9

 

Precies om twaalf uur de volgende middag ontmoette Maria Bruno op het station van Kolszuki. Het was een prachtige, wolkeloze winterdag, koud, helder en zonnig, maar de wind vanuit de vlakten in het oosten was bitter koud. Tijdens zijn twintig minuten durende rit had Bruno de tijd gedood met het lezen van zijn eigen, sterk gekleurde doodsbericht in de zondagskrant van Crau. Hij was verbaasd dat zijn carrière zo rijk en gevarieerd was geweest, verbaasd over de internationale toejuichingen die hem overal ten deel waren gevallen, over de onmogelijke toeren die hij vertoond had voor de staatshoofden van de hele wereld; en hij was bijzonder geroerd toen hij las hoe vriendelijk hij altijd tegenover kinderen was geweest. Het bericht bevatte net genoeg feiten om duidelijk te maken dat de journalist iemand in het circus had geïnterviewd, iemand die kennelijk een zeer laconiek gevoel voor humor had. Hij was er zeker van dat het niet Wrinfields werk was geweest; Kan Dahn leek de meest waarschijnlijke schuldige, enkel en alleen al vanwege het feit dat hij de enige andere was die in het artikel werd genoemd. Het bericht beloofde veel goeds voor de volgende dag, bedacht Bruno; er zou een opvallend gezelschap komen opdagen om elf uur. Hij knipte het artikel zorgvuldig uit en borg het op met het zwartomrande doodsbericht van de vorige dag. De herberg die Bruno op het oog had lag drie kilometer verderop. Toen ze ongeveer een kilometer onderweg waren stopte hij op een parkeerstrook, opende de kofferruimte, onderzocht vluchtig, de mat en het stuk touw met de omwikkelde haak, sloot de kofferruimte en stapte weer in. 'Je hebt precies de mat en het touw meegebracht die ik wilde hebben. Laat ze daar maar liggen tot dinsdagavond. Je hebt de auto toch tot die tijd gehuurd?' 'Tot we hier woensdag vertrekken.' Ze sloegen een zijweg in, reden een eindje over een smal land- weggetje en reden toen de met keien bedekte voorplaats op van wat er inderdaad uitzag als een zeer oude herberg. De gerant bracht hen hoffelijk naar een hoektafel en nam hun bestellingen op. Toen hij daarmee klaar was zei Bruno: 'Is het goed als we dat hoektafeltje nemen?' Maria keek verbaasd. 'Het is zo'n heerlijke dag.' 'Maar natuurlijk,' zei de gerant. Toen ze zaten zei Maria: 'Ik kan het van hieruit geen heerlijke dag vinden. Alles wat ik zie is een oude schuur. Waarom een ander tafeltje?' 'Ik wilde alleen maar met onze ruggen naar de rest van het restaurant zitten, zodat niemand onze gezichten kan zien.' 'Ken je hier dan iemand?' 'Nee, maar we werden vanaf het station gevolgd door een grijze Volkswagen. Toen we op die parkeerstrook stopten passeerde hij ons, maar hij wachtte bij een kruising totdat we hem weer voorbijreden. Toen ging hij weer achter ons rijden. Hij zit nu precies tegenover onze vorige tafel. Misschien kan hij liplezen.' Ze was boos op zichzelf. 'Het is mijn taak om die dingen te zien.' 'Misschien kunnen we beter van baan ruilen.' 'Dat is niet grappig,' zei ze, en moest toen ondanks zichzelf lachen. 'Ik zie mezelf niet als het dappere jonge meisje op de trapeze. Ik krijg al hoogtevrees als ik op het balkon van de eerste verdieping sta, nee, zelfs al op een stoel. Dat is een feit. Zie je nou waar je aan begonnen bent?' De glimlach vervaagde. 'Misschien lachte ik wel, Bruno, maar inwendig kan ik helemaal niet lachen. Ik ben bang. Dat is nog iets waar je aan begonnen bent.' Hij zei niets. 'Nou ja, in elk geval bedankt dat je me niet uitgelachen hebt. Waarom worden we gevolgd, Bruno? Wie kan weten dat we hier buiten zijn? En wie volgen ze - jou of mij?' .'Mij.' 'Hoe weet je dat zo zeker?' 'Werd jij hier naar toe gevolgd?' 'Nee, ik heb me jouw les over achteruitkijkspiegels goed ingeprent. Ik kijk nu vaker naar achteren dan naar voren als ik achter het stuur zit. Ik ben twee keer gestopt. Niemand passeerde me.' 'Dus gaat het om mij. Je hoeft je nergens zorgen over te maken. Ik herken Dr. Harpers wrede hand hierin. Dat is waarschijnlijk die oude CIA-mentaliteit. Nooit iemand vertrouwen. Ik vermoed dat de helft van de leden van spionage- en contraspionagediensten een groot gedeelte van hun tijd doorbrengt met de andere helft in de gaten te houden. En hoe weet hij dat ik niet weer terug wil naar mijn eigen land en mijn oude sympathieën voor Crau weer opvat? Ik neem hem dat niet kwalijk. Het is inderdaad een zeer moeilijke situatie voor de goede dokter. Honderd tegen één dat die knaap achter ons degene is die Dr. Harper zo graag "zijn man in Crau" noemt. Doe me een plezier - als je weer terug bent in de circustrein ga dan naar Dr. Harper en vraag het hem op de man af.' 'Meen je dat?' vroeg ze onzeker. 'Ja, beslist.' Na de lunch reden ze terug naar het station van Kolszuki, met de Volkswagen op een trouwe, maar ruime afstand achter hen. Bruno zette de auto voor de hoofdingang en zei: 'Zie ik je nog vanavond?' 'O ja, graag.' Ze aarzelde. 'Is dat wel veilig?' 'Natuurlijk. Loop een meter of zeventig in zuidelijke richting van de Jachthoorn. Daar is een café met een verlicht kruis van Lorraine. God weet waarom. Daar zal ik om negen uur zijn.' Hij sloeg zijn arm om haar heen. 'Kijk niet zo verdrietig, Maria.' 'Ik ben niet verdrietig.' 'Wil je niet komen?' 'O jawel, natuurlijk wel. Ik wil ieder ogenblik van de dag bij je zijn.' 'Dat zou Dr. Harper niet goed vinden.' 'Dat denk ik ook niet.' Ze nam zijn gezicht tussen haar handen en keek hem diep in zijn ogen. 'Maar heb je er weleens aan gedacht dat dit misschien alle tijd is die we ooit voor elkaar zullen hebben?' Ze huiverde. 'Ik voel iemand over mijn graf lopen.' 'De mensen hebben geen manieren meer,' zei Bruno. 'Ik zal zeggen dat hij moet verdwijnen.' Zonder naar hem te kijken of nog iets tegen hem te zeggen liet ze de koppeling opkomen en reed weg; hij keek haar na tot ze uit het gezicht was verdwenen. Bruno lag op bed in zijn hotelkamer toen de telefoon ging. De telefoniste vroeg of hij meneer Neuhaus was en toen Bruno dat bevestigde verbond ze hem door. Het was Maria. 'Tanya,' zei hij, 'wat een aangename verrassing.' Er was even een korte pauze waarin ze kennelijk aan haar nieuwe naam moest wennen, en toen zei ze: 'Je had volkomen gelijk. Onze vriend geeft toe dat hij verantwoordelijk is voor wat er tijdens de lunch gebeurd is.' 'John Neuhaus heeft weer gelijk, zoals altijd. Ik zie je wel op de afgesproken tijd.'

  *** 

Tegen zes uur die avond was het al geheel donker. De temperatuur was ver beneden het vriespunt, er was een flauwe wind en langzaam voorbijdrijvende wolkenflarden verduisterden af en toe de voor drie kwart volle maan. Het grootste deel van de lucht was helder verlicht door de twinkelende sterren van de vorstnacht. De parkeerplaats voor vrachtauto's bij het wegcafeetje, vier en een halve kilometer ten zuiden van de stad, stond bijna helemaal vol. Uit het lange, lage café dat maar één verdieping had, kwam helder geel licht en het geluid van een jukebox. Het was druk in het café; met regelmatige tussenpozen arriveerden en vertrokken chauffeurs. Eén chauffeur, een man van middelbare leeftijd, gekleed in zijn gebruikelijke beroepskledij, kwam naar buiten en klom in zijn voertuig, een grote lege meubeltransportwagen met twee scharnierende achterdeuren en latten die voor de veiligheid langs de twee kanten waren bevestigd. Er was geen schot tussen de bestuurder en de laadbak van de vrachtauto, alleen die ene bank voorin. De chauffeur draaide het contactsleuteltje om, de zware dieselmotor sloeg aan, maar voordat de chauffeur de rem, de koppeling of de versnelling kon aanraken „ zakte hij bewusteloos voorover in zijn stoel. Een paar enorme handen pakten hem op onder zijn oksels, tilden hem uit zijn stoel alsof hij een poppetje was en legden hem op de vloer. Manuelo bracht hechtpleister aan op de mond van de ongelukkige chauffeur en begon hem te blinddoeken. 'Het spijt me echt dat we een onschuldige burger op zo'n manier moeten behandelen,' zei hij. 'Dat is waar, dat is waar.' Kan Dahn schudde bedroefd zijn hoofd en bond de laatste knoop om de polsen van hun slachtoffer. 'Maar het belang van de meerderheid gaat voor. Bovendien,' voegde hij er hoopvol aan toe, 'misschien is het wel geen onschuldige burger.' Ron Roebuck, die de enkels van de man aan een van de parallel lopende veiligheidslatten vastbond, vond het niet nodig commentaar te leveren. In de auto lagen nu lasso's, waslijnen, zwaar koord, een grote tros nylondraad en een erg opvallend stuk touw dat verreweg het dikst en het zwaarst was en waar om de dertig centimeter een knoop inzat.

  *** 

Om kwart over zes in de namiddag verliet Bruno het hotel, prachtig uitgedost in wat hij nu bij zichzelf zijn clownspak noemde, en met zijn schitterende namaak chinchilla. Hij liep zonder haast, met de afgemeten passen van iemand die alle tijd heeft. In feite wilde hij de explosieven en de zes ontstekingen die aan zijn riem hingen niet beschadigen. De ruime nylon jas verborg ze geheel. Zoals het iemand past die alle tijd heeft slenterde hij, naar het leek, zomaar wat rond en volgde daarbij een route waarvan men anders zou kunnen denken dat hij opzettelijk misleidend was. Hij bleef vaak stilstaan om de artikelen in de etalages te bekijken, waarbij hij de zijramen bij de winkelingang goed in de gaten hield. Ten slotte slenterde hij een hoek om, liep even een paar passen wat sneller en verdween toen in de schaduw van een portiek. Een man in een donkere regenjas kwam dezelfde hoek om, aarzelde, haastte zich toen weer, passeerde Bruno's schuilplaats en zakte toen door zijn knieën, een moment lang stomverbaasd toen de zijkant van Bruno's hand hem onder zijn rechteroor trof. Bruno hield hem overeind met een hand, doorzocht snel zijn zakken met de andere en haalde een automatisch pistool met een zeer korte loop tevoorschijn. Hij haalde de veiligheidspal over. 'Lopen,' zei Bruno. De gestolen meubelauto, de laatste van vijf geparkeerde vrachtauto's, stond ongeveer halverwege de zuidelijke steeg die bij het Centrum uitkwam. Bruno zag hem meteen toen hij op de hoek van de hoofdstraat en de steeg stilstond, schijnbaar hartelijk arm in arm met zijn vroegere achtervolger. Bruno vond het verstandiger even te blijven stilstaan, omdat er aan de overkant van de steeg een wachtpost aankwam met een machinegeweer over zijn schouder. Uit zijn hele houding bleek dat hij zich niet in het minst om zijn wapen bezorgd maakte. Net als de wachtposten de vorige avond liep hij niet met energieke, militaire stappen, maar sjokte hij voort en had hij alleen aandacht voor de onpeilbare diepten van zijn eigen kille ellende. Bruno drukte het automatische pistool dieper in de zijde van zijn metgezel, net even boven het heupbeen. 'Eén woord en je gaat eraan.' Dat idee kon de man kennelijk niet bekoren. Een mengeling van angst en kou gaven hem de indruk van iemand die stijf bevroren was. Zodra de wachtpost om de hoek naar de hoofdstraat was verdwenen - hij zag er niet uit als iemand die een wantrouwige blik over zijn schouders zou werpen - liep Bruno met zijn slachtoffer de rij geparkeerde vrachtauto's langs; toen hij daar eenmaal veilig en wel was aangekomen konden ze vanaf de andere kant van de steeg niet meer gezien worden. Terwijl hij de man voor zich uitduwde bleef Bruno voorzichtig tussen de derde en vierde geparkeerde vrachtwagen staan en keek naar rechts. Een tweede wachtpost was zojuist rond de zuidoosthoek verschenen en was op weg naar het zuidelijke deel van de steeg. Bruno trok zich terug op het trottoir. Er was geen garantie dat zijn gevangene niet plotseling al zijn moed zou verzamelen, en bovendien kon het nu geen kwaad, nu hij niet gezien kon worden, om de man bewusteloos te slaan. Dus herhaalde Bruno de slag die hij de man eerder gegeven had, zij het dit keer met aanzienlijk meer kracht. Hij legde de man voorzichtig op de grond. Zonder zich ergens van bewust te zijn passeerde de wachtpost aan de andere kant. Bruno hees zijn gevangene .over zijn schouder en droeg hem naar de achterkant van de auto, net toen een van de deuren openging; iemand had alles door het raampje goed in de gaten gehouden. Binnen een seconde had Kan Dahn de bewusteloze man naar binnen gehesen en Bruno volgde. 'Is Roebuck onderweg om dat stukje speelgoed en de cassettes voor me van de trein te halen?' 'Hij komt eraan.' Kan Dahn sprong naar beneden, gevolgd door Manuelo, die zich achter de vrachtauto verborg. Kan Dahn ging in het midden van de steeg liggen, haalde een fles Scotch uit zijn zak, gooide een ruime hoeveelheid over zijn gezicht en schouders en bleef stil liggen, de fles nog in zijn hand. Hij bedekte zijn gezicht met zijn arm. Een wachtpost kwam om de zuidoosthoek en zag Kan Dahn bijna onmiddellijk. Hij stond een ogenblik stil, keek voorzichtig om zich heen, zag geen gevaar en rende naar de man op de grond. Toen hij dichterbij kwam haalde hij zijn machinegeweer van zijn schouder en deed langzaam een paar passen naar voren, de loop gericht op het lichaam van de man. Op vijf meter afstand was het uitgesloten dat hij zou missen. Op acht meter afstand was het ook ondenkbaar dat Manuelo zou kunnen missen. Het heft van het mes trof de wachtpost recht tussen zijn ogen en Kan Dahn, die vriendelijk zijn val brak, had hem in vijf seconden in de vrachtauto gehesen. In nog eens tien seconden had Manuelo zijn mes weer terug en ging hij weer in dezelfde schuilhoek zitten, terwijl Kan Dahn weer dezelfde positie innam. Zo groot was Bruno's vertrouwen in het tweetal dat hij de pijnlijke gebeurtenissen niet eens gadesloeg, maar zich concentreerde op het onschadelijk maken, knevelen en blinddoeken van de gevangenen. Binnen zes minuten waren er zes man aan de binnenkant van de vrachtauto vastgebonden, volkomen hulpeloos en tot zwijgen gebracht, drie van hen weer bij bewustzijn, maar geen van hen in staat iets aan de situatie te veranderen. De circusmensen waren zeer bedreven in de kunst van het knopen leggen: hun leven hing daar vaak vanaf. De drie mannen verlieten de vrachtauto. Kan Dahn had een paar gymschoenen in een zak en tevens had hij een mooie, massieve koevoet bij zich. Bruno had een zaklantaarn in zijn zak en drie omwikkelde stokken droeg hij over zijn schouder; verder had hij een vreemd in kunststof gewikkeld stuk plastic in zijn zak; Manuelo had naast een uitgebreide collectie werpmessen een angstaanjagende, zwaar geïsoleerde draadtang bij zich. De explosieven had Bruno in de auto achtergelaten. Ze liepen door de steeg in oostelijke richting. Af en toe kwam de maan door de wolken en hun aanwezigheid zou voor iedereen duidelijk te zien zijn, maar ze hadden geen andere keus dan zo onopvallend mogelijk hun weg te vervolgen, hoewel het de vraag was of een oplettend toeschouwer de koevoet, de draadtang en de stokken wel zo onopvallend gevonden zou hebben. Tegen de tijd dat ze de centrale hadden bereikt, ongeveer honderd meter van het Centrum aan de kant waar zich de gevangenis bevond, was de maan weer achter een beschermende wolk verdwenen. Er waren geen wachtposten te zien of te horen en de enige vorm van bescherming bleek een zwaar stalen netwerk op hoge, holle stalen buizen van drie meter hoog, met een dwarsstang er bovenop, en nog één op een hoogte van een meter vijftig. De bovenste stang was ruimschoots voorzien van onaangenaam prikkeldraad. Bruno nam de koevoet van Kan Dahn, duwde een kant stevig in de aarde en liet de andere kant tegen het gaas vallen, terwijl hij tegelijkertijd veiligheidshalve twee stappen terugdeed. Er waren geen vlammen, geen verblindende schittering van vuur, bogen en sterren. De omheining stond dus niet onder stroom en dat had Bruno ook geen moment verwacht. Slechts een waanzinnige zou tweeduizend volt zetten op een omheining op de begane grond; maar Bruno had geen enkele garantie dat hij niet met waanzinnigen te maken had. Manuelo knipte zich een weg door het netwerk met zijn tang. Bruno nam de rode pen uit zijn zak en drukte bedachtzaam het onderste knopje in. Kan Dahn keek verbaasd naar hem. 'Een beetje laat om nou nog je laatste wil en je testament op te schrijven.' 'Een stukje speelgoed dat ik van Dr. Harper heb gekregen. Het vuurt verdovende pijlen af.' Een voor één bukten ze zich en kropen door het gat dat Manuelo gemaakt had. Na vijf passen ontdekten zij dat het ontbreken van menselijke wachtposten werd gecompenseerd door de aanwezigheid van dierlijke bewakers, drie Dobermannpinchers die uit de duisternis kwamen opduiken. Manuelo's mes flikkerde in een onderhandse worp naar voren en de springende hond stierf, zwevend in de lucht, het lemmet tot aan het heft in zijn keel begraven. De hond die Kan Dahn naar de keel sprong merkte opeens dat een ijzeren voorarm zich om zijn onderkaak klemde en de andere achter zijn oren; een moeiteloos rukje en de rugwervels braken. De derde hond slaagde erin Bruno omver te springen, maar tegen die tijd zat er een stalen pijltje in zijn borst. De hond kwam zwaar neer, rolde twee keer om en lag toen stil. Ze liepen in de richting van de elektriciteitscentrale zelf. De deur was van metaal en zat op slot. Bruno legde zijn oor tegen de deur en sprong snel achteruit: zelfs aan de buitenkant was het hoge jankerige geluid van de snelle turbines en generatoren onverdraaglijk voor de trommelvliezen. Aan de linkerkant van de deur op ongeveer drie meter hoogte was een raam met tralies. Bruno wierp een blik op Kan Dahn, die zich bukte, hem bij de enkels greep en hem zonder moeite optilde, het leek alsof hij in een lift omhoogging. De centrale was verlaten op één man na, die in een gesloten glazen controlekamer zat. Hij droeg wat Bruno eerst aanzag voor een koptelefoon, maar het waren in feite oorkleppen die het geluid buitensloten. Bruno stond weer op de grond. 'De deur graag, Kan Dahn. Nee, niet daar. De kant waar de knop zit.' 'De ontwerpers maken altijd dezelfde fout. De scharnieren zijn nooit zo massief als de veiligheidsgrendels.' Hij stak de scherpe kant van de koevoet tussen de deur en de muur en had de deur binnen tien seconden uit zijn scharnieren. Kan Dahn keek enigszins geërgerd naar de verbogen koevoet, nam hem in zijn handen en boog hem weer recht alsof hij van stopverf was. Het kostte hun niet meer dan twintig seconden om de controle- kast te bereiken; ze deden geen enkele poging zich te verbergen. De dienstdoende ingenieur zat voor een rij knoppen en hendels op nog geen drie meter van hen af, zich totaal onbewust van hun aanwezigheid. Bruno probeerde de deur. Die was ook gesloten. Bruno keek naar de twee mannen. Ze knikten allebei. Met een zwiepende slag van zijn koevoet vernietigde Kan Dahn het grootste gedeelte van het glas van de deur. Zelfs de ingenieur met zijn oorkleppen moest het enorme lawaai wel gehoord hebben, want als Kan Dahn een plaat gewapend glas kapotsloeg dan deed hij dat met verve. Hij draaide zich om in zijn stoel en slechts een fractie van een seconde zag hij drie vage silhouetten buiten de controlekamer, voordat het heft van Manuelo's mes hem tegen het voorhoofd trof. Bruno stak zijn hand door het gat en draaide de sleutel om. Ze gingen naar binnen en terwijl Kan Dahn en Manuelo de ongelukkige ingenieur vastbonden bekeek Bruno de metalen labels op de knoppen. Hij koos er een uit en trok het hendel negentig graden naar beneden. 'Weet je het zeker?' vroeg Kan Dahn. 'Ja, het staat erop.' 'En als je je vergist?' 'Dan word ik geroosterd.' Bruno ging in de lege stoel van de ingenieur zitten, deed zijn schoenen uit en trok in plaats daarvan een paar canvas schoenen aan die hij altijd op het koord gebruikte. Hij gaf zijn schoenen aan Kan Dahn die vroeg: 'Heb je een masker of een kap?' Bruno keek naar zijn rood met bruine pak en zijn mosterdkleurige sokken. 'Je bedoelt dat ze me dan niet kunnen herkennen?' 'Daar zeg je zowat.' 'Voor mij maakt het niet veel uit of ik herkend word of niet. Wat belangrijk is is dat jij en Manuelo en Roebuck niet worden herkend.' 'De show moet doorgaan?' Bruno knikte en ging hen voor naar buiten. Nieuwsgierig om te zien hoe lang de verdovende pijlen effect hadden bukte hij zich en onderzocht de Dobermann; toen kwam hij langzaam weer overeind. Kennelijk had een Dobermann een ander zenuwstelsel dan een mens; de Dobermann was morsdood. Er stonden een aantal torens op het terrein, ieder ongeveer vierentwintig meter hoog. Hij liep op de meest westelijke af en begon te klimmen. Kan Dahn en Manuelo verdwenen door het gat in het netwerk van de omheining. De toren leverde geen problemen op. Hoewel het een donkere nacht was - de maan ging nog steeds schuil achter een wolk - klom Bruno omhoog met niet meer moeite dan de gemiddelde man bij daglicht een trap beklimt. Toen hij bij de bovenste dwarsstang kwam, maakte hij de stokken los, ontdeed ze van de touwen waarmee ze aan elkaar gebonden waren, stak ze in zijn zak en schroefde de stokken in elkaar: zo had hij een balanceerstok. Hij bukte zich en stak zijn hand uit om vlak achter de overgebleven isolator de zware stalen kabel aan te raken, die met een bocht naar de zuidoostelijke hoek van het Centrum liep. Hij aarzelde een ogenblik, en besloot toen fatalistisch dat het eigenlijk geen zin had te aarzelen: als hij de verkeerde stop had uitgeschakeld dan zou hij het nooit meer kunnen navertellen. Hij bukte zich en greep de kabel. Hij had de goede stop uitgeschakeld. De kabel voelde ijskoud aan, maar, en dat was bijzonder belangrijk, er zat geen ijs op. Er stond wat wind, maar niet veel en slechts bij vlagen. De kou deed hem bijna verstijven, maar daar hoefde hij zich geen zorgen om te maken; tegen de tijd dat hij die eindeloze honderd meter had afgelegd zou hij baden in het zweet, wist hij. Hij wachtte niet langer. Balancerend met zijn stok baande hij zich voorzichtig een weg over de ankerdraad van de isolator en stapte op de hoogspanningskabel. Roebuck deed een paar stappen naar beneden, boog zich voorover en keek omzichtig naar voren en naar achteren; toen hij niemand zag stapte hij de laatste treden af en liep met afgemeten passen de trein uit. Niet dat hij niet het recht had de trein te verlaten wanneer hij dat wilde, of dat hij niet gezien mocht worden met wat hij bij zich had - twee canvas zakken die aan de bovenkant aan elkaar bevestigd waren en die hij over zijn schouder had geslingerd, want in die zakken vervoerde hij altijd zijn touwen en de metalen pinnen die hij als een soort schietschijven gebruikte in zijn nummer; wat echter een zekere nieuwsgierigheid zou kunnen wekken was het feit dat hij de trein verliet op een punt dat vier wagons verwijderd lag van waar hij zijn eigen kwartieren had. Hij klom in de kleine Skoda waarin hij ook was aangekomen en parkeerde hem op een meter of dertig van het Centrum. Hij liep stevig door totdat hij bij een klein steegje kwam. Dat sloeg hij in, ging een hek in een omheining door, sprong omhoog, trok de onderste treden van een brandtrap naar beneden en beklom hem snel totdat hij zich op het dak kon hijsen. Om van de ene kant van het dak naar de andere over te steken leek het of hij zich een weg door de Amazone-jungle moest hakken. De een of andere boomchirurg van wie Roebuck in zijn onwetendheid over de Centraaleuropese tuinculturen vermoedde dat hij in de verte van Engelse afkomst was, had kans gezien in met aarde gevulde tonnen of troggen een aantal struiken, heesters en coniferen te planten tot een hoogte van zes meter, en vreemd genoeg zelfs twee ligusterhagen die daar haaks op stonden en keurig waren geknipt, en nog een heg die langs de rand van het dak stond aan de kant van de hoofdstraat. Zelfs in deze maatschappij van gelijke rechten kon men geen weerstand bieden aan een drang naar privacy. In feite was dit dezelfde daktuin waar Dr. Harper op had gewezen tijdens hun eerste tocht van het station naar het Winter Paleis. Roebuck, als een moderne Indiaan, duwde de dwarsstaande heg opzij en keek naar alle kanten. Aan de overkant van de straat en ongeveer vijf meter boven de hoge plek waar hij stond, bevond zich de toren van de zuidwestelijke hoek van het Centrum. Wat afmetingen en vorm betreft leek hij op een telefooncel, de eerste paar meter van metaal of hout, daarboven glas. Dat hij door slechts één wachtpost bemand werd was duidelijk, want er brandde licht in de toren en Roebuck kon de man duidelijk zien. Plotseling kwam een zoeklicht tot leven dat op een afstand werd bediend en op een halve meter boven de toren was aangebracht. Het gleed langs de westelijke rand van het dak, maar gedimd, zodat het de wachtpost in de noordwestelijke toren niet kon verblinden. Het licht verdween en ging toen weer aan, en dit keer gleed het langs de zuidelijke rand; toen werd het weer zwakker. De wachtpost had kennelijk geen haast het uit te doen. Hij stak een sigaret aan en zette toen een heupfles aan zijn mond. Roebuck hoopte dat het licht aan zou blijven: zolang dat het geval was kon de wachtpost de donkere nacht niet inkijken. De gebogen punten van de omheining die onder stroom stond bevonden zich op dezelfde hoogte als de onderkant van de wachttoren. De afstand was ongeveer vijftien meter, de grotere hoogte van de hoeken in aanmerking genomen. Roebuck deed een stap terug achter de heg en dankte degene wiens gevoel voor privacy hem ertoe had gebracht een dergelijke tuin aan te leggen. Hij nam het touw van zijn schouder en nam ongeveer acht lussen in zijn rechterhand. Het losse eind van het touw had hij al tot een lus verwerkt. Het touw zelf, dat nauwelijks zo dik was als de gemiddelde waslijn, zag eruit alsof het gebruikt zou kunnen worden als paktouw en verder niet. Het was in feite nylonkoord met een stalen kern dat een gewicht van 700 kilo kon dragen. Hij duwde de heg weer een eindje opzij en keek naar beneden. Kan Dahn en Manuelo stonden zo te zien doelloos op de hoek van de hoofdstraat en de zuidelijke steeg met elkaar te praten. Er was geen teken van leven in de hoofdstraat, behalve langsrijdende auto's, en die waren van geen belang: niet één op de duizend chauffeurs kijkt 's nachts naar boven. Roebuck stond op de dakrand, zwaaide het touw een keer boven zijn hoofd en liet het bij de tweede keer gaan. Met een schijnbaar kinderlijke eenvoud wierp hij het touw naar voren en omhoog, en de lus kwam precies over de twee terecht die hij uitgekozen had. Roebuck probeerde niet de lus strak aan te trekken: hij had het gemakkelijk van de naar buiten gebogen punten kunnen trekken. Hij verzamelde de rest van het touw en gooide het over de straat zodat het precies voor de voeten van Kan Dahn en Manuelo terechtkwam. Ze pakten het op en verdwenen door de zuidelijke steeg: het touw kwam strak te staan en schoof naar de onderkant van de punten.

  *** 

De eerste helft van zijn tocht over de hoogspanningskabel naar het Centrum legde Bruno zonder al te veel moeilijkheden af. Het tweede deel vergde al zijn kracht, aangeboren kundigheid, reactievermogen en geweldige evenwichtsgevoel. Hij had niet kunnen voorzien dat de kabel zo doorzakte in het midden en dat hij zo steil omhoog moest klimmen; ook had hij er niet op gerekend dat er steeds meer en heviger windstoten zouden komen. Het waaide weliswaar niet zo hard, maar voor een man in zijn gevaarlijke positie kon zelfs een verhoging van zeven kilometer per uur dodelijk zijn. De wind was zelfs nu al sterk genoeg om de kabel op een zeer verontrustende manier te laten zwaaien. Als er ook maar het kleinste flintertje ijs op de kabel had gezeten, had hij het nooit gehaald. Maar hij haalde het wel. De kabel was bevestigd aan een enorm grote isolator die met twee ankerdraden aan de muur was bevestigd. Voorbij de isolator liep de kabel naar boven door een andere isolator die bevestigd was aan de onderkant van een zware dynamo met een aantal hendels, bedekt door een plastic kap. Als die dynamo werd uitgeschakeld zou dat het gevaar vermijden dat iemand die de inbraak in de centrale had ontdekt het circuit dat Bruno doorbroken had weer zou inschakelen; maar die gevorkte hendels zouden, hoewel ze waarschijnlijk dik onder de olie zaten, misschien genoeg lawaai maken wanneer ze werden overgehaald, om de wachtpost op de zuidelijke toren te alarmeren, die zich op niet meer dan drie meter afstand bevond. Bruno besloot het niet te doen. Hij nam zijn balanceerstok weer uit elkaar, bond de delen samen en hing ze aan een ankerdraad, hoewel het onwaarschijnlijk was dat hij ze weer nodig zou hebben. Het zou waarschijnlijk geen probleem opleveren om over de omheining van de gebogen punten te klimmen. Ze bevonden zich slechts een meter boven zijn hoofd, en alles wat hij moest doen was zichzelf optrekken tot de bovenkant van de dynamo en dan bijna letterlijk er overheen stappen. Maar dat was ook het gevaarlijkste moment - de eerste keer dat hij zich helemaal zou laten zien. Hij gooide de lus van het touw over een punt, trok zichzelf op totdat hij op de dynamo stond, met zijn hoofd minstens een meter boven de bovenkant van de omheining van de ijzeren punten. De platte bovenkant van de massieve muur was minstens vijfenzeventig centimeter breed. Een kleuter zonder hoogtevrees zou zonder moeite op zijn gemak rond kunnen kuieren op de bovenkant; maar dezelfde kleuter zou gevaarlijk bloot staan aan de stralen van de zoeklichten van de wachttoren, die met onregelmatige tussenpozen over de bovenkant van de muur schenen. En juist op het moment dat hij over de gebogen punten van de stalen omheining wilde stappen ging er een zoeklicht aan. Het kwam van de noordoostelijke toren en de straal scheen over de hele lengte van de oostelijke muur die hij juist had willen beklimmen. Bruno reageerde onmiddellijk. Hij dook onder het bovenste stuk van de muur en hield zich aan het touw vast om niet achterover te slaan. Het leek erg onwaarschijnlijk dat de wachtpost zoiets nietigs als de lus van een touw om de onderkant van de punt zou kunnen zien, en dat bleek ook zo te zijn. De straal van het zoeklicht maakte een hoek van negentig graden, scheen kort over de noordelijke muur en ging toen weer uit. Vijf seconden later stond Bruno op de muur. Anderhalve meter lager, aan de overkant was het dak van de gevangenisvleugel. De ingang van de wachttoren moest daarop uitkomen. Bruno liet zich op het dak zakken en baande zich kruipend een weg naar de voet van de toren. Een trap met acht houten hoekige treden leidde naar het platform van de toren. Toen Bruno opkeek werd er in de toren een lucifer aangestoken en hij ving een glimp op van een gestalte met een bontmuts en een zware overjas met een opgeslagen kraag, die een sigaret aanstak. Bruno schroefde de dop van zijn pen met gaspatronen los en sloop onhoorbaar de trap op. Hij legde zijn linkerhand op de deur. Hij wachtte tot de bewaker een haal van zijn sigaret nam, opende de deur toen zonder al te veel haast, mikte met de pen op de rode gloed en drukte af. Vijf minuten later bereikte hij via het dak van de gevangenisvleugel de noordoostelijke wachttoren. Hij had daar niet meer tijd nodig dan tijdens zijn korte verblijf bij de eerste toren. Hij liet deze bewaker even onbeweeglijk en hulpeloos achter als de eerste, en baande zich vervolgens een weg langs de oostelijke muur. Hij liet zich zakken op de dynamo en drukte voorzichtig het hendel naar omlaag. De gedempte tik kon niet verder dan op een paar meter afstand te horen zijn; zoals hij al had vermoed droop het hendel van het vet. Hij keerde weer terug naar de zuidoostelijke toren, gluurde over de zuidelijke muur, liet drie keer snel achter elkaar zijn zaklantaarn flitsen en liet hem daarna aan. Als herkenningsteken kwam er een flits van beneden uit de zuidelijke steeg. Bruno doofde zijn licht, haalde een verzwaard koord van aanzienlijke lengte uit zijn ruime zakken en liet het naar beneden glijden. Hij voelde dat er druk aan het einde kwam, een zacht rukje, en onmiddellijk begon hij het touw in te halen. Binnen korte tijd had hij het andere eind van het touw in handen, dat Roebuck had bevestigd aan de scherpe punten van de zuidelijke hoek van het Centrum. Hij trok het strak aan, maar niet al te strak - de stalen kern van het koord zorgde ervoor dat het niet al te veel zou doorzakken in het midden - en bond het stevig vast. Hij had nu een touw dat langs de volle lengte van de buitenkant van de zuidelijke muur liep, ongeveer een meter onder de scherpe punten. Voor een acrobaat, een expert op het slappe koord, was dat bijna hetzelfde als een openbaar wandelpad. Het was een tocht van dertig meter naar de zuidwestelijke toren en hij deed er negentig seconden over. Met het touw onder zijn voeten en de onderkant van de gebogen punten om zich aan vast te houden was het voor Bruno een belachelijk gemakkelijk karwei. Eén keer, slechts heel kort, moest hij bukken toen het zoeklicht van de wachttoren die hij nu naderde over de zuidelijke muur gleed, maar er was geen enkel gevaar dat hij ontdekt zou worden. Binnen een minuut na zijn aankomst aan de andere kant had een derde wachtpost al zijn interesse in de onmiddellijke toekomst verloren. Bruno richtte zijn zaklantaarn naar omlaag en gaf vier keer een sein, om degenen die beneden stonden te wachten te laten weten dat hij was aangekomen maar dat zij nog even moesten wachten. Er was nog een laatste bewaker waarmee moest worden afgerekend, in de noordwestelijke toren. Het was mogelijk dat de bewakers hun zoeklichten zuiver willekeurig aan- en uitschakelden, maar er kon ook een bedacht systeem in zitten, hoe onregelmatig ook. In elk geval kon hij het zich niet veroorloven argwaan te wekken. Hij wachtte tot de laatst overgebleven bewaker een paar keer zijn zoeklicht vluchtig langs de muur had laten glijden, liet zich toen op het dak van de laboratoriumvleugel vallen - net als de overeenkomstige vleugel aan de oostkant lag deze vleugel anderhalve meter onder de bovenkant van de muur - en stak het geruisloos over. Het was duidelijk dat de bewaker niets vermoedde. Bruno ging weer terug naar de zuidwestelijke toren, knipperde tweemaal met zijn zaklantaarn en liet het verzwaarde touw weer zakken. Een paar seconden later maakte hij een touw met zware knopen vast aan de onderkant van de punten. Weer knipperde hij met zijn zaklantaarn, wachtte even en rukte toen voorzichtig aan het touw. Het zat onwrikbaar vast. De eerste van zijn vrienden was bezig omhoog te klimmen. Bruno tuurde omlaag om te kunnen zien wie de klimmer was, maar het was te donker om hem te kunnen herkennen; de gestalte van de man die omhoogklom deed vermoeden dat het Kan Dahn was. Bruno begon nu het dak wat zorgvuldiger te onderzoeken. Er moest een toegangsluik zijn voor de bewakers in de wachttorens, want de torens konden niet van binnenuit of vanaf de zijkant worden bereikt. Hij vond het luik bijna onmiddellijk bij het lichtschijnsel dat uit een half afgesloten luikgat kwam, vlakbij de binnenkant van de rand van het dak, ongeveer halverwege de noordelijke en de zuidelijke muren. Het luik zelf stond verticaal en maakte een draai van negentig graden, om te voorkomen dat het licht naar boven straalde of, en dat leek waarschijnlijker, om de ruimte eronder tegen weersinvloeden te beschutten. Bruno keek voorzichtig om de hoek van het luik. Het licht kwam uit een zwaar gewapend glazen raam in een scharnierende valdeur. Toen hij omlaag keek kon Bruno slechts een deel van de kale kamer zien die eronder lag, maar dat was genoeg. Er zaten vier bewakers, geheel gekleed, waarvan er drie kennelijk lagen te slapen op opklapbare kooien, en de vierde, die met zijn rug naar Bruno toe zat en met zijn gezicht naar een open deur, een soort patience speelde. Een verticale stalen ladder liep van de vloer van de kamer naar de zijkant van de valdeur. Voorzichtig probeerde Bruno de grendel, maar die bleek vast te zitten; de deur was waarschijnlijk vanaf de onderzijde gesloten. Misschien had Harper wat overdreven toen hij beweerde dat het Centrum werd bewaakt als Fort Knox, maar er was kennelijk terdege rekening gehouden met alle onvoorziene omstandigheden. Bruno trok zich weer terug en keek over de lage borstwering naar de binnenplaats. Er waren nog geen tekenen van de waakhonden waar Harper het over had gehad, maar dat nam niet weg dat ze misschien op de loer lagen in een van de gangen die hij kon zien; toch leek dat niet waarschijnlijk, want Dobermann pinchers hebben de gewoonte voortdurend onrustig rond te zwerven. Er was geen beweging of levensteken te zien in de glazen corridor die de twee vleugels ter hoogte van de vijfde verdieping verbond. Toen Bruno weer terugkwam bij de zuidwestelijke toren was Kan Dahn al boven. De klim van bijna 30 meter had zelfs geen invloed gehad op zijn ademhaling. 'Hoe verliep de tocht?' vroeg hij. 'Een goed artiest houdt er altijd mee op als hij de top heeft bereikt. Dit kan ik toch niet overtreffen, dus ben ik er zojuist mee opgehouden.' 'En niemand die je heeft gezien. Helaas, het leven is vol met onrechtvaardigheden. Ik bedoel maar: als er publiek was geweest hadden we vannacht twintigduizend dollar kunnen verdienen.' Kennelijk was hij in het geheel niet verbaasd over Bruno's beslissing. 'Hoe zit het met de bewakers in de toren?' 'Die slapen.' 'Allemaal?' Bruno knikte. 'We hoeven ons dus niet te haasten?' 'We kunnen het ook niet precies rustig aan doen. Ik weet niet wanneer ze worden afgelost.' 'Het lijkt me niet waarschijnlijk dat dat om zeven uur gebeurt.' 'Nee. Maar we hebben niet al die moeite gedaan om zelfs maar het kleinste risico te nemen.' Hij draaide zich om toen eerst Roebuck en daarna Manuelo snel achter elkaar verschenen. In tegenstelling tot Kan Dahn hadden zij kennelijk wel wat moeite met hun ademhaling. Roebuck, die de dubbele canvastas nog steeds over zijn schouder had, zei: 'Ik dank de hemel dat we langs dat touw naar beneden klimmen in plaats van naar boven, als we straks weer vertrekken.' 'We vertrekken niet op die manier.' 'Nee?' Roebuck werd bleek onder zijn gebruinde huid. 'Bedoel je dat we ook nog op een andere manier kunnen ontsnappen? Ik weet niet of ik me daar erg op verheug.' 'Het is niet moeilijker dan een wandeling op je vrije zondagmiddag,' zei Bruno geruststellend. 'Maar nu moeten we eerst zien binnen te komen. Er is maar één ingang vanaf het dak en die zit op slot.' 'Een deur?' vroeg Kan Dahn. 'Een luik met een valdeur.' Kan Dahn zwaaide met zijn koevoet. 'Weg met dat luik!' 'Er zitten bewakers in de kamer eronder. En minstens een van hen is klaar wakker.' Hij ging hen voor tot ze ongeveer halverwege de westelijke muur waren. Toen knielde hij, greep een kromme punt vast en boog zich over het dak aan de kant van de hoofdstraat. De anderen deden hetzelfde. 'Ik ken de indeling van dit gebouw zo'n beetje. Ik wil proberen binnen te komen door dat raam hieronder.' 'Dat raam hieronder,' zei Roebuck, 'heeft een aantal zware ijzeren tralies.' 'Daar kunnen we snel wat aan veranderen.' Bruno ging rechtop op zijn knieën zitten en haalde het plastic pak uit zijn zak. Hij maakte het open en er bleken twee kleine pakjes in kunststof in te zitten. 'Met dit spul kun je ijzeren tralies te lijf. Er blijft niet veel meer dan een soort stopverf over.' 'Wat is dat voor een tovermiddel?' vroeg Roebuck. 'Er komt geen tovenarij aan te pas. Bied maar op je gemak je verontschuldigingen aan. Iedere beroepsgoochelaar die zijn vak kent, weet wat dit is. Je kunt bijna iedere soort metaal zachter maken en buigen door er dit spul op te smeren - en vreemd genoeg tast het de menselijke huid niet aan, mits je er voorzichtig mee omspringt. Dit plastic bevat een zuur dat zich in de tussenruimtes tussen de moleculen van metaal vreet en het zo zachter maakt. Er is een Israëlische goochelaar die beweert dat hij, met voldoende tijd, en voldoende van dit spul, een Sherman tank zou kunnen verbuigen. Wij hoeven maar twee tralies te ontwrichten.' 'Hoeveel tijd heeft het nodig om uit te werken?' 'Een minuut of vijf. Ik weet het niet precies.' 'En hoe zit het met een eventueel inbrekersalarm?' vroeg Manuelo. 'Dat kan ik uitschakelen.' Bruno knoopte een dubbele lus in het touw, deed daar zijn benen doorheen tot het touw rond de bovenkant van zijn dijen zat en liet zich toen voorzichtig over de kromme punten over de rand van het dak zakken. Hij ging languit aan zijn armen hangen terwijl Kan Dahn het touw aan een van de punten vastbond. Toen verplaatste hij zijn greep, liet de punten los en greep het touw, en Kan Dahn liet hem zakken. Met het touw rond zijn dijen en zijn middel, zijn voeten op het raamkozijn en een hand om een ijzeren tralie, kon Bruno niets gebeuren. Het raam had vier tralies, elk paar met ongeveer twaalf centimeter tussenruimte. Hij haalde de twee cilinders met plastic kneedmateriaal uit zijn zak, maakte ze gedeeltelijk open en legde het plastic rond het midden van de middelste twee tralies, ervoor zorgend de kunststof beschermlaag niet te verwijderen. De laag kunststof bracht hij nu weer over het plastic aan, wreef hem er goed overheen en sloot het kneedmateriaal weer geheel af. Toen klom hij weer naar het dak. Kan Dahn boog zich voorover, greep hem onder zijn oksels en tilde hem zonder moeite over de naar buiten gebogen punten. 'Vijf minuten,' zei hij. 'Manuelo, jij komt met mij en Kan Dahn mee naar beneden. Roebuck blijft hier. En houd die canvas tas in het oog, die mogen we in dit stadium onder geen beding kwijtraken. Geef me de draadtang eens, Manuelo.' Kan Dahn sloeg ook een lus om zijn benen en zijn middel, legde het touw om drie punten heen - dat was zeer verstandig, gezien zijn enorme gewicht - en liet zich op de vensterbank zakken. Hij greep de middelste twee tralies met zijn grote vuisten en begon ze uit elkaar te trekken. Het was een korte en ongelijke strijd. De tralies bogen door alsof ze van slappe stopverf waren gemaakt, maar Kan Dahn vond het nog niet voldoende dat hij een opening had geforceerd: hij oefende nog wat meer kracht uit en rukte de tralies nu geheel los. Hij gaf ze aan de mannen op het dak. Bruno voegde zich met behulp van nog een touw bij Kan Dahn. Toen hij op de vensterbank stond gebruikte hij zijn zaklantaarn en tuurde door het glas. Het bleek het raam van een gewoon kantoor te zijn, summier gemeubileerd met een paar stalen kasten, stalen tafels en beklede stalen stoelen. Het zag er onschuldig uit. Terwijl Kan Dahn de zaklantaarn vasthield haalde Bruno een rol bruin papier te voorschijn, rolde er een stuk af en drukte een kant van het papier tegen de ruit. Het papier had een kleef- kant. Hij wachtte een paar seconden en gaf toen met zijn vuist een harde klap tegen het midden van de ruit. Het glas brak en viel de kamer in, bijna zonder enig geluid te veroorzaken. Bruno nam de zaklantaarn over van Kan Dahn, pakte de draadtang in dezelfde hand en stak zijn hoofd en een van zijn armen door het gat dat hij had gemaakt. Bijna onmiddellijk vond hij de draden van het inbrekersalarm, die nauwelijks waren verborgen, hij rukte ze los, reikte omhoog, maakte het raam open en duwde het naar boven. Tien seconden later stond hij met Kan Dahn in de kamer; nog tien seconden later had Manuelo zich bij hen gevoegd. Hij had Kan Dahns koevoet bij zich. De deur van het kantoor zat niet op slot en de gang bleek verlaten te zijn. De drie mannen liepen de gang door tot ze bij een open deur aan de linkerkant kwamen. Bruno gaf Manuelo een teken en Manuelo deed voorzichtig een stap naar voren. Hij pakte een mes bij het lemmet en stak het heft een paar centimeter voorbij de deurstijl. Bijna onmiddellijk werd er zachtjes getikt op het glas van de valdeur boven de ruimte, net luid genoeg om de aandacht van de kaartende soldaat te trekken, maar zo zacht dat de drie slapende mannen er niet door werden gewekt. De bewaker aan de tafel keek vragend omhoog en toen was het al gebeurd. Manuelo's mes raakte hem precies boven zijn oor en Kan Dahn ving hem op voor hij op de vloer kon vallen. Bruno pakte een van de geweren die in een rek stonden en hield de andere drie onder schot. Hij was zeker niet van plan het geweer te gebruiken, maar dat wisten de mannen niet, en iemand die uit zijn slaap wordt gewekt zal zeker niet in discussie treden met een Schmeisser machinepistool. Maar de mannen bleven doorslapen, zelfs toen Kan Dahn de grendel van de valdeur losmaakte om Roebuck met diens canvas tas door te laten. Bruno haalde zijn pen met de gaspatronen te voorschijn en liep op de drie slapende bewakers toe. Roebuck volgde hem met een toereikende hoeveelheid touw. Ze lieten de vier bewakers liggen, gebonden en met pleisters over hun monden; drie van hen sliepen nu nog dieper dan een paar minuten tevoren. Ze vergrendelden de valdeur weer, een waarschijnlijk wat onnodige veiligheidsmaatregel, deden de deur van de kamer achter zich op slot en haalden de sleutel uit de deur. 'Tot zover geen problemen,' zei Bruno. Hij hief de Schmeisser omhoog die hij uit de kamer van de bewakers had geleend. 'En nu op naar Van Diemen.' Kan Dahn bleef in de gang staan met een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht. 'Van Diemen? Waarom moeten we eerst naar hem toe - trouwens, moeten we wel naar hem toe? Je weet waar zijn kantoor en zijn laboratorium zich bevinden. Waarom gaan we er nu niet naar toe om de documenten te zoeken die je wilt hebben - ben je er zeker van dat je die zult herkennen.' 'Reken maar.' 'Dan kunnen we meteen opbreken en ons weer uit de voeten maken. We verdwijnen gewoon weer als schimmen in de nacht. Net als de Arabieren. Een vakkundig karweitje, glad, zonder problemen en zonder herrie. Daar houd ik van.' Bruno keek hem ongelovig aan. 'Wat jij zou willen is iedere schedel in het Centrum in elkaar slaan. Ik kan je vier redenen geven waarom we het niet op jouw manier doen - en geen commentaar. De wacht kan nu elk moment worden afgelost. De tijd werkt in ons nadeel.' 'De aflossing ligt te slapen in de kamer die we net hebben verlaten.' 'Misschien is dat wel niet de aflossing van de wacht. Misschien moeten ze zich wel melden bij hun hoofdkwartier, voordat ze hun maten aflossen. Misschien houdt een officier wel een routine-inspectie. Ik weet het gewoon niet zeker. Ten eerste: de papieren die we zoeken liggen misschien wel in zijn privévertrekken. Ten tweede: misschien kunnen we hem ertoe dwingen ons te vertellen waar de papieren liggen. Ten derde: als zijn kasten op slot zijn - en het zou me verbazen als dat niet zo was - zouden we weleens vrij veel lawaai kunnen maken als we ze trachten te openen, en zijn vertrekken liggen er vlak naast. En de vierde reden is de belangrijkste. Daar had je zelf ook aan kunnen denken.' Aan de uitdrukking op hun gezichten was te zien dat ze er zelf nog niet waren opgekomen. 'Ik neem hem mee naar de Verenigde Staten.' 'Je neemt hem mee?' Roebuck keek hem ongelovig aan. 'De spanning is je te veel geworden. Je hebt ze niet meer alle vijf op een rijtje.' 'Dacht je dat? Wat heeft het voor zin om de documenten mee terug te nemen en hem hier te laten? Hij is de enige die die vervloekte formules - of wat het dan ook zijn - kent, en hij hoeft ze alleen maar opnieuw op te schrijven.' Het drong nu langzaam tot Roebuck door en hij zei: 'Weet je dat ik daar nog niet aan had gedacht?' 'Dat is kennelijk een heleboel mensen ontgaan. Erg vreemd. Hoe dan ook, ik ben er zeker van dat Uncle Sam nog wel een leuk baantje voor hem heeft.' 'Bijvoorbeeld als leider van de groep geleerden die die verdomde antimaterie voor ons moet gaan vervaardigen?' 'Als ik afga op wat ik over hem gehoord heb, zal Van Diemen nog liever sterven. Hij is een verrader, een overloper, dat weet je. Hij zal wel zeer sterke politieke en ideologische redenen hebben gehad om over te lopen uit West-Duitsland. Hij zou nooit meewerken.' 'Maar dit kun je niet doen,' zei Kan Dahn. 'Kidnapping wordt in ieder land als een misdaad beschouwd.' 'Dat is zo. Maar hij kan beter worden ontvoerd dan vermoord, zou ik denken. Wat wil je dat ik doe? Hem op de bijbel laten zweren - of op een of ander marxistisch geschrift dat we kunnen vinden - dat hij die formules nooit meer zal opschrijven? Je weet verdomd goed dat dat geen enkele zin heeft. Of moeten we hem gewoon aan zijn lot overlaten, zodat hij zijn memoires kan schrijven - over hoe dit helse wapen gemaakt moet worden?' De stilte was even beklemmend. 'Jullie laten me niet veel keus, wel? Dus wat moet ik doen? Hem terechtstellen in naam van onze heilige vaderlandsliefde?' Niemand gaf antwoord omdat het een retorische vraag was. Toen zei Kan Dahn: 'Ja, je zult hem wel mee terug moeten nemen.'