verrader verteld wie ik ben. Hij zegt dat ik gedood moet worden omdat ik, zoals hij zegt, weggelopen ben. De Squexie heeft zich tegen ons gekeerd.'

Hoewel mijn gedachten rondtolden, kon ik niets bedenken om te zeggen - ik, die altijd gehoopt had dat mijn laatste woorden gedenkwaardig zouden zijn.

'Doe iets!' riep ze. 'Over een minuut zullen ze je naar beneden halen en ons alle twee doden!'

'Maak je niet ongerust,' zei ik. 'Zeg tegen je vader dat ik naar beneden zal komen en mijn zwaard in de lucht zal gooien. Als het met de punt in de grond valt, zal hij me persoonlijk doden, als het plat terechtkomt zullen zijn dappere soldaten de eer hebben mij in kleine stukjes te scheuren.'

Toen dit vertaald was steeg een opgewonden gebrul op uit de toeschouwers. Ze waren blijkbaar opgetogen over deze grap. De Ungulph gebaarde me bijna liefdevol naar beneden te komen. Mijn aanbod was aanvaard.

Bibberend van kou en spanning klom ik uit de boom, en kwam tussen de bonte menigte terecht. Ze gingen met enige eerbied voor me opzij. Toen ik mijn zwaard trok werd het gemompel luider en drongen ze meer naar voren. Ik maakte een cirkel vrij en lette er op dat Chebarbar, die stevig vastgehouden werd op haar paard, vlak bij de rand was.

Ik zwaaide met mijn zwaard.

'Daar gaat ie!' riep ik. 'Let op!'

Hoewel ze het niet verstonden, was de aansporing toch overbodig. Alle ogen volgden het glinsterende blad toen het om en om draaiend omhoog rees.

Aangezien ik uit voorzorg een klein stukje AM aan het wapen had gebonden voor ik uit de boom kwam, rekende ik erop dat het zwaard wel tien seconden zou blijven stijgen en dat het twee keer zo lang zou duren voor het neerkwam. Ik kon die seconden heel goed gebruiken.

Terwijl alle ogen omhoog gingen, vastgenageld aan dat beslissende wapen, nam ik de benen.

De stakker die de teugels van de tijger-neushoorn vasthield merkte het amper toen ik ze van hem losrukte. Ik sprong in het zadel en liet de peddel hard neerkomen. Ons brave beest schoot zo snel vooruit dat Chebarbar en ik er bijna werden afgeworpen. Even later waren we door de menigte gebroken en op weg.

Nog even later kwam de hele meute schreeuwend achter ons aan.