7

 

Wie er voor het eerst komt, schijnt de Camargue inderdaad een ongastvrije wildernis toe, een verlaten woestenij van onbegrensde uitgestrektheid, een vlak en kaal niemandsland dat al sinds lang van alle leven verstoken is en gedoemd is de hele zomer lang te verdrogen en te verdorren en te sterven onder een aan de zinderende staalblauwe hemelkoepel hangende, genadeloze zon. Maar als de bezoeker die er voor het eerst komt, maar lang genoeg blijft, zal hij merken dat eerste indrukken, zoals vrijwel steevast het geval is, vals en misleidend zijn. Het is, dat is waar, een grimmige streek en een kale streek, maar een streek die noch vijandig noch dood is, een streek die niets heeft van de eentonige, vreselijke levenloosheid van een tropische woestijn of een Siberische toendra. Er is water hier, en geen streek waar water is, is dood: er zijn grote meren en kleine meren die helemaal geen meren zijn maar moerassen waar het water soms slechts tot aan de vetlok van de paardenvoet reikt en meren die soms diep genoeg zijn om een huis in onder te dompelen. Er zijn ook kleuren hier, het altijd wisselende blauw en grijs van door de wind gerimpeld water, het vale geel van de moerassen langs de étangs, het glanzende zwart van de kruinen der cypressen, het donkergroen van doorwaaide dennen, het opvallend frisse groen van grazige weiden hier en daar, opvallend levendig afstekend tegen de bruine en grimmige dorheid van de ruige, spaarzame vegetatie en de zondoorbakken zoutplateaus die het land grotendeels in beslag nemen. En, bovenal, er is hier leven: vogels in groten getale, hier en daar kleine groepjes zwart vee en, nog zeldzamer, witte paarden; er zijn ook boerderijen, grote en kleine, maar die staan zo ver van de wegen of zo verscholen achter geboomte dat de toerist ze maar zelden te zien krijgt. Maar één onbetwistbaar feit blijft, één eerste indruk die nooit verandert, één aspect dat de telkens weer gehoorde beschrijving als een eindeloze vlakte rechtvaardigt: de Camargue is zo ononderbroken vlak als een door de zomerzon beschenen zee. Voor Cecile, in de blauwe Citroen op weg van Arles naar Saintes-Maries, was de Camargue niets anders dan een steeds saaier wordende troosteloosheid- en haar stemming werd dienovereenkomstig steeds neerslachtiger. Af en toe keek ze even naar Bowman, maar vond daar weinig troost: hij scheen ontspannen, bijna opgewekt, en als de gedachte aan het versvergoten bloed dat aan zijn handen kleefde hem zwaar drukte, dan wist hij zijn gevoelens opmerkelijk goed te verbloemen. Waarschijnlijk, dacht Cecile, was hij dat allemaal alweer vergeten: de gedachte maakte haar neerslachtiger dan ooit. Ze liet opnieuw haar blik over het kale landschap dwalen, en draaide zich toen naar Bowman om. 'Wónen hier werkelijk nog mensen?'

'Ze wonen hier, ze beminnen hier, ze sterven hier. Laten we hopen dat wij dit vandaag niet doen. Sterven, bedoel ik. ' 'O hou op. Waar zijn al die cowboys waar ik van gehoord heb- die gardes zoals jij ze noemt?' 'In de kroegen, denk ik zo. Vergeet niet, het is fiesta vandaag- een vrije dag. ' Hij keek haar glimlachend aan. 'Ik wou dat het voor ons ook een vrije dag was. ' 'Maar jouw leven is één lange vrije dag. Heb je zelf gezegd. ' 'Voor ons, zei ik. ' 'Leuk complimentje. ' Ze keek hem bedenkelijk aan. 'Kun je me zo voor de vuist weg vertellen wanneer je voor het laatst een vrije dag hebt gehad?' 'Zo voor de vuist weg, nee. ' Cecile knikte, keek weer voor zich. Een halve kilometer verderop, links van de weg, zag ze een vrij grote groep gebouwen, sommige flink groot. 'Eindelijk leven', zei ze. 'Wat is dat?' 'Een mas.Een boerderij, meer een boerenhofstede. Eigenlijk zo'n beetje een vakantieoord voor toeristen- hotelaccommodatie, restaurant, manege. Mas de Lavignole heet het daar. ' 'Ben je hier dan al eens eerder geweest?' 'Al die vrije dagen', zei Bowman verontschuldigend. 'Dacht ik al. ' Ze richtte haar aandacht weer op het groepje gebouwen in de verte, en boog zich opeens naar voren. Even voorbij de hofstede stond een rij dennen en daar vlak naast kwam een tafereel in zicht dat aantoonde dat er in de Camargue inderdaad volop leven kon zijn. Zeker twintig woonwagens en ongeveer honderd auto's stonden rechts van de weg kriskras op de zon doorbakken grond geparkeerd. Links van de weg, op een terrein waar meer stof dan gras te zien was, stonden zo te zien hele rijen felkleurige tenten. Sommige van die tenten bleken niet meer te zijn dan gestreepte zonneschermen met schraagtafels eronder die, afhankelijk van wat daar opstond, als bar of cafetaria fungeerden. Andere en kleinere overdekte kraampjes boden souvenirs of kleren of snoepgoed te koop aan, terwijl weer andere waren ingericht als schiettenten, gokstalletjes of andere vermakelijkheden. Er dromden enkele honderden mensen tussen de kraampjes rond, die kennelijk volop van de geboden attracties genoten. Cecile draaide zich naar Bowman om toen hij even afremde om een paar mensen gelegenheid te geven de weg over te steken. 'Wat is dit allemaal?' 'Nogal duidelijk, niet? Een kermis. Arles is niet de enige plaats in de Camargue waar ze feestvieren — sommige mensen hier in de buurt beschouwden Arles niet eens als een deel van de Camargue en handelden daar ook naar. Sommige dorpsgemeenschappen geven de voorkeur aan hun eigen vermakelijkheden tijdens de fiestadagen- en de Mas de Lavignole is daar een van. 'Nee maar, wat zijn we goed op de hoogte, niet?' Ze keek weer voor zich en wees op een grote ovaalvormige arena met opgehoogde zijkanten van, zo te zien, leem en takken. 'Wat is dat? Een veekraal?' 'Dat', zei Bowman, 'is een echte ouderwetse stierenvechtersarena waar vanmiddag de voornaamste attractie zal plaatsvinden. ' Ze trok een gezicht. 'Rij door. ' Hij reed door. Nog geen vijftien minuten later, aan het einde van een lang en recht stuk stoffige weg, zette hij de blauwe Citroën in de berm stil en stapte uit. Cecile keek hem vragend aan. 'Drie kaarsrechte kilometers weg', legde hij uit. 'Zigeunerkaravanen reizen met een vaartje van vijfenveertig kilometer per uur, dus vier minuten waarschuwingstijd. ' 'En een in paniekgeraakte Bowman kan er binnen de vijftien seconden vandoor zijn?' 'Eerder. Als de champagne nog niet op is duurt het wat langer. Maar gauw genoeg. Kom. Lunchen. '

*** 

Zestien kilometer noordelijker, op dezelfde weg, trok een lang konvooi van zigeunerwagens, begeleid door een enorme stofwolk, in zuidelijke richting. De woonwagens, onder normale omstandigheden toch al niet karig aan felle en afwisselende kleuren, leken nu, in hun scherpe contrast met de grauwheid van het omringende landschap, fleuriger en exotischer dan ooit. De voorste wagen van het konvooi, de gele reparatietruck, die noodgedwongen als trekker voor Czerda's woonwagen was ingeschakeld, was het enige voertuig dat niet door de stofwolk belaagd werd. Czerda zelf zat aan het stuur, met Searl en El Brocador op de bank naast hem. Czerda zat El Brocador aan te kijken met een uitdrukking op zijn gezicht die, voor zover zijn nogal gehavende trekken tot enige uitdrukking in staat waren, aan bewondering grensde. Hij zei: "Verdomd waar, El Brocador, ik heb liever jou naast me dan tien stomme afgezette priesters. ' 'Ik ben geen man van daden', protesteerde Searl. 'Dat heb ik ook nooit beweerd. ' 'Jij wordt verondersteld hersens te hebben', zei Czerda verachtelijk. 'Wat is daarmee gebeurd?' 'We moeten Searl niet te hard vallen', zei El Brocador sussend. 'We weten allemaal dat hij onder grote druk staat, hij is, zoals hij zelf zegt, geen man van daden, en hij kent Arles niet. Ik ben daar geboren, ik ken Arles als mijn broekzak. Ik ken elke winkel in Arles waar ze zigeunerkleren, fiestakleren en cowboykleren verkopen. Er zijn er niet zoveel als je wel zou denken. De mannen die ik heb uitgepikt om me te helpen waren ook allemaal inboorlingen. Maar ik had het meeste geluk. De eerste de beste winkel was raak- precies het soort zaak dat Bowman zou kiezen, een goor, oud kledingmagazijn in een zijstraat. ' 'Ik hoop, El Brocador, dat je niet te veel- eh- overredingskracht nodig had?' Czerda trok er haast een snaaks gezicht bij, en dat flatteerde hem hoegenaamd niet. 'Als je hardhandigheid bedoelt, nee. Dat is mijn manier van doen niet, dat weet je, en bovendien ben ik veel te bekend in Arles om zo iets te proberen. Trouwens, ik hoefde dat helemaal niet te doen, niemand had dat hoeven te doen. Ik ken Madame Bouvier, iedereen kent haar, ze zou voor tien francs haar eigen moeder in de Rhône smijten. Ik gaf haar vijftig. ' El Brocador grinnikte. 'Ze kon het me niet gauw genoeg vertellen. ' 'Een blauw en witgenopt hemd, witte sombrero en zwart geborduurd vest. 'Czerda verkneuterde zich bij voorbaat. 'Gemakkelijker op te sporen dan een circusclown bij een begrafenis. ' 'Da's waar, da's waar. Maar eerst moeten we de lucht van hem krijgen. ' 'Hij zal er zijn', zei Czerda vol vertrouwen. Hij wees met een duim in de richting van de wagens achter hen. 'Zolang zij hier zijn, zal hij hier zijn. Dat weten we nu intussen allemaal wel. Zorg jij nou maar voor je aandeel in het werk, El Brocador. ' 'Dat komt best in orde. ' El Brocadors zelfvertrouwen woog tegen dat van Czerda op. 'Iedereen weet hoe die gekke Engelsen zijn. Gewoon weer zo'n malle idioot die een goeie beurt wou maken voor het publiek. En tientallen ooggetuigen zullen hebben gezien dat hij zich van ons losrukte ondanks al onze pogingen om hem tegen te houden. ' 'De stier heeft speciaal gescherpte horens? Zoals we hebben afgesproken?' 'Daar heb ik zelf voor gezorgd. ' El Brocador keek op zijn horloge. 'Kunnen we niet een beetje harder? Je weet dat ik over tien minuten een afspraak heb. ' 'Wees maar niet bang', zei Czerda. 'Binnen tien minuten zijn we in Mas de Lavignole.

*** 

Op een bescheiden afstand achter de neerdwarrelende stofwolk zoefde de groene Rolls in zijn majestueuze geruisloosheid voort. De kap was omlaag, en de hertog zat vorstelijk onder de beschutting van een parasol die Lila boven zijn hoofd hield. 'Heb je goed geslapen?' vroeg ze bezorgd. 'Geslapen? Ik slaap 's middags nooit. Ik had alleen maar even mijn ogen gesloten. Ik heb veel, veel te veel aan mijn hoofd en met gesloten ogen kan ik beter denken. ' 'Ah! Dat had ik niet begrepen. ' De allereerste eigenschap die je in de omgang met de hertog nodig had, zo had ze inmiddels wel geleerd, was diplomatie. Ze veranderde snel van onderwerp. 'Waarom rijden we achter die paar woonwagens aan terwijl er nog zoveel in Arles zijn gebleven?' 'Ik heb je al gezegd, dat daar de zigeuners zijn waar onze belangstelling naar uitgaat. ' 'Maar waarom... ' 'Hongaarse en Roemeense zigeuners zijn mijn specialiteit. ' De manier waarop hij dat zei had iets definitiefs dat een streep zette onder ieder gesprek in deze richting. 'En Cecile. Ik maak me bezorgd over... ' 'Je vriendin juffrouw Dubois is al lang weg en tenzij ik me wel heel erg vergis'- zijn toon liet geen ruimte voor twijfel aan de goddeloosheid van een dergelijke gedachte- 'bevindt zij zich op deze weg en wel een heel eind voor ons. Ze was, moet ik toegeven, ' voegde hij er peinzend aan toe, 'gekleed in een zeer flatteus Arlésienne-fiestakostuum. ' 'Zigeunerkostuum, Charles. ' 'Arlésienne-fiesta', zei de hertog beslist. 'Mij ontgaat maar heel weinig, liefje. Zigeunerkostuum toen je haar het laatst zag misschien. Maar Arlésienne toen ze wegging. ' 'Maar waarom zou ze... ' 'Hoe moet ik dat weten?' 'Je zag haar weggaan?' 'Nee. ' 'Maar hoe... ' 'Onze Carita hier ontgaat ook maar heel weinig. Ze schijnt vertrokken te zijn in gezelschap van een verdacht uitziend individu in cowboykleren. Je vraagt je toch af wat er met die andere boef gebeurd is- Bowman, heette hij niet zo? Je vriendin schijnt een uniek talent te hebben om ongure elementen uit te kiezen. ' 'En ik dan?' Lila's lippen waren opeens stijf opeengeklemd. 'Touché! Dat heb ik verdiend. Spijt me, het was niet de bedoeling je vriendin omlaag te halen. ' Hij maakte een handgebaar naar voren en naar links, waar een lange smalle strook water onder de vroege middagzon glinsterde als gepolijst staal. 'En wat is dat, liefje?' Lila keek er even naar. 'Geen idee', zei ze nors. 'De hertog maakt nooit twee keer een verontschuldiging. ' 'De zee?' 'Einde van de reis, liefje. Einde van de reis voor alle zigeuners die van honderden, zelfs duizenden kilometers ver zijn gekomen uit heel Europa. De Étang de Vaccarès. ' 'Étang?' 'Meer. Meer van Vaccarès. Het beroemdste wildreservaat van West-Europa. ' 'Wat wéét jij toch veel, Charles. ' 'Inderdaad', gaf de hertog toe.

*** 

Bowman pakte de restanten van de lunch in een rieten mandje, gooide een lege champagnefles weg en klapte de bagageruimte van de auto dicht. 'Dat was heerlijk', zei Cecile. 'En wat geweldig attent van je. ' 'Bedank mij niet, bedank Czerda. Hij heeft ervoor betaald. ' Bowman keek in noordelijke richting langs de drie kilometer rechte weg. Er was geen verkeer te zien. 'Nou, terug naar Mas de Lavignole. De karavaan moet bij de kermis zijn blijven staan. Op naar het stierengevecht. ' 'Maar ik verafschuw stierengevechten. ' 'Deze keer niet' Hij keerde de Citroën en reed terug naar Mas de Lavignole. Er schenen daar veel minder mensen op de been te zijn dan het geval was geweest toen ze erlangs waren gereden, hoewel het aantal auto's en woonwagens haast verdubbeld was, een tegenstrijdigheid die zodra de Citroën tot stilstand was gekomen gemakkelijk en onmiddellijk verklaard werd door het van de naburige arena komende geluid van gelach en geschreeuw en gejuich. Voorshands negeerde Bowman de arena: terwijl hij in de wagen bleef zitten keek hij zorgvuldig om zich heen. Hij hoefde niet lang te kijken. 'Tot niemands verbazing', deelde hij mee, 'zijn Czerda en kornuiten op volle oorlogssterkte komen opdraven. Dat geldt tenminste voor hun woonwagens, dus we kunnen aannemen dat het ook voor Czerda en de zijnen geldt. ' Hij trommelde peinzend met zijn vingers op het stuurwiel. 'Dat wil zeggen, tot niemands verbazing, behalve de mijne. Merkwaardig, merkwaardig. Je vraagt je af waarom?' 'Waarom wat?' vroeg Cecile. 'Waarom ze hier zijn. ' 'Wat bedoel je? Je verwachtte ze hier te vinden. Daarom ben je toch teruggereden, is het niet?' 'Ik ben teruggereden vanwege de tijdsfactor, omdat het zo lang duurde voordat ze ons inhaalden was ik ervan overtuigd dat ze ergens moesten zijn gestopt en dat kon net zo goed hier zijn geweest. Waar het om gaat is dat ik had verwacht dat ze pas zouden stoppen als ze een of andere eenzame plek bij een van de étangs in het zuiden hadden bereikt, waar ze de hele wijde Camargue voor zich alleen konden hebben. Maar in plaats daarvan stopten ze hier. ' Hij bleef zwijgend zitten, en ze vroeg: 'Dus?' 'Weet je nog dat ik in Arles nogal uitvoerig uitlegde waarom ik dacht dat de zigeuners zo opeens opbraken?' 'Ik herinner me er iets van. Het was een beetje verwarrend. ' 'Best mogelijk dat ikzelf wat verward was. Ergens zit een fout in de redenering. Mijn redenering. Maar waar?' 'Het spijt me. Ik begrijp het niet. ' 'Ik geloof niet dat ik mijn eigen belangrijkheid overdrijf', zei Bowman langzaam. 'Tenminste niet, wat hun aangaat. Ik ben ervan overtuigd dat ze onder druk staan, onder heel zware druk, om me zo vlug als menselijker wijs maar mogelijk is om zeep te helpen. Als je aan een karwei bezig bent waar dringende haast bij is, stop je onderweg niet even om een mooie zomermiddag te besteden aan het kijken naar een stierengevecht. Je jakkert zo snel mogelijk door. Je lokt Bowman naar een eenzame afgelegen plek waar hij, omdat hij de enige is die niet bij je groep hoort, gemakkelijk kan worden opgespoord en geïsoleerd, en in een handomdraai kan worden koud gemaakt. Je stopt niet bij een kermis plus stierengevecht, waar hij één tussen de honderden toeschouwers zou zijn die het onmogelijk maken hem ongemerkt te grijpen. ' Bowman zweeg even. 'Dat wil zeggen, dat doe je niet tenzij je iets wist dat hij niet weet, en wist dat je hem zelfs te midden van die honderden zou kunnen isoleren. Ben ik duidelijk?' 'Deze keer vind ik je niet verwarrend. ' Haar stem was bijna gedempt tot gefluister. 'Je bent heel erg duidelijk. Je bent er volkomen zeker van dat ze je hier willen grijpen. Je kunt maar één ding doen. ' 'Maar één ding', stemde Bowman in. Hij strekte zijn hand uit naar de deurgreep. 'Ik moet eropuit gaan om zekerheid te krijgen. ' 'Neil. ' Ze greep zijn rechterpols met verrassende kracht vast. 'Nee maar, eindelijk. Je zou me in bijzijn van de kinderen niet eeuwig meneer Bowman kunnen blijven noemen, wel? Victoriaans. ' 'Neil. ' Er lag iets smekends in de groene ogen, iets dat nauw aan wanhoop grensde, en plotseling schaamde hij zich voor zijn luchthartigheid. 'Ga niet. Alsjeblieft, alsjeblieft, ga niet. Er gaat hier iets vreselijks gebeuren. Ik voel het. ' Ze streek met de punt van haar tong langs haar droge lippen. 'Rij hier weg. Nu. Nu meteen. Alsjeblieft. ' 'Het spijt me. ' Hij dwong zich zijn blikken af te wenden, haar smekende gezicht zou de vastberadenheid van een engel hebben verzwakt, en hij had geen reden om zichzelf als een engel te beschouwen. 'Ik moet hiermee doorgaan en dat kan ik net zo goed hier doen. Het kan net zo goed hier gebeuren want het moet toch tot een krachtmeting komen, dat is onvermijdelijk, en ik geloof nog steeds dat ik hier een betere kans maak dan het geval zou zijn aan de oever van de een of andere eenzame étang in het zuiden. ' 'Je zei dat je moet doorgaan?' 'Ja. ' Hij bleef voor zich uit kijken. 'Daar zijn vier goede redenen voor, allemaal in die groenwitte woonwagen. ' Ze antwoordde niet en hij ging door: 'Of al was het alleen maar Tina, Tina en haar stukgeranselde rug. Als iemand dat jou aandeed, zou ik hem vermoorden. Ik zou er geen seconde over nadenken, ik zou hem gewoon vermoorden. Geloof je dat?' 'Ik denk van wel. ' Haar stem klonk erg zacht. 'Nee, ik weet dat je dat zou doen. ' 'Jij had het net zo makkelijk kunnen zijn. ' Hij veranderde enigszins van toon en vroeg: 'Vertel mij eens, zou jij met een man trouwen die wegliep en Tina zomaar liet liggen?' 'Nee, dat zou ik niet. ' Ze zei het heel nuchter. 'Aha!' Hij veranderde nog wat meer van toon. 'Moet ik daaruit opmaken dat als ik niet wegloop en Tina niet zo maar... ' Hij maakte zijn zin niet af en keek haar aan. Ze glimlachte naar hem maar de groene ogen waren dof, ze wist niet of ze lachen of huilen moest en toen ze iets zei kon die hapering in haar stem net zo goed het begin van een lachje zijn. 'Je bent wat je noemt hopeloos', zei ze. 'Je vervalt in herhalingen. ' Hij opende het portier. 'Ik blijf niet lang weg. ' Ze opende haar eigen portier. 'We blijven niet lang weg', corrigeerde ze hem. 'Jij gaat niet... ' 'Ik ga wel mee. Het is allemaal heel aardig om het kleine vrouwtje te beschermen, maar niet als dat tot het uiterste wordt doorgevoerd. Wat kan er gebeuren te midden van zo'n kleine duizend mensen? Je hebt trouwens zelf gezegd dat ze ons nooit zullen herkennen. ' 'Als ze jou samen met mij te pakken krijgen... ' 'Als ze jou te pakken krijgen, ben ik er niet bij, want als ze je niet kunnen herkennen dan kunnen ze je alleen maar grijpen als je iets doet wat je niet zou moeten doen, zoals in zo'n woonwagen inbreken. ' 'Op klaarlichte dag? Denk je dat ik gek ben?' 'Helemaal zeker ben ik daar niet van. ' Ze greep hem stevig bij de arm. 'Van één ding ben ik wel zeker. Weet je nog wat ik daarnet in Arles zei? Je zit met me opgescheept, makker. ' 'Levenslang?' 'Dat zien we nog wel. ' Bowman knipperde verrast met zijn ogen en keek haar scherp aan. 'Je maakt me dolgelukkig', zei hij. 'Toen ik klein was en iets wou hebben en als mijn moeder dan zei: "Dat zien we nog wel", wist ik altijd dat ik het zou krijgen. De gedachtegang van alle vrouwen is hetzelfde, nietwaar?' Ze glimlachte hem bedaard toe, volkomen onbewogen. 'Op gevaar af weer in herhalingen te vervallen, Neil Bowman, jij bent veel schranderder dan je eruitziet. ' 'Dat zei mijn moeder ook altijd. ' Ze kochten toegangskaartjes en beklommen de treden naar de bovenste rij van de arena. Vrijwel alle plaatsen waren bezet en de hele arena was kleurig omringd door honderden mensen, van wie er maar heel weinig van konden worden beschuldigd saai gekleed te zijn: er waren ongeveer evenveel cowboys als zigeuners, en hier en daar zaten Arlésiennes in hun mooiste fiestakledij, maar de meeste toeschouwers waren of toeristen of plaatselijke ingezetenen. Tussen de toeschouwers en de met zand bedekte arena liep een strook van ongeveer anderhalve meter breedte om de eigenlijke ring heen, daarvan gescheiden door een houten schutting van anderhalve meter hoog; dit was de callajonwaar de razateur zich in geval van nood in veiligheid kon stellen. Midden in de ring was een kleine maar bijzonder boosaardig zwarte Camarguestier kennelijk uit op de onmiddellijke vernietiging van een in het wit geklede gestalte die om het dier rondtolde en zwenkte en kronkelde en draaide en nauwelijks maar sierlijk de stormaanvallen van de steeds woedender wordende stier ontweek. Het publiek applaudisseerde en schreeuwde zijn bijval. 'Allemensen!' Cecile, gefascineerd en met grote ogen toekijkend, haar angst voorlopig op de achtergrond gedrongen, scheen zich bijna kostelijk te amuseren. 'Dit is tenminste iets wat op een stierengevecht lijkt!' 'Jij zou liever het bloed van die man zien dan van de stier?' 'En of. Nou ja, ik weet niet. Hij heeft niet eens een degen!' 'Degens zie je bij de Spaansecorridas waar de stier gedood wordt. Dit is de Provencaalse cours librewaarbij niemand gedood wordt, hoewel af en toe de razateur- de stierenvechter- een beetje mank naar huis gaat. Zie je die rode knop die tussen de horens zit vastgebonden? Die moet hij eerst lostrekken. Dan de twee eindjes touw. Dan de twee witte kwastjes die aan de punten van de horens vastgebonden zitten. ' 'Is dat niet gevaarlijk?' 'Het is geen baantje dat ik bij voorkeur zou kiezen', gaf Bowman toe. Hij keek op van het programmablaadje dat hij in zijn hand hield en keek peinzend naar de ring. 'Is er iets mis?' vroeg Cecile. Bowman antwoordde niet direct. Hij zat nog steeds naar de ring te kijken waar de in het wit geklede razateur, met opvallende snelheid maar met alle beheerste gratie van een balletdanser een zwenking maakte om de aanstormende stier te ontwijken, zich in een zo te zien onmogelijke hoek voorover boog en handig de rode knop weggriste die tussen de horens van de stier zat vastgebonden, waarbij een van die horens de borst van de razateur bijna scheen open te rijten. 'Tjongejonge', mompelde Bowman. 'Dus dat is El Brocador. ' 'El wie?' 'Brocador. De vent in de ring daar. ' 'Ken je hem?' 'We zijn niet aan elkaar voorgesteld. Hij is goed, vind je niet?' El Brocador was meer dan goed, hij was briljant. Met ijskoud overleg zijn ontwijkende bewegingen uitmikkend en ze met haast minachtend gemak uitvoerend, ontsprong hij met verbluffende behendigheid de ene woedende aanval van de stier na de andere: in vier achtereenvolgende tegenaanvallen griste hij de twee koordjes weg waar de rode knop mee bevestigd was geweest, en toen de twee witte kwastjes die aan de punten van de horens zaten vastgebonden. Nadat hij het laatste kwastje had weggeplukt maakte hij, zich schijnbaar niets van de aanwezigheid van de stier aantrekkend, een diepe en plechtige buiging naar het publiek, rende met enkele lichte passen naar de schutting en sprong sierlijk in de veiligheid van de callajon terwijl de stier, hem nu vlak op de hielen, met volle kracht op de schutting aanviel, zodat de splinters van de bovenste plank afvlogen. De toeschouwers klapten en brulden van bewondering. Maar niet allemaal. Er waren vier mannen die niet alleen geen hand op elkaar brachten om mee te doen aan het enthousiaste applaus, maar zelfs niet eens naar de ring keken. Bowman, die zelf maar heel even naar het schouwspel had gekeken, had het viertal binnen twee minuten na aankomst op de tribune herkend: Czerda, Ferenc, Searl en Macaine. Ze keken niet naar het stierengevecht omdat ze het veel te druk hadden met naar het publiek te kijken. Bowman draaide zich naar Cecile om. 'Teleurgesteld?' 'Wat?' 'Erg trage stier. ' 'Doe niet zo naar. Wat is dit in vredesnaam?' Drie clowns, uitgedost in hun traditionele flodderige en felkleurige kledij, met geverfde gezichten, grote valse neuzen, en malle hoeden op hun hoofd, waren in de callajon verschenen Een van de drie droeg een accordeon waar hij op begon te spelen. Zijn twee metgezellen klauterden, al maar struikelend en vallend, over de schutting in de ring, waar ze na veel vallen en opstaan een horlepijp begonnen te dansen. Op dat moment ging detorildeur open en kwam er een nieuwe stier te voorschijn. Evenals zijn voorganger was ook dit een kleine zwarte Camarguestier, maar wat het dier aan formaat te kort kwam maakte het ruimschoots goed aan boosaardigheid, want nauwelijks kreeg de stier de twee dansende clowns in het oog of hij boog de kop omlaag en viel aan. Hij stormde beurtelings op elke clown toe, maar die sprongen en zwierden en zwenkten, zonder ook maar even uit de pas of de maat van de dans te raken, in veiligheid alsof ze zich van het bestaan van de stier volkomen onbewust waren: ze waren klaarblijkelijk allebei uitermate ervaren razateurs. Toen hield de muziek even op, maar de stier volgde dat voorbeeld niet: hij stormde woest op een van de clowns af, die zich omdraaide en- luidkeels om hulp schreeuwend- rende voor zijn leven. Het publiek schaterde het uit. De clown bleef opeens woedend staan, schudde zijn vuist naar het juichende publiek, keek even om, schreeuwde het weer uit van angst, zette het op een lopen, miste zijn sprong over de schutting en klauterde er moeizaam tegenop, de stier pal achter zich aan. Het scheen onvermijdelijk dat hij doorspietst dan wel verpletterd zou worden. Dat gebeurde geen van beide, maar hij kwam er niet helemaal zonder kleerscheuren af want toen hij op miraculeuze wijze wist te ontkomen bleek zijn wijde flodderbroek aan een van de horens van de stier gehaakt te zitten. De clown, nu in lange witte onderbroek, zette zijn vlucht voort, nog steeds om hulp schreeuwend, achtervolgd door de nu tot razernij opgezweepte stier, die de broek van de clown achter zich aan sleepte. Het publiek kon niet meer van het lachen. De vier zigeuners lachten niet. Nog steeds negeerden ze de activiteiten in de ring. Maar nu waren ze in beweging gekomen. Zie liepen langs de rijen toeschouwers, nauwlettend alle gezichten bestuderend die ze passeerden. En net zo nauwlettend als zij anderen bestudeerden, bestudeerde Bowman hen. Beneden in de callajon zette de accordeonspeler een Weense wals in. De twee clowns vroegen elkaar ten dans en walsten vol overgave midden in de ring. En het onvermijdelijke gebeurde: de stier stormde op het dansende paar af. Hij had hen bijna bereikt, toen ze elkaar loslieten en alleen verder walsten, waarna ze met een sierlijke draai weer in eikaars armen vielen toen de stier hen was voorbijgestormd. Het publiek jubelde. Cecile lachte zo onbedaarlijk dat ze een zakdoekje moest pakken om de tranen uit haar ogen te betten. Er was geen spoor van een lach op het gezicht van Bowman; met Czerda op nog geen zes meter van hem af en recht op hem toe lopend, was hij niet in de stemming om te lachen. 'Is het niet geweldig?' vroeg Cecile. 'Geweldig. Blijf hier. ' Ze was onmiddellijk ernstig, verontrust. 'Waar ga je... ' 'Je vertrouwt me?' 'Ik vertrouw je. ' 'Een ideaal huwelijk. Ik ben zo terug. ' Bowman drentelde op zijn gemak weg. Hij moest op enkele passen langs Czerda, die nog steeds iedereen die hij passeerde opnam met een grondigheid die menigeen fronsend de wenkbrauwen deed optrekken. Een eindje verder, vlak bij de uitgang, liep Bowman achter langs het beleefd applaudisserende Chinese paar dat hij eerder die dag in Arles had gezien. Ze waren, vond hij, een paar opmerkelijk gedistingeerde mensen. Aangezien het uitermate onwaarschijnlijk was dat ze voor de fiesta helemaal uit China waren gekomen, moesten ze blijkbaar ergens in Europa wonen. Hij vroeg zich even af welke bezigheden zo'n man in Europa zou hebben, maar zette de gedachte toen van zich af. Hij liep om de achterzijde van de arena heen, liep een paar honderd meter in zuidelijke richting de weg op, stak over en ging weer in noordelijke richting terug tot hij achter Czerda's woonwagens uitkwam, die op enige afstand van de weg in twee rijen geparkeerd stonden. De wagens schenen geheel verlaten te zijn. Zo te zien stond er ook geen wacht bij Czerda's eigen woonwagen of bij de groenwitte, maar deze middag ging zijn belangstelling naar geen van deze beide wagens uit. De wagen waar hij wél belangstelling voor had, werd daarentegen, zoals hij ook verwacht had, wel degelijk bewaakt. Op een krukje voor de ingang zat de zigeuner Maca, een fles bier in de hand. Bowman drentelde naar de woonwagen toe: toen hij naderbij kwam liet Maca zijn bierfles zakken, keek naar hem omlaag en trok een waarschuwend, nijdig gezicht. Bowman negeerde de waarschuwing, kwam nog dichterbij, bleef staan en bestudeerde op zijn gemak zowel Maca als de wagen. Maca maakte een minachtend gebaar met zijn duim, onmiskenbaar beduidend dat Bowman moest doorlopen. Bowman bleef waar hij was. 'Weg wezen!' beval Maca met barse stem. 'Zigeunerploert', zei Bowman vriendelijk. Maca, kennelijk twijfelend of hij wel goed gehoord had, staarde hem even ongelovig aan, toen kwam er een verwrongen trek van razernij op zijn gezicht terwijl hij de hals van de fles steviger vastgreep, opstond, en omlaag sprong. Maar Bowman was nog sneller in beweging gekomen en trof Maca met een bijzonder zware vuistslag nog voor de zigeuner met zijn voeten de grond had geraakt. Het gecombineerde effect van de vuistslag en Maca's eigen vaart was vernietigend: hij wankelde, met wild ronddraaide ogen, versuft achteruit. Bowman gaf hem nog een tweede, ten minste even krachtige vuistslag, en ving de nu bewusteloze man op voor hij ineen kon zijgen, sleepte hem naar de andere kant van de woonwagen en liet hem vallen op een plek waar geen toevallige voorbijganger hem zou kunnen zien. Bowman keek snel om zich heen. Als iemand de korte worsteling had gezien, gaf hij er in ieder geval geen ruchtbaarheid aan. Tweemaal liep Bowman om de woonwagen heen maar nergens zat een bewaker verscholen, nergens viel enig gevaar te bespeuren. Hij klom het trapje op en ging naar binnen. Het achterste, kleinere gedeelte van de woonwagen was leeg. De deur naar het voorste gedeelte was met zware grendels afgesloten. Bowman schoof de grendels terug en ging naar binnen. Een ogenblik lang waren zijn ogen niet bij machte de duisternis te doordringen. De gordijnen waren dicht en het waren nog erg dikke en zware gordijnen ook. Bowman trok ze open. Tegen de voorste wand van de woonwagen stonden de drie stapelbedden die hij gezien had toen hij de vorige avond laat naar binnen had gegluurd; net als toen lagen er drie mannen in. De vorige keer was dat een feit van geen betekenis geweest: bedden zijn er om in te slapen en het viel te verwachten dat ze 's avonds laat bezet zouden zijn; dat ze vroeg op de middag bezet zouden zijn, viel niet zo gauw te verwachten. Maar Bowman had geweten dat hij de bedden bezet zou aantreffen. Alle drie de mannen waren wakker. Ze kwamen alle drie steunend op een elleboog overeind, de aan de diepe duisternis gewende ogen knipperend in het felle licht. Bowman liep zwijgend op hen toe, strekte zijn hand uit naar de man in het onderste bed en tilde diens rechterhand op. De pols die bij die hand behoorde, was aan een in de voorste wand van de woonwagen bevestigde metalen ring gekluisterd Bowman liet de pols los en onderzocht de man in het middelste bed: hij was op dezelfde wijze vastgeklonken. Bowman nam niet de moeite naar de pols van de man in het bovenste bed te kijken. Hij ging een stap achteruit en keek hen peinzend aan. Hij zei: 'Graaf le Hobenaut, echtgenoot van Marie le Hobenaut, meneer Tangevec, echtgenoot van Sara Tangevec, de derde naam weet ik niet. Wie bent u, meneer?' Dit vroeg hij aan de man in het onderste bed, een man van middelbare leeftijd, grijnzend, en met een zeer gedistingeerd uiterlijk. 'Daymel. ' 'U bent de vader van Tina?' 'Dat ben ik. ' Zijn gelaatsuitdrukking was die van een man die zijn beul en niet zijn redder te woord staat. 'Wie bent u in godsnaam?' 'Bowman Neil Bowman. Ik ben gekomen, heren, om u alle drie hier weg te halen. ' 'Ik weet niet wie u bent', zei de man in het middelste bed, die net zo min als Daymel blij scheen te zijn om Bowman te zien. 'Het kan me niet schelen wie u bent. Ga in godsnaam weg, anders gaan we er alle drie aan. ' 'U bent de graaf le Hobenaut?' De man knikte. 'U hebt gehoord wat er met uw zwager is gebeurd? Alexandre?' Le Hobenaut keek hem aan met een vreemde, weifelende wanhoop op zijn gezicht, en vroeg toen: 'Wat is er met mijn zwager. ' 'Hij is dood. Czerda heeft hem vermoord. ' 'Wat is dit voor idioot geklets? Alexandre? Dood? Hoe kan hij dood zijn? Czerda heeft ons beloofd... ' 'En u geloofde hem ?' 'Natuurlijk. Czerda heeft alles te verliezen... ' 'U beiden geloofden hem ook?' vroeg Bowman. Ze knikten. 'Een man die een moordenaar vertrouwt, is een gek. U bent alle drie gek. Alexandre is dood. Ik heb zijn lijk gevonden. Als u gelooft dat hij nog leeft, waarom vraagt u Czerda dan niet of u hem kunt zien? Of u, Daymel. Waarom vraagt u Czerda niet of u uw dochter mag zien?' 'Ze is... Zij is toch niet... ' 'Ze is niet dood, nee. Alleen maar halfdood. Ze hebben haar rug stukgeranseld. Waarom hebben ze haar rug stukgeranseld? Waarom hebben ze Alexandre vermoord? Omdat ze allebei probeerden iemand iets te vertellen. Wat was het dat ze probeerden te vertellen, heren?' 'Ik smeek u, Bowman. ' Le Hobenauts wanhoop grensde aan doodsangst. 'Laat ons met rust!' 'Waarom zijn jullie zo bang voor die kerels? Waarom zijn zij zo bang voor jullie? En zeg me nou niet nog eens dat ik moet weggaan want ik ga niet weg voor ik het antwoord weet. ' 'Dat antwoord zal je nooit te weten komen', zei Czerda.