8

 

Het ongeluk gebeurde tijdens de laatste voorstelling de volgende avond - zij was officieel aangekondigd als de première, hoewel er in feite al twee voorstellingen geweest waren, een gratis matinee voor schoolkinderen en een wat verkorte versie van de volledige show in de namiddag. Het enorme enthousiasme onder het veelkoppige publiek was zo overweldigend dat de schok des te groter was toen het ongeluk gebeurde. In het hele Winter Paleis was geen plaats meer vrij, en meer dan tienduizend aanvragen om kaartjes die in de afgelopen twee weken al van tevoren waren besteld, hadden tot ieders grote spijt moeten worden afgewezen. De sfeer was in het begin vrolijk, feestelijk en vol gespannen verwachting bij het vooruitzicht. De vrouwen weerlegden het westerse idee dat vrouwen achter het IJzeren Gordijn altijd gekleed gaan in jute zakken met een riem om hun middel; ze waren zo smaakvol gekleed alsof het Bolshoi ballet een bezoek bracht aan de stad - het was er ook inderdaad geweest, maar had niet zo'n onstuimig welkom gekregen. De mannen zagen er prima uit in hun beste pakken of uniformen met medailles. Sergius die naast Wrinfield zat, zag er beslist schitterend uit. Achter hen zaten Kodes en Angelo; de laatste viel lichtelijk uit de toon in deze uitgelaten stemming. Dr. Harper zat zoals altijd op de voorste rij met zijn onafscheidelijke zwarte koffertje onopvallend onder zijn stoel. Het publiek dat in de stemming was gebracht door al de enthousiaste verhalen die het circus vooruit waren gegaan, bereidde zich voor op een groots gebeuren, en dat kregen ze ook die avond. De artiesten bereikten een nieuw hoogtepunt dat zelfs Wrinfield verbaasde, als wilden ze goedmaken dat de Blind Eagles niet aanwezig waren. Voor het begin van de voorstelling was er via de microfoon meegedeeld, dat twee van de leden tot hun grote spijt verhinderd waren - wat Sergius niet in de krant wilde hebben kwam ook niet in de krant. De menigte - er waren achttienduizend mensen aanwezig — was verrukt, betoverd. Het ene nummer ging soepel en met de feilloze precisie waar het circus terecht zo beroemd om was over in het andere, en ieder optreden leek beter dan het vorige. Maar Bruno overtrof die avond alles. Hij was nu niet alleen geblinddoekt, maar had ook weer een kap over zijn hoofd en zijn nummers aan de hoge trapeze, slechts met assistentie van twee meisjes op de platforms die de twee vrije trapezes aangaven op de maat van de strakke muziek van het orkest, hadden een bijna bovenaardse betovering. Alles leek zo onmogelijk dat zelfs de meest ervaren circusartiesten aarzelden tussen ontzag en regelrecht ongeloof. Het hoogtepunt van zijn optreden was een dubbele salto tussen twee trapezes — en zijn uitgestrekte handen misten de naderende trapeze. De schok - waarbij ieders hart een moment stilstond - was voelbaar door het hele publiek. Anders dan het publiek bij veel sporten, van autorijden tot boksen, heeft een circuspubliek altijd de veiligheid van de artiesten voor ogen. Even voelbaar was de zucht van ongelooflijke opluchting toen Bruno de trapeze opving met zijn gekromde hielen. Alleen om te laten zien dat het geen stom geluk was geweest deed hij het allemaal nog eens over - twee keer. De massa werd bijna hysterisch. Kinderen en tieners gilden, mannen schreeuwden, vrouwen huilden van opluchting, een kakofonie van lawaai die zelfs Wrinfield nog nooit eerder had gehoord. Het kostte de spreekstalmeester drie volle minuten en herhaalde verzoeken door de microfoon om de massa weer enigszins tot de orde te roepen. Sergius veegde met een precies gebaar zijn voorhoofd met een zijden zakdoek af. 'Wat je onze jonge vriend daarboven ook betaalt, het kan maar een fractie zijn van wat hij waard is.' 'Ik betaal hem een fortuin, maar ik ben het met u eens. Heeft y ooit zoiets gezien?' 'Nooit. En zoiets zal ik ook nooit meer zien.' 'Waarom?' Sergius zocht naar een antwoord. Hij zei: 'We hebben een oud spreekwoord in ons land dat luidt: "Slechts één keer in zijn leven mag een man buiten zichzelf treden en met de goden wandelen". Vanavond was zo'n moment.' 'Misschien hebt u gelijk, misschien hebt u gelijk.' Wrinfield luisterde nauwelijks naar hem, hij draaide zich om en sprak met iemand die naast hem zat en even opgewonden was, toen de lichten weer uitgingen. Een minuscule opening verscheen tussen het onderste en bovenste gedeelte van Sergius' mond - lippen kon men het niet noemen. Sergius veroorloofde zich weer één van zijn zeldzame glimlachjes. De lichten gingen weer aan. Zoals gewoonlijk gebruikte Bruno bij het tweede gedeelte van zijn optreden de lage draad - als zes meter tenminste laag genoemd kan worden - die over de open kooi gespannen werd, waar Neubauer zijn koor dirigeerde, zoals hij het graag noemde - het optreden van zijn dozijn Nubische leeuwen, een nogal woest groepje, dat niemand behalve Neubauer in de buurt liet komen. Op zijn eerste trip op zijn fiets en met zijn balanceerstok over de kooi en weer terug vond Bruno het, zonder de normale zware last van zijn twee broers, kennelijk belachelijk gemakkelijk de acrobatische evenwichtsoefeningen uit te voeren die in feite maar door weinig andere circusartiesten konden worden volbracht. De menigte scheen het gemak waarmee hij alles deed aan te voelen, en hoewel men zijn kundigheid, durf en ervarenheid bewonderde, wachtte men vol verwachting op iets anders. Dat kwam ook. Tijdens zijn volgende rit over de draad had hij een ander vervoermiddel, dit keer met een zadel op één meter twintig hoog, pedalen die vlak onder het zadel zaten en een verticale ketting van een meter twintig lang. Weer stak hij de piste over en kwam weer terug, weer voerde hij zijn acrobatische kunsten uit, hoewel dit keer aanzienlijk voorzichtiger. Toen hij voor de derde keer overstak was het publiek duidelijk bezorgd, want ditmaal was zijn zadel niet minder dan twee en een halve meter hoog, en zijn verticale ketting even lang. De bezorgdheid van het publiek sloeg om in angst, en iedereen hield zijn hart vast toen zowel de fiets - als dat vreemde apparaat tenminste die naam nog verdiende - als de berijder op het laagste punt van de draad op een angstaanjagende manier begon te slingeren, en Bruno bijna alle behalve de meest elementaire acrobatische toeren moest staken om zijn evenwicht niet te verliezen. Hij bereikte veilig de overkant en kwam ook weer veilig terug, maar niet nadat hij enige aanzienlijke veranderingen in het adrenalinepeil, de ademhaling en de polsslag bij het merendeel van het publiek teweeg had gebracht. Voor zijn vierde en laatste rit werden het zadel en de ketting tot drie en een halve meter verhoogd. Hierdoor kwam hij zo'n vijf meter boven de draad, elf meter boven de grond. Sergius wierp een blik op Wrinfield die met bezorgde blik zenuwachtig een hand over zijn mond wreef. Sergius zei: 'Met wie heeft die Bruno van jullie een contract, met apothekers die kalmeringsmiddelen verkopen of met hartspecialisten?' 'Dit is nog nooit eerder vertoond, kolonel. Geen enkele artiest heeft dit ooit eerder geprobeerd.' Bruno begon bijna direct nadat hij het platform verlaten had te slingeren en te zwaaien, maar zijn geweldige evenwichtsgevoel en zijn ongelooflijke reacties corrigeerden het slingeren en hielden het binnen redelijke grenzen. Deze keer deed hij geen poging om iets dat maar in de verste verte op acrobatiek leek, uit te halen. Zijn ogen, pezen, spieren en zenuwen waren maar op één ding geconcentreerd - zijn evenwicht bewaren. Precies in het midden hield Bruno op met trappen. Zelfs de grootste leek in het publiek wist dat dat bijna onmogelijk was en een ware doodsverachting toonde: wanneer de evenwichtsfactor een kritiek punt bereikt heeft - en in dit geval leek hij dat punt al gepasseerd te zijn - kan alleen een beweging voorwaarts of naar achteren nog helpen het evenwicht te bewaren. 'Dit doen we nooit meer,' zei Wrinfield. Zijn stem was laag, gespannen. 'Kijk eens naar ze. Kijk eens.' Sergius keek naar het publiek maar niet langer dan een fractie van een seconde. Het was niet moeilijk te begrijpen wat Wrinfield bedoelde. Het medeleven van een publiek verdraagt een wekere mate van gevaar voor anderen, dat is zelfs prettig; maar als de mate van gevaar onverdraaglijk wordt - en te lang duurt, zoals in dit geval - dan verandert plezier in vrees, in verterende angst. Samengebalde vuisten, op elkaar geklemde tanden en in veel gevallen afgewende blikken, golven van intens meeleven die de zaal overspoelden - dat waren niet de factoren om de massa's naar het circus te doen stromen. Tien eindeloze seconden duurde de onhoudbare spanning, waarin de wielen van de fiets geen centimeter naar voren of naar achteren bewogen, terwijl hij steeds duidelijk zichtbaar verder naar beide kanten zwaaide. Toen begon Bruno met een krachtige beweging te trappen. De ketting brak. Geen twee mensen gaven naderhand precies dezelfde versie van wat er nu volgde. De fiets sloeg onmiddellijk naar rechts om, de kant waaraan Bruno getrapt had. Bruno wierp zichzelf naar voren - er was geen stuur om hem tegen te houden. Met uitgestrekte handen om zijn val te breken landde hij zijdelings op een ongelukkige manier op de draad; hij scheen op de binnenkant van zijn dijbeen en op zijn keel te vallen, want zijn hoofd sloeg naar achteren in een onnatuurlijke hoek. Toen gleed zijn lichaam van de draad en hij leek slechts te blijven hangen aan zijn rechterhand en zijn kin; toen gleed zijn hoofd van de draad, de greep van zijn rechterhand verslapte en hij viel naar beneden in de piste; hij landde met zijn voeten vooruit in het zaagsel en onmiddellijk zakte hij in elkaar als een gebroken pop. Neubauer die op dat moment tien Nubische leeuwen op een halver cirkel van tonnetjes had laten zitten, reageerde zeer snel. Bruno en de fiets waren allebei in het midden van de piste terechtgekomen, ver uit de buurt van de leeuwen, maar leeuwen zijn zenuwachtige en gevoelige dieren en reageren slecht op onverwachte onderbrekingen en onvoorziene gebeurtenissen - en dit was inderdaad een onverwachte interruptie. De drie leeuwen in het midden van de halve cirkel stonden al overeind op vier poten toen Neubauer zich bukte en een handvol zand in hun ogen gooide. Ze gingen niet zitten, maar voor het moment waren ze verblind en bleven ze waar ze waren, terwijl er twee met enorme voorpoten over hun ogen begonnen te wrijven. De deur van de kooi ging open en de assistent-dompteur en de clown kwamen naar binnen - zonder te rennen - tilden Bruno op, droegen hem de kooi uit en sloten de deur. Dr. Harper was onmiddellijk bij hem. Hij bukte zich en onderzocht hem even, richtte zich weer op en maakte een gebaar met zijn hand; dat hoefde al niet meer, want Kan Dahn stond al klaar met een brancard. Drie minuten later werd vanuit de centrale piste afgekondigd dat de beroemde Blind Eagle alleen een zeer lichte hersenschudding had, en met een beetje geluk de volgende dag weer zou kunnen optreden. Het publiek, onvoorspelbaar als alle grote menigten, kwam als één man overeind en applaudisseerde een minuut lang: beter een gewonde Blind Eagle dan een dode. De voorstelling ging verder.

*** 

De sfeer in de eerstehulpkamer was duidelijk minder opgewekt, het leek eerder een begrafenisstemming. Harper, Wrinfield, twee van zijn onderdirecteuren, Sergius en een heer van een jaar of zeventig met prachtige witte lokken en een witte snor waren aanwezig. Hij en Harper waren in dat deel van de kamer waar Bruno, nog steeds op de brancard, op een tafel met schragen lag. 'Dr. Hachid, als u hem persoonlijk zou willen onderzoeken?' vroeg Harper. Dr. Hachid glimlachte een beetje treurig: 'Ik geloof nauwelijks dat dat nodig zal zijn.' Hij keek naar een van de onderdirecteuren, een man genaamd Armstrong. 'Hebt u ooit eerder de dood onder ogen gezien?' Armstrong knikte. 'Voel zijn voorhoofd eens.' Armstrong aarzelde, kwam dichterbij en legde zijn hand op Bruno's voorhoofd. Hij trok hem direct weer terug. 'Het is koud.' Hij huiverde. 'Het is al helemaal koud geworden.' Dr. Hachid trok het witte laken over Bruno's hoofd, deed een stap achteruit en trok een gordijn dicht dat de brancard aan het gezicht onttrok. 'Zoals u in Amerika zegt,' zei Hachid, 'een dokter is een dokter, en ik zou niet graag een collega voor het hoofd stoten. Maar de wet in ons land.' 'Dat geldt voor elk land,' zei Harper. 'Een buitenlandse dokter kan geen overlijdensakte tekenen.' Met zijn pen in zijn hand boog Hachid zich over een voorgedrukt formulier. 'Breuk van de ruggengraat. Tweede en derde wervelkolom, zei u? Breuk van de ruggengraat.' Hij kwam overeind. 'Wilt u dat ik de regelingen tref?' 'Ik heb al een ambulance laten komen. De lijkkamer van het ziekenhuis -' Sergius zei: 'Dat zal niet nodig zijn. Er is een begrafenisondernemer met een lijkkamer geen honderd meter hier vandaan.' 'O ja? Dat zou veel moeite sparen. Maar op dit uur van de avond 'Dr. Harper.' 'Mijn excuses kolonel. Meneer Wrinfield, mag ik één van uw mensen lenen, een betrouwbaar man die zijn mond niet voorbij zal praten?' 'Johnny, de nachtwaker.' 'Laat hem naar de trein gaan. Er ligt een zwarte koffer onder mijn bed. Laat hem die halen alstublieft.'

*** 

De achterkamer van de begrafenisonderneming werd fel verlicht door een neonbuis die de koude steriele hygiëne van de omgeving benadrukte, de betegelde muren, de marmeren vloer, de roestvrij stalen aanrechten. Overeind staande kisten stonden langs de muur. In het midden van de kamer stonden nog drie kisten op marmeren tafels met stalen poten. Twee ervan waren leeg. Dr. Harper trok een laken over de derde. Naast hem stond de wat gezette begrafenisondernemer, een man met glimmende schoenen en een glimmend kaal hoofd, die letterlijk van de ene voet op de andere sprong, omdat zijn beroepsethiek zichtbaar geweld werd aangedaan. Hij zei: 'Maar dat kunt u niet doen. Regelrecht de kist in, bedoel ik. Er moeten dingen geregeld worden.' 'Dat zal ik allemaal doen. Ik heb mijn eigen instrumenten laten komen.' 'Maar hij moet afgelegd worden.' 'Het was mijn vriend. Ik zal het doen.' 'Maar het doodskleed -' 'U weet zeker niet dat een circusartiest altijd begraven wordt in zijn circuskleren.' 'Dit is helemaal verkeerd. Wij hebben onze ethiek in ons vak.' 'Kolonel Sergius.' Harpers stem klonk vermoeid. Sergius knikte, nam de ondernemer bij de arm, nam hem even apart en sprak op zachte toon met hem. Binnen twintig seconden was hij terug met een begrafenisondernemer die drie graden bleker was en tevens met een sleutel die hij Harper overhandigde. 'De salon is helemaal aan u, Dr. Harper.' Hij wendde zich tot de andere man. 'U kunt gaan.' De man verdween. 'Ik vind dat wij ook maar moesten gaan,' zei Wrinfield. 'Ik heb nog wat uitstekende wodka in mijn kantoor.'

*** 

Maria zat in haar kantoor, haar voorhoofd op haar gekruiste armen op het bureau, toen de mannen binnenkwamen. Ze hief haar hoofd langzaam op en tuurde door haar halfgesloten ogen alsof ze niet al te best kon zien. Een bezorgde en geplaagde Dr. Harper stond voor haar en een even bezorgde Wrinfield met een onverschillige Sergius naast hem: Sergius gelaatsspieren die sympathie moesten uitdrukken waren al jaren geleden verstijfd. Maria's ogen waren rood, opgezwollen en uitdrukkingloos en haar wangen glommen. Wrinfield keek naar haar gezicht dat door verdriet overmand was en raakte onhandig haar arm aan. 'Vergeef me Maria, ik was vergeten - we gaan direct weer weg.' 'O nee, het gaat al weer.' Ze droogde haar gezicht met een papieren zakdoekje. 'Kom alstublieft binnen.' Toen de drie andere mannen met tegenzin binnenkwamen en Wrinfield de fles met wodka pakte zei Harper tegen haar: 'Hoe wist je het? Het spijt me vreselijk, Maria.' Hij wierp een blik op haar verlovingsring en keek toen een andere kant op. 'Ik weet het niet. Ik voelde het gewoon op de een of andere manier.' Ze veegde weer over haar ogen. 'O ja, ik weet het weer. Ik hoorde het bericht over zijn val. Ik was niet gaan kijken - omdat ik bang was. Ik wist zeker dat hij naar me zou vragen of dat u me zou laten halen als hij niet erg gewond was. Maar er kwam niemand.' In een begrijpelijkerwijs gespannen stilte en vrij haastig dronken de mannen hun wodka op en verlieten het kantoor. Harper, die het laatste naar buiten ging, zei tegen Maria: 'Ik moet even voor wat spullen zorgen. Ik ben zo terug.' Hij deed de deur achter zich dicht. Maria wachtte een paar momenten, stond toen op, keek door het raam, opende de deur en keek voorzichtig naar buiten. Er was niemand in de onmiddellijke nabijheid. Ze sloot de deur, deed hem op slot, en ging terug naar haar bureau; daar nam ze een tube uit een la, deed het dopje eraf, kneep in de tube en wreef nog wat glycerine in haar gezicht en ogen. Toen deed ze de deur weer open.

*** 

Dr. Harper was spoedig weer terug met een koffer. Hij schonk nog een glas wodka voor zichzelf in en keek overal, behalve naar het meisje alsof hij niet wist hoe hij moest beginnen. Toen schraapte hij zijn keel en zei verontschuldigend: 'Ik weet dat je me dit nooit zult vergeven, maar ik moest het doen. Weet je, ik wist niet hoe het met je acteertalenten stond — niet zo best, vrees ik. Je hebt nogal de neiging om je gevoelens te laten blijken.' 'Ik heb de neiging om mijn gevoelens - u weet dat Bruno en ik -' Haar stem stokte en ze zei langzaam: 'Wat ter wereld bedoelt u?' Hij glimlachte breed, zij het wat bezorgd, naar haar: 'Droog je tranen en kom maar eens kijken.' Een sprankje van begrip lichtte op in haar gezicht. 'Bedoelt u -' 'Ik bedoel dat je maar eens moet komen kijken.'

  ***

Bruno duwde de twee lakens die hem bedekten opzij en ging overeind in zijn kist zitten. Hij keek Harper zonder veel enthousiasme aan en zei verwijtend: 'U had niet erg veel haast hè? Hoe zou u het vinden om in een doodskist te liggen terwijl je je afvraagt of een overijverige leerling niet elk moment het deksel kan gaan dichttimmeren.' Maria bespaarde Harper de noodzaak om te antwoorden. Toen Bruno zich eindelijk had losgemaakt uit haar omhelzing klom hij stijf uit de kist weer op de grond, reikte in de kist en hield een slaphangende, druipende linnen zak omhoog. 'En ik ben ook nog kletsnat,' zei hij. 'Wat is dat?' vroeg Maria. 'Een klein hulpstuk, liefje.' Harper glimlachte vol berouw. 'Een ijszak. Dat was nodig om Bruno het koude, klamme voorhoofd van een overledene te bezorgen. Jammer genoeg smelt ijs na een tijdje.' Harper legde de koffer op de kist en opende het deksel. 'En helaas moeten we Bruno nog meer laten lijden. We moeten iets van hem maken dat zijn schoonheid nooit zal verliezen.' De transformatie kostte een volle twintig minuten. Misschien had Harper dan wel niet zijn roeping gemist, maar hij zou uitstekend op zijn plaats zijn geweest op de make-up afdeling van elke filmstudio. Hij werkte vlug en handig, en vond kennelijk voldoening in zijn creatieve handenarbeid. Toen hij klaar was bekeek Bruno zichzelf in een staande spiegel en deinsde terug. De lichtbruine pruik was net even te lang en te slordig, en de lichtbruine snor een tikkeltje te opvallend; het goed zichtbare, halvemaanvormige litteken dat van zijn voorhoofd naar de hoek van zijn rechteroog liep was duidelijk het gevolg van een ontmoeting met een gebroken fles. Zijn kleren bestonden nu uit een blauw met wit gestreept overhemd, een rode das, een lichtbruin pak met verticale rode strepen, mosterdkleurige sokken en schoenen van dezelfde afschuwelijke kleur. De ringen aan zijn vingers leken afkomstig van een kermis of van een kerstboom. 'Iets dat zijn schoonheid nooit zal verliezen, zei de man,' zei Bruno, 'ik zou mezelf kunnen verhuren als vogelverschrikker.' Hij keek ontmoedigd naar Maria, die, een hand discreet voor haar mond, haar pret verraadde door haar twinkelende ogen. Hij keek weer naar Harper. 'En denk je dat ik zo onopvallend ben?' 'Dat is nou precies het punt. Het maakt je zo opvallend dat niemand de moeite neemt om je nauwkeurig te bekijken — behalve degenen die er zeker van willen zijn dat hun ogen hen de eerste keer niet hebben bedrogen. Het is juist de anonieme, slinkse, kleurloze man die door de stegen sluipt die wantrouwen opwekt. Je bent John Neuhaus, een vertegenwoordiger in elektrische gereedschappen uit Oost-Duitsland. Het paspoort en de papieren zitten al in je zak.' Bruno viste zijn paspoort uit zijn zak, een authentiek uitziend document dat bevestigde dat zijn plichten als koopman hem naar praktisch ieder land achter het IJzeren Gordijn hadden geroepen, naar sommige zelfs verscheidene keren. Hij bekeek zijn foto en toen zichzelf weer in de spiegel. De gelijkenis was opvallend. 'Dit moet wel veel voorbereiding gevergd hebben,' zei hij, 'waar is het gemaakt?' 'In de Verenigde Staten.' 'Hebt u het al die tijd bij u gehad?' Harper knikte. 'U had het me wel eens eerder mogen laten zien. Dan had ik aan dat afschuwelijke gezicht kunnen wennen.' 'Dan zou je waarschijnlijk niet gekomen zijn.' Harper keek op zijn horloge. 'De laatste trein vanavond komt over een kwartier aan. Er staat ongeveer dertig meter verderop in de straat een auto op je te wachten; die zal je onopgemerkt naar het station brengen, en daar zorg je ervoor dat je gezien wordt - je bent net uit de trein gestapt. In deze koffer zitten alle kleren en toiletartikelen die je nodig hebt. Dezelfde auto rijdt je dan naar een hotel waar je twee weken geleden een kamer reserveerde.' 'Heeft u dat allemaal geregeld?' 'Ja, of liever gezegd, een van onze agenten. Onze man in Crau, zou je kunnen zeggen. Hij is zeer waardevol. Hij kan alles voor ons regelen in deze stad - dat moet hij ook kunnen, hij is een hoge piet in de gemeenteraad. Een van zijn mannen rijdt vanavond je auto.' Bruno keek bedachtzaam naar hem. 'U laat niet veel los, Dr. Harper.' 'En dus overleef ik het.' Harper veroorloofde zich een diepe zucht. 'Als je het grootste gedeelte van je volwassen leven hebt doorgebracht met dit soort zaakjes dan zul je wel ontdekken dat hoe minder mensen op welk moment dan ook ergens iets vanaf weten, des te groter de veiligheidsfactor is. Maria zal morgenochtend een auto huren. Twee blokken ten westen van hier is een herberg die de "Jachthoorn" heet. Zorg dat je daar tegen zonsondergang bent. Maria zal kort daarna komen. Ze zal uit de deuropening naar binnen kijken en dan weer verdwijnen. Je moet haar volgen. Jij hebt kennelijk een bijzondere gave om te voelen wanneer je wordt geschaduwd, dus daarover hoef ik me geen zorgen te maken. Elke verandering in het plan of verdere instructies zul je van Maria te horen krijgen.' 'U zei dat uw man in Crau alles kon regelen?' 'Inderdaad.' 'Laat hem dan voor een paar staafjes dynamiet zorgen. Elk soort explosief is goed mits het een ontsteking van ongeveer tien seconden heeft. Kan hij daarvoor zorgen?' Harper aarzelde. 'Ik denk het wel. Maar waarvoor heb je dat nodig?' 'Dat zal ik u over een paar dagen vertellen, en dat doe ik niet om u in geheimzinnigheid te overtroeven. Ik weet het zelf nog niet precies, maar ik werk aan een plan om het Centrum uit te komen.' 'Bruno.' Bezorgdheid was weer terug op Maria's gezicht, maar Bruno keek haar niet aan. 'Ik geloof dat er een kans is dat ik onopgemerkt binnenkom. Maar ik geloof dat er geen enkele kans is dat ik er onopgemerkt weer uitkom. Misschien moet ik in alle haast vluchten, en wanneer er eenmaal alarm is geslagen weet ik zeker dat alle uitgangen automatisch afgesloten worden. Dus de beste manier om eruit te komen is waarschijnlijk om een uitgang op te blazen.' 'Ik meen me te herinneren dat je niemand wilde doden. Een ontploffing met dynamiet zou weleens een paar doden kunnen kosten.' 'Ik zal zo voorzichtig mogelijk zijn. Maar misschien word ik voor de onvermijdelijke keus gesteld - zij of ik. Ik hoop van niet. Kan ik dat vuurwerk nu krijgen of niet?' 'Ik heb even tijd nodig om erover na te denken.' 'Dr. Harper, ik weet dat u de leiding hebt, maar op het moment bent u toch niet de figuur op wie het aankomt. Dat ben ik. Ik ben degene die zijn leven op het spel moet zetten om het Centrum binnen te dringen - en er weer uit te komen. U niet. U zit veilig en wel in het kamp en u moet alles ontkennen als ik eraan ga. Ik vraag het u niet, ik eis het. Ik wil die dynamiet.' Hij keek vol afkeer naar zijn kleren. 'Als ik het niet krijg moet u dit pak maar eens aanpassen.' 'Ik herhaal, ik heb wat tijd nodig.' 'Ik heb de tijd.' Bruno leunde met zijn ellebogen op de kist. 'Ik heb vijf seconden de tijd. Ik zal tellen, dan doe ik dit afgrijselijke pak uit en ga terug naar het circus. Ik wens u veel geluk bij uw poging het Centrum binnen te dringen. En ik wens u ook veel geluk als u aan de politie moet uitleggen hoe het kwam dat u een klein foutje maakte toen u mij dood verklaarde. Een. Twee. Drie.' 'Dat is chantage.' 'Wat anders? Vier.' 'Oké, oké, je krijgt je vervloekte vuurwerk.' Harper dacht even na en ging toen klaaglijk verder: 'Ik moet zeggen dat dit een kant van je karakter is die ik nog nooit heb meegemaakt.' 'Ik ben nog nooit in dat vervloekte Centrum geweest. Ik heb het nu gezien. Ik heb mijn kansen berekend. Laat Maria morgenavond de explosieven in haar auto meebrengen. Weet Wrinfield dat dit vanavond alleen maar toneel was?' 'Natuurlijk.' 'Het was wel een risico dat u Sergius hier mee naar toe bracht.' 'Afgezien van het feit dat hij erop stond, zou ik een veel groter risico gelopen hebben als ik het niet had gedaan. Dat zou zeer zeker zijn argwaan hebben opgewekt.' 'En vermoedt hij nu niets?' 'Het laatste wat bij kolonel Sergius zou opkomen, zou zijn dat iemand zo onbehoorlijk was om uitgerekend in zijn gebied zelfmoord te plegen.' 'Geld?' 'In je andere binnenzak.' 'Het vriest buiten.' 'Er ligt een lekkere warme jas in de auto.' Harper glimlachte. 'Je zult hem prachtig vinden.' Bruno knikte naar de open kist. 'Wat moet daarmee gebeuren?' 'We verzwaren hem en het deksel wordt er vannacht opgeschroefd. We zullen je maandagmorgen begraven.' 'Kan ik mezelf een rouwkrans sturen?' 'Dat zou ik je niet aanraden.' Harper glimlachte dunnetjes. 'Je kunt je natuurlijk altijd onopvallend tussen de rouwers begeven.'

*** 

Veertig minuten later was Bruno in zijn hotelkamer; hij pakte zijn koffer uit terwijl zijn ogen zo af en toe over de heerlijk warme jas gleden waar Harper zo voorkomend voor had gezorgd. Hij was van dik nylon gemaakt, met zwartwitte, kronkelende, verticale strepen en hij zag eruit als een chinchilla mantel van veertigduizend gulden. Zonder twijfel was er maar één zo'n jas in Crau, en waarschijnlijk in de verre omgeving, en de consternatie die hij had veroorzaakt toen hij door de hal naar de receptie liep, was enorm: toen hij daarbij de jas nog achteloos open had laten hangen zodat de kleermakersregenboog eronder duidelijk zichtbaar was, was het begrijpelijk dat niemand de moeite had genomen naar zijn gezicht te kijken, laat staan er goed op te letten. Bruno deed het licht uit, trok de gordijnen opzij, opende het raam en leunde naar buiten. Zijn kamer lag aan de achterkant van het hotel en keek uit op een smalle steeg met pakhuizen. Het was nog niet helemaal donker maar het scheelde niet veel. Op minder dan een meter bevond zich de brandtrap, de gemakkelijkste en, samen met de donkere steeg, de meest geschikte manier om het hotel te verlaten. Misschien té gemakkelijk, en té geschikt. Aansluitend op de politiek van openheid, die Harper ook voorstond, ging Bruno naar de eetzaal van het hotel om te dineren, met onder zijn arm een Oostberlijnse krant van die dag, die hij in zijn koffer had gevonden. Harper was iemand die zelfs aan het onbeduidendste detail belang hechtte. Waar hij hem vandaan had wist Bruno niet. Zijn binnenkomst baarde geen opzien - de burgers van Crau en de in het hotel logerende zakenlieden waren daar te beleefd voor. Maar de opgetrokken wenkbrauwen, de glimlachjes en het gefluister bewezen voldoende dat zijn aanwezigheid niet ongemerkt voorbij was gegaan. Bruno keek achteloos om zich heen. Er was niemand te zien die er in de verste verte als een geheim agent uitzag, hoewel dat op zich geen troost was: juist de beste agenten zagen er nooit zo uit. Bruno bestelde zijn diner en verborg zich achter zijn krant.

*** 

Om acht uur de volgende morgen was Bruno weer in de eetzaal, en weer zat hij een krant te lezen, maar dit maal de plaatselijke. Het eerste wat zijn aandacht trok was een groot zwart- omlijnd artikel - de zwarte randen waren centimeters dik - midden op de voorpagina. Daarin las hij dat hij de afgelopen nacht was gestorven. Over de hele wereld waren de liefhebbers van het circus diep bedroefd, maar nergens was het leed natuurlijk zo groot als in Crau. Er werd op sentimentele en badinerende wijze getreurd over de vreemde spelingen van het noodlot die Bruno Wildermann naar zijn geboortestreek hadden gebracht om daar te sterven. Hij zou maandag om elf uur begraven worden. Men hoopte dat de mensen in groten getale zouden komen om de laatste eer te bewijzen aan de beroemdste zoon van hun stad, de grootste acrobaat aller tijden. Bruno nam de krant mee naar boven na het ontbijt, zocht een schaar en knipte het zwart- omrande artikel uit; hij stopte het, zorgvuldig gevouwen, in een binnenzak. Laat in de middag ging Bruno boodschappen doen. Het was een koude, zonnige dag en hij had zijn bontmantel in zijn kamer gelaten, niet vanwege het weer, noch vanwege aangeboren bescheidenheid, maar omdat hij gewoon te groot was om onopvallend mee te dragen, hoe goed hij hem ook had opgevouwen. Deze stad kende Bruno beter dan welke ook ter wereld en hij had een eventuele achtervolger kunnen afschudden zonder er zelfs bij na te denken; binnen vijf minuten wist hij dat hij niet werd gevolgd. Hij sloeg een zijstraat in; toen een nog smallere straat, nauwelijks meer dan een steegje en ging een kledingzaak binnen voor wiens eigenaar Savile Row aan de andere kant van het paradijs gelegen moet hebben; zelfs de beste kleren die er te koop aangeboden werden konden nog niet met recht beschreven worden als tweedehands. De eigenaar was een oudere, gebogen man met waterige ogen die zwommen achter dikke, ronde brillenglazen; het leek echter uiterst onwaarschijnlijk dat de man hem ooit zou moeten identificeren en Bruno twijfelde eraan of hij zelfs de leden van zijn eigen familie, zo hij die al had, zou kunnen identificeren. Hij had een unieke maar uiterst praktische manier om de waren die hij te koop had uit te stallen. De kledingstukken waren in slordige stapels op de grond gelegd, de jasjes op één hoop, de broeken op een andere, overjassen op weer een andere hoop, daar weer een hoop overhemden, enzovoorts. Dassen schitterden door afwezigheid. Toen Bruno weer te voorschijn kwam had hij een groot en bijzonder vuil pak in bruin pakpapier, dat ruwweg was dichtgebonden met rafelig touw. Hij ging naar het dichtstbijzijnde openbaar toilet en toen hij weer te voorschijn kwam was zijn gedaanteverwisseling compleet; hij was gekleed in slecht zittende, opgelapte oude kleren, bijzonder louche, niet het type dat de gemiddelde burger graag zou tegenkomen, laat staan iets mee te maken zou willen hebben; de vieze verfomfaaide pet was twee maten te groot en viel over zijn oren; de donkere regenjas had vlekken die er nooit meer uitgingen; de broek was ongelooflijk zakkerig en te groot; op zijn gekreukelde overhemd, dat eens marineblauw was geweest droeg hij geen das, en de hielen van zijn afgetrapte schoenen waren van achter zo versleten dat hij er een vreemde, deinende gang door verkreeg. Om de zaak compleet te maken werd hij omgeven door een doordringende geur die de mensen op meters afstand hield: om luizen, vlooien en ander dierlijk leven op een afstand te houden was de manufacturier een groot aanhanger van een desinfecterend middel dat even walgelijk rook als het krachtig was, en waarmee hij elk artikel dat hij verkocht doorweekte. Met zijn bruin pakket onder zijn arm slenterde Bruno op zijn gemak door de stad. De avond begon al te vallen. Hij nam een kortere route door een groot park, waarvan een gedeelte werd gebruikt als één van de kerkhoven van de stad. Toen hij langs een open ijzeren hek kwam in de hoge muur die de begraafplaats omgaf, viel hem op dat twee mannen druk bezig waren met graven bij het licht van een paar stormlantaarns. Nieuwsgierig kwam hij dichterbij, en op hetzelfde moment kwamen de twee mannen die in het nog ondiepe graf stonden, overeind en wreven over hun duidelijk pijnlijke rug. 'Jullie zijn nog laat aan het werk, kameraden,' zei hij vol begrip. 'De doden wachten op niemand,' zei de oudste graver met een grafstem; toen keek hij plotseling scherp op en voegde eraan toe: 'Sommigen van ons moeten werken voor hun brood. Zou je misschien aan de andere kant willen gaan staan?' Bruno realiseerde zich dat de lichte wind zijn aanwezigheid duidelijk kenbaar maakte over het graf. Hij liep naar de andere kant en vroeg: 'En wiens laatste rustplaats is dit?' 'Een beroemde Amerikaan, hoewel hij in deze stad is geboren en getogen. Ik heb zijn grootvader goed gekend. Het is een Wildermann. Hij werkte in een circus - het circus in het Winter Paleis. Omgekomen bij een ongeluk. Het zal maandag een grote dag worden met Johann en ik in ons beste pak.' 'Een ongeluk?' Bruno schudde zijn hoofd. 'Een van die verwenste bussen, zeker. Ik heb zo vaak gezegd -' De jongste man zei: 'Nee, ouwe gek. Hij is van een draad in het circus gevallen en heeft zijn nek gebroken.' Hij stak zijn schep in de zanderige grond. 'Schiet op, we hebben werk.' Bruno mompelde zijn excuses en schuifelde weg. Vijf minuten later was hij in de 'Jachthoorn', waar hij eerst zijn geld moest laten zien aan een ober die zijn neus optrok, voordat hem koffie werd geserveerd. Na ongeveer een kwartier verscheen Maria in de deuropening, keek rond, kon duidelijk niemand herkennen, aarzelde even en ging weer weg. Bruno stond op zijn gemak op en slenterde naar de deur. Toen hij eenmaal op straat was nam hij wat grotere passen, zonder echter harder te gaan lopen en binnen een minuut liep hij een meter of wat achter haar. 'Waar staat de auto?' vroeg hij. Ze draaide zich snel om. 'Waar ter wereld - je was er niet - ja, je was er wel.' 'Zo meteen voel je je wel weer wat beter. Waar staat de auto?' 'Om de volgende hoek.' 'Word je door een auto gevolgd?' 'Nee.' De auto was een onopvallende, enigszins geteisterde zwarte Volkswagen, waarvan er honderden in de stad reden; hij stond geparkeerd onder een lantaarn. Bruno ging achter het stuur zitten, Maria naast hem. Ze snoof vol afkeer. 'Wat is in hemelsnaam die afschuwelijke lucht?' 'Dat ben ik.' 'Dat begrijp ik, maar -' 'Het is alleen maar een desinfecterend middel. Weliswaar erg sterk, maar toch alleen maar een desinfecterend middel. Je raakt er zo aan gewend. Erg verfrissend, eigenlijk.' 'Het is verschrikkelijk. Waarom in vredesnaam -' 'Vermomming,' zei Bruno geduldig. 'Je denkt toch zeker niet dat dit mijn favoriete kledingstijl is? Ik denk dat Dr. Harper kolonel Sergius onderschat. Ik mag dan wel John Neuhaus zijn, een burger in goeden doen uit een bevriende satellietstaat, maar toch ben ik een Oostduitser. Ik kom hier niet vandaan - en ik wil wedden dat Sergius elke buitenlander in de gaten houdt vanaf het moment dat hij binnen een kring van dertig kilometer van Crau is. Binnen tien minuten kan hij op de hoogte zijn - als hij dat wil - van elke vreemdeling die in welk hotel van Crau dan ook een kamer neemt. Hij zal ongetwijfeld een volledige beschrijving van me hebben. Ik heb de juiste papieren, dus hij zal verder geen aandacht aan me verspillen. Maar het zal hem wel opvallen als een respectabele vertegenwoordiger van een grote firma zich in een ongure tent als de "Jachthoorn" ophoudt, of wat te lang vlakbij het Centrum geparkeerd staat. Denk je ook niet?' 'Ja, dat ben ik met je eens. In dat geval kunnen we maar één ding doen.' Ze opende haar handtas, haalde er een kleine eau-de-cologneverstuiver uit, bespoot zichzelf rijkelijk en leegde de rest over Bruno. Toen ze klaar was snoof Bruno. 'Het desinfecterende middel is aan de winnende hand,' kondigde hij aan, en inderdaad, in plaats van dat de eau-de-cologne een neutraliserend effect had, was het resultaat nog erger. Bruno deed de raampjes open en reed snel weg, waarbij hij de achteruitkijkspiegel even goed in de gaten hield als de weg voor hem. Hij schoot snel door de donkere straten en draaide door stegen totdat elke auto die hem eventueel zou kunnen volgen definitief afgeschud was. Terwijl ze rondreden herhaalden ze in korte trekken het plan om in het Centrum door te dringen, dinsdagavond. Toen vroeg Bruno: 'Heb je het spul waar ik om gevraagd heb?' 'In de kofferruimte. Niet het spul waar je om gevraagd hebt - dat kon Dr. Harper niet krijgen. Hij zegt dat je hiermee erg voorzichtig moet zijn - het schijnt dat je er alleen maar naar hoeft te kijken om het te laten ontploffen.' 'Lieve hemel. Je wilt toch niet zeggen dat je nitroglycerine hebt meegebracht?' 'Nee, het heet amatol.' 'Dat is wel in orde. Dan maakt hij zich zeker zorgen over de ontsteking. Een fulminaat van kwikzilver zeker?' 'Ja, dat zei hij.' 'Zevenenzeventig korrels. Erg temperamentvol goedje. Het zal wel een RDX-lont hebben en een chemische ontsteking.' 'Ja, dat zei hij.' Ze keek verbaasd naar hem. 'Hoe komt het dat jij deskundig bent op het gebied van explosieven?' 'Dat ben ik niet. Een paar jaar geleden las ik er iets over en dat heb ik onthouden.' 'Dan moet je inderdaad een behoorlijk geheugen hebben. Hoe kun je je in vredesnaam de dingen zo precies herinneren?' 'Als ik dat wist zou ik er een fortuin mee verdienen in plaats van mijn leven te verdoen aan een trapeze. Er is nog iets wat ik wil hebben. Allereerst een grote, liefst rubber matras van twee bij twee meter op een matting of leren ondergrond.' Ze nam zijn hand en zei: 'Waar heb je die voor nodig?' Maar haar ogen verraadden dat ze het wel wist. 'Wat denk je? Om over die elektrische omheining te gooien natuurlijk. Een turnmat zou prima zijn. Verder moet ik een touw hebben met een haak die omwikkeld is met textiel. Ik wil ze allebei zo spoedig mogelijk hebben. Vraag of Dr. Harper ervoor kan zorgen en laat hij ze in de kofferruimte van de auto leggen. Heb je zin om morgen met me te lunchen?' 'Wat?' 'Ik zou de spullen graag willen zien.' 'Oh, dolgraag.' Ze zuchtte en snoof diep. 'Nee, toch liever niet. Niet als je die kleren draagt. Bovendien zou geen enkel restaurant dat maar een beetje respectabel is, je toelaten.' 'Ik zal me verkleden.' 'Maar als we samen worden gezien - bij daglicht, ik bedoel.' 'Er is een erg leuk restaurantje in een allerliefst klein dorpje hier zo'n vijftien kilometer vandaan. Niemand kent ons daar en niemand zoekt er ons, bovendien: ik ben dood. Dat doet me ergens aan denken. Minder dan een uur geleden had ik een gesprek met een paar doodgravers.' 'Een van je leuke grapjes?' 'Nee, het is echt waar. Erg interessant.' 'In de "Jachthoorn"?' 'Op het kerkhof. Ik vroeg voor wie het graf was en ze zeiden dat het voor mij was, althans voor de Amerikaan die van het koord was gevallen. Niet iedereen heeft het voorrecht om te zien hoe zijn eigen graf wordt gegraven. Ik moet zeggen dat ze het keurig doen.' 'Alsjeblieft.' Ze huiverde. 'Moet dat nou?' 'Het spijt me, dat was niet grappig. Ik dacht het alleen maar. Nou, ga jij met de auto naar dat dorpje - het heet Kolszuki - dan ga ik met de trein. We zien elkaar op het station daar. We kunnen nu net zo goed even naar het station gaan en de dienstregeling bekijken. En jij moet natuurlijk toestemming van Dr. Harper hebben.' Op een zeer Spartaanse metalen tafel in een zeer Spartaans en grotendeels stalen kantoor draaiden de spoelen van een bandrecorder. Ieder aan een kant van de tafel zaten kolonel Sergius en kapitein Kodes. Ze hadden allebei een koptelefoon op. Behalve de koptelefoon had Sergius een sigaar in zijn hoofd, een glas wodka in de hand en iets dat een verheerlijkte glimlach benaderde op zijn gezicht. Kapitein Kodes veroorloofde zich eveneens de luxe van een brede glimlach. Angelo, die discreet in een verre hoek zat, glimlachte ook, hoewel hij noch een koptelefoon, noch wodka had. Als de kolonel blij was, dan was hij ook tevreden.

*** 

Bruno kwam het station uit, waar hij de dienstregeling had bekeken. 'Het komt goed uit,' zei hij, 'er is een trein die net op tijd voor de lunch aankomt. Kom om twaalf uur naar station Kolszuki. Je zult weinig moeite hebben het te vinden - er zijn niet meer dan vijftig huizen in het dorp. Weet je waar het plaatsje is?' 'Er zit een kaart in het handschoenenvakje. Ik heb het nagekeken. Ik zal er op tijd zijn.' Bruno reed naar de hoofdstraat en parkeerde de Volkswagen recht tegenover de steeg die op de zuidkant van het Centrum uitkwam. De steeg was niet verlaten - er stonden twee vrachtauto's en een auto aan de zuidelijke kant van de steeg, kennelijk daar geparkeerd voor de nacht. Het was een teken van het vertrouwen in hun veiligheidsmaatregelen dat ze er geen bezwaar tegen maakten dat auto's zo dicht bij het Centrum geparkeerd stonden. Bruno prentte het zich goed in: er is geen bezwaar tegen om vrachtauto's 's nachts in het zuidelijke gedeelte van de steeg te parkeren. 'En vergeet niet Dr. Harper alles te vertellen wat we vanavond besproken hebben,' zei Bruno. 'Vergeet ook niet dat we voor het oog van onschuldige voorbijgangers een verliefd paartje zijn dat alleen maar oog voor elkaar heeft. Lieve, liefste Maria. Dat is vast om te oefenen.' 'Ja Bruno,' zei ze onschuldig. 'We gaan snel trouwen, Bruno.' 'Heel gauw al, liefste.' Ze vervielen in stilzwijgen, hun ogen op het steegje gericht, die van Maria de hele tijd, die van Bruno het grootste deel van de tijd.

*** 

In het hoofdkwartier van de geheime politie maakte kolonel Sergius rauwe, schorre geluiden in zijn keel. Hij verslikte zich echter niet in zijn wodka: kolonel Sergius zat te lachen. Hij gebaarde dat Angelo hem nog een wodka moest inschenken en dat Angelo er zelf ook een moest nemen. Angelo kon nog net voorkomen dat hij in zijn verbazing de fles kapot kneep, glimlachte zijn wolfachtige lach en gehoorzaamde snel voordat Sergius zich kon bedenken. Dit was nog nooit gebeurd, het was een nacht die geschiedenis zou maken.

*** 

Bruno draaide zich plotseling om, sloeg zijn armen om Maria heen en kuste haar hartstochtelijk. Een ogenblik staarde ze hem aan, haar donkere ogen wijd open van verbazing en wantrouwen, toen leunde ze ontspannen tegen hem aan maar verstrakte toen er dringend op het raampje werd getikt. Ze maakte zich los uit Bruno's armen en draaide snel het raampje naar beneden. Twee levensgrote politieagenten, compleet met de gebruikelijke wapens en knuppels bogen zich voorover en gluurden in de auto. Afgezien van hun wapens en uniforms beantwoordden ze niet aan het algemene beeld van een agent achter het IJzeren Gordijn. Hun uitdrukking was joviaal, zelfs uitgesproken vaderlijk. De oudste van de twee snoof wantrouwig. 'Wat een vreemde lucht hangt er in deze auto.' 'Ik ben bang dat ik net een flesje parfum heb gebroken,' zei Maria. 'Eén druppel is wel aangenaam - maar een hele fles - dat is wel een beetje aan de sterke kant, moet ik zeggen.' Bruno stotterde een beetje en zijn stem klonk erg verlegen: 'Wat is er, agent? Dit is mijn verloofde.' Hij hield Maria's linkerhand met de ring omhoog, zodat daarover geen twijfel kon bestaan. 'Er is toch zeker geen wet —' 'Zeer zeker niet.' De agent leunde vertrouwelijk met een elleboog op het open raampje. 'Maar er is wel een wet die parkeren in de hoofdstraat verbiedt.' 'O, neemt u me niet kwalijk, ik wist niet...' 'U moet wel helemaal bedwelmd zijn,' zei de agent vriendelijk. 'Ja agent.' Bruno glimlachte zwakjes. 'Is het goed als we achter die vrachtauto's gaan staan?' Hoopvol wees hij op de voertuigen in het zuidelijk gedeelte van de steeg. 'Zeker. Vat geen kou. En kameraad -' 'Ja agent?' 'Als u zoveel van uw verloofde houdt waarom koopt u dan geen fles behoorlijke parfum voor haar? Dat hoeft niet eens zo duur te zijn, weet u.' De agent straalde en liep weer door met zijn collega. Maria, die zich herinnerde hoe ze een moment voor Bruno door de knieën was gegaan, zei boos: 'Nou, hartelijk bedankt. Eén moment dacht ik dat je me onweerstaanbaar vond.' 'Je moet altijd even in de spiegel kijken. Dat is even belangrijk als je stil staat als wanneer je rijdt.' Ze trok een gezicht tegen hem toen hij de auto de steeg inreed. De politieagenten keken toe hoe zij parkeerden. Toen verdwenen zij uit het gezicht. De langste van de twee haalde de microfoon van een walkie-talkie uit zijn borstzak, drukte een knop in en zei: 'Ze staan geparkeerd aan de zuidkant van de steeg bij het Centrum, kolonel.' 'Uitstekend.' Ondanks de metaalachtige vervorming en het feit dat hij het gesprek onderbrak door een aantal schorre kreten - lachen was voor hem een te ongewone bezigheid - was Sergius' stem duidelijk te herkennen. 'Laat de tortelduifjes maar met rust.'

*** 

Het duurde slechts een paar minuten voor Bruno en Maria hadden vastgesteld dat er inderdaad wachtposten op de begane grond waren. Er waren er drie en ze patrouilleerden voortdurend langs de buitenkant, waarbij ieder van hen op zijn beurt helemaal om het Centrum heenliep. Op geen enkel moment kon een wachtpost door een van de anderen worden gezien. Als schildwachten waren ze niet bepaald enthousiast. Ze vielen niet op door een voortdurend spiedende, onderzoekende blik, een alerte beschouwing van alles wat er in hun gezichtsveld lag. Met neergeslagen blik en monotone stap maakten ze een ongelukkige indruk, diep in hun jas weggekropen tegen de kou, alsof ze slechts naar het moment van hun aflossing toeleefden. Al tien, misschien twintig jaar patrouilleerden er 's nachts wachtposten rond het Centrum,en er was waarschijnlijk nog nooit iets ongeregelds gebeurd; en er was geen enkele reden waarom er ooit iets zóu gebeuren. Ze zagen dat er van de twee wachttorens, de zuidwestelijke en de zuidoostelijke, zoeklichten af en toe in het wilde weg over de bovenkant van de omringende muur schenen. Er was geen duidelijk systeem in het gebruik van de zoeklichten te herkennen: het bleek een volkomen willekeurig proces, waarbij het in- en uitschakelen afhing van de luimen van de wachtpost. Na twintig minuten reed Bruno naar het openbare toilet waar hij die avond eerder was geweest. Hij stapte uit de auto, kuste Maria toen ze achter het stuur ging zitten en verdween in de diepte. Toen hij weer naar buiten kwam met het vuile pakket en de explosieven onder zijn arm, was hij weer gekleed in zijn oorspronkelijke opvallende kostuum.