De mannen van Navarone
Proloog
Maart 1944
‘Contact,’ zei de radaroperateur. Drie contacten, verdomme. Jezus.’ De Liberator boog af en begon te stampen toen hij door een van de regenwolken boven de Atlantische Oceaan sneed, in de richting van de Cabo Ortegal in de linkerbovenhoek van Spanje. ‘Niet zo vloeken,’ vermaande de piloot hem vriendelijk. ‘Bommenrichter?’ ‘Gereed,’ meldde de bommenrichter vanaf zijn positie beneden in de neus. De leren handschoen van de piloot klemde zich om het gas en het geluid van de vier Pratt & Whitney-motoren zwol aan tot een oorverdovend geloei. De piloot duwde langzaam de knuppel naar voren. Krakend in zijn voegen dook de Liberator door het wolkendek omlaag. Waterdamp stroomde als een dichte grijze rook langs de perspexruit van de bommenrichter. Pas op een hoogte van honderdvijftig meter verdween de laaghangende bewolking en kreeg hij zicht op de grijze, witschuimende zee. Met een droge mond tuurde de bommenrichter naar beneden. Alleen de aanblik van die klotsende oceaan was al voldoende om zeeziek te worden. Maar hij zag nog iets anders: een brede, gladde baan tussen die ruwe golven, alsof ze met een strijkijzer... ‘Zie je ze al?’ vroeg de piloot. De bommenrichter hoorde zijn hart in zijn oren bonzen, boven het geknetter van de intercom en het gebulder van de motoren uit. ‘Ja, ik zie ze,’ antwoordde hij. Aan het eind van die gladde baan trokken drie lange, diepliggende boten een pijl van schuim door de zee. Ze waren slank en grijs, met gestroomlijnde commandotorens. Slank, grijs... en een ideaal doelwit. ‘Jezus, wat een reusachtige krengen,’ zei de radaroperateur, die over de schouder van de piloot keek. ‘Wat zijn het?’ Het waren onderzeeërs, maar twee keer zo groot als enige Britse of Duitse onderzeeboot die de piloot ooit had gezien. En na vier jaar en duizenden vlieguren boven verschillende wereldzeeën mocht hij zich toch een expert noemen. Ze waren inderdaad kolossaal. De piloot keek fronsend naar het schuimende kielzog. Moeilijk te zeggen, natuurlijk, maar hij schatte hun snelheid op minstens vijfendertig knopen. Als het Duitse U-boten waren, zouden ze heel wat schade kunnen aanrichten. Hopelijk waren het Britse... Roodgloeiende bollen verhieven zich loom vanuit de commandotorens en scheerden langs de cockpit van de Liberator. ‘Duitsers,’ concludeerde de piloot en hij beschreef een scherpe bocht van 180 graden. De spoorkogels hadden hem uit zijn overpeinzingen gewekt. ‘Gereedmaken voor de aanval.’ De spoorkogels stroomden nu langs de cockpit, gevolgd door zwarte explosies van zwaarder geschut. De Liberator bokte en kreunde in de grillige hete lucht. De bommenrichter probeerde niet aan zijn onbeschermde buik te denken en sloot zich af voor de stank van de granaatexplosies en het geratel van de Brownings van de boordschutter boven zijn hoofd. Het was nog minstens drie kilometer tot het moment van de aanval, twintig eindeloze seconden, bij een snelheid van honderdtachtig knopen. ‘Vreemd,’ zei de piloot. ‘Waarom duiken ze niet?’ De bommenrichter tuurde door zijn vizier. ‘Bommenluiken open,’ meldde hij. Hij voelde het toestel trillen toen de geopende luiken de stroomlijn verstoorden. Zijn vizier vulde zich met de grijze golven van de oceaan. De onderzeeërs voeren in een V-formatie langs de vizierdraden naar het aanvalspunt, onschuldig als drie forellen in een beekje, afgezien van de trage rode bollen van de spoorkogels. De bommenrichter fronste en drukte zijn oog tegen het vizier. Er klopte iets niet met die middelste U-boot. Het dek voor de commandotoren leek totaal verwrongen. Jezus, dacht de bommenrichter, iemand heeft hem geramd en hem bijna doormidden gebroken. Daarom duikt hij niet. Hij heeft zware averij- Hij hoorde een metaalachtige klap aan bakboord en voelde meteen een ijzige luchtstroom in zijn nek. De kleine onderzeeërs in zijn vizier verdwenen naar stuurboord. ‘Rechts aanhouden,’ zei de bommenrichter kalm, boven het bonzen van zijn hart uit. ‘Rechts.’ Hij had de drie grijze vissen weer recht in zijn vizier. ‘Houden zo.’ Zijn leren duim zocht de knop. De spoorkogels vormden nu een soort sneeuwstorm. De bommenrichter probeerde aan andere dingen te denken. Hij hoopte dat Pearl, de mess-kokkin, zijn ei niet weer zo hard zou koken. Gisteren leek het wel beton... ‘Houden zo,’ zei hij nog eens. De grijze driehoek was het afgooipunt nu tot op een centimeter genaderd. ‘Eenmaal,’ zei hij, ‘andermaal...’ Een reusachtige hamer trof de romp van het vliegtuig, ergens achter hem. Hij voelde een geweldige pijn in zijn linkerbeen. Geraakt, dacht hij. Die klootzak heeft ons geraakt! Zijn hand klemde zich om de knop. Hij voelde het toestel omhoog springen toen de dieptebommen het rek verlieten. Te vroeg, dacht hij. Daarna dacht hij niets meer, omdat de rook in zijn gezicht sloeg en zijn hoofd begon te suizen door de pijn van een been dat op vier plaatsen gebroken was. Iemand jankte als een hond toen de grijze wolken omlaag reikten en hun handen om de Liberator sloten. Toen pas besefte hij dat hij het zelf was die zo schreeuwde. Tien minuten later had de radaroperateur het been van zijn kameraad verbonden en smeet hij de morfinecapsule uit een van de gaten die de Duitse granaat in de romp van het vliegtuig had geslagen. De bommenrichter zag er niet best uit, vond hij, maar een gecompliceerde beenbreuk is nu eenmaal geen pretje. Om hem wat op te vrolijken stak de radaroperateur zijn duimen op en zei nadrukkelijk: ‘We hebben er een!’ Door een roze wolk van morfine zag de bommenrichter zijn lippen bewegen. Hij probeerde geïnteresseerd te kijken. ‘We hebben er een geraakt,’ zei de radaroperateur. ‘We hebben de rook gezien. Een van die boten had al averij. Geramd, zo te zien. En we hebben er minstens één geraakt.’ Maar hij had net zo goed tegen zichzelf kunnen praten, want de herrie van de motoren en het geloei van de wind door de gaten overstemden alles. Bovendien was de bommenrichter al onder zeil. Verdomd grote U-boten, dacht de radaroperateur. Zo groot had hij ze nog nooit gezien. Of zo snel. De Liberator dreunde verder naar het noordwesten boven de Golf van Biskaje, boven het golvende wolkendek, in de richting van het Kustcommando bij St. Just. Daar werd de bemanning, die in de zenuwen alleen aan hardgekookte eieren had gedacht, uitvoerig ondervraagd.