10
Een kleine zakenvrouw
Nu Mma Makutsi terug was op haar vaste plaats loste de naargeestige sfeer van die ochtend snel op. De emotionele hereniging, zo onstuimig en uitbundig alsof Mma Makutsi maanden weg was geweest, of zelfs jaren, had de mannen in verlegenheid gebracht; ze hadden blikken uitgewisseld en toen hun hoofd afgewend, alsof ze zich indringers voelden in een wezenlijk vrouwelijk mysterie. Maar toen Mma Ramotswes gejodel was weggestorven en er thee was gezet, keerde de normale gang van zaken weer.
“Waarom moest ze nou zo nodig weggaan als ze van plan was om maar vijf minuten weg te blijven?” vroeg de jongste leerjongen.
“Omdat ze niet denkt zoals alle andere mensen,” antwoordde Charlie. “Ze denkt andersom.”
Mr. J.L.B. Matekoni, die dit opving, schudde zijn hoofd. “Het is een teken van volwassenheid als je in staat bent om je te bedenken wanneer je beseft dat je het verkeerd hebt gedaan,” legde hij uit. “Het is net als met het repareren van een auto. Als je tot de ontdekking komt dat je het in de verkeerde hoek zoekt, aarzel dan niet om op te houden en jezelf te corrigeren. Moet je bijvoorbeeld de oliekeerring aan de achterkant van een versnellingsbak verwisselen, dan zou je kunnen proberen tijd te besparen door de versnellingsbak er niet uit te halen. Maar het gaat altijd sneller als je de versnellingsbak er wél uithaalt. Doe je dat niet, dan zul je de bodem weg moeten halen, en bovendien moet je altijd de bovenkant van de versnellingsbak losmaken, en de prise-as. Het is dus beter om op te houden en je eigen fout toe te geven voordat je verder gaat en misschien onderdelen beschadigt.”
Charlie luisterde ernaar – het was een lange toespraak voor Mr. J.L.B. Matekoni – en draaide toen zijn hoofd weg. Hij vroeg zich af of Mr. J.L.B. Matekoni zomaar een willekeurig voorbeeld had gegeven, of dat hij wist van de oliekeerring die hij had geprobeerd te installeren in de oude Ford met achterwielaandrijving. Kon hij dat op de een of andere manier hebben ontdekt?
Er was die middag maar weinig te doen op kantoor. Mma Makutsi richtte haar bureau weer in zoals ze het prettig vond: papieren doken op, potloden werden geslepen en op de juiste wijze klaargelegd, en dossiers die ze wilde bijwerken werden uit de kast gehaald en op het bureau gelegd. Mma Ramotswe sloeg dit alles moet grote voldoening gade en vroeg haar assistente, nadat ze had aangeboden om thee te zetten – een aanbod dat Mma Makutsi beleefd afsloeg – of ze die middag wellicht vrij wilde nemen.
“Je moet misschien nog boodschappen doen, Mma Makutsi,” zei Mma Ramotswe. “Je weet dat je voor dat soort dingen altijd vrij mag nemen.”
Mma Makutsi was er duidelijk blij mee geweest, maar ook dit keer weigerde ze. Er moest van alles opgeborgen worden, verklaarde ze; het was verbijsterend hoe snel je een achterstand opliep – je keerde het werk een paar uur lang de rug toe, en dan was het al mis en keek je tegen een berg papierwerk aan.
Mma Ramotswe wist dat het met onderzoekswerk net zo ging. “Je hebt de ene zaak nog niet afgesloten,” zei ze, “of de volgende dient zich al weer aan. Morgenochtend komt er iemand langs. Eigenlijk zou ik iets aan die ziekenhuiskwestie moeten doen, maar ik moet hier zijn om die andere persoon te woord te staan. Tenzij…”
Ze keek naar Mma Makutsi, die achter haar bureau zat en haar bril oppoetste met die tot op de draad versleten kanten zakdoek van haar. Je zou toch denken, bedacht Mma Ramotswe in stilte, dat ze een nieuwe zakdoek voor zichzelf zou kopen nu ze er het geld voor had, maar mensen koesterden de dingen die hun dierbaar waren; zo waren mensen.
Mma Makutsi was klaar met poetsen en zette haar grote ronde bril weer op. Ze keek Mma Ramotswe aan. “Tenzij?”
Mma Ramotswe had er altijd op gestaan om het eerste gesprek met een nieuwe cliënt zelf te doen, zelfs als de kwestie daarna aan Mma Makutsi werd gedelegeerd. Maar er moest iets veranderen, en misschien was dit het juiste moment om ermee te beginnen. Mma Makutsi kon tot co-detective worden bevorderd, zodat ze de kans kreeg zelfstandig het contact met cliënten te onderhouden, meteen vanaf het begin van een zaak. Het enige wat er dan hoefde te gebeuren, was dat de stoel voor de cliënt naar het bureau van Mma Makutsi werd omgedraaid.
“Tenzij jij als…als co-detective, als mijn compagnon zeg maar, het eerste gesprek met de cliënt voor je rekening wil nemen, en de hele zaak dan zelfstandig zou willen afhandelen.” Mma Ramotswe viel stil. De middagzon scheen schuin naar binnen door het raam, op Mma Makutsi’s hoofd, en haar bril weerkaatste het licht.
“Natuurlijk,” zei Mma Makutsi zacht. Compagnon. De hele zaak. Zelfstandig. “Natuurlijk,” herhaalde ze. “Dat kan. Morgenochtend? Vanzelfsprekend, Mma. Laat het maar gerust aan mij over.”
De kleine vrouw die op de zorgvuldig verplaatste stoel zat keek Mma Makutsi aan. “Mma?”
“Makutsi. Ik ben Grace Makutsi.”
“Ik had gehoord dat er een vrouw was die Mma Ramotswe heet. Mensen hebben het over haar. Ik heb goede dingen over haar gehoord.”
“Er is inderdaad een vrouw die zo heet,” bevestigde Mma Makutsi. “Ze is mijn collega.” Ze struikelde haast over het woord ‘collega’. Uiteraard was Mma Ramotswe haar collega; ze was ook haar werkgeefster, maar er stond nergens dat een werkgever niet ook een collega kon zijn. Ze vervolgde: “We werken nauw met elkaar samen. Als compagnons. Vandaar dat u mij treft. Zij werk momenteel aan een andere zaak.”
De vrouw aarzelde even, maar legde zich wel bij de situatie neer. Ze boog zich naar voren op haar stoel, en het viel Mma Makutsi op dat haar gezicht een haast smekende uitdrukking had, de uitdrukking van iemand die iets heel graag wilde. “Mijn naam, Mma Makutsi, is Mma Magama, maar bijna niemand noemt me zo. Iedereen noemt me Teenie.”
“Ik neem aan omdat…” Mma Makutsi brak haar zin af.
“Omdat ik altijd zo ben genoemd,” zei Teenie. “Teenie is een toepasselijke naam voor iemand die klein is, zeg nou zelf, Mma.”
“U bent niet klein,” zei Mma Makutsi. Maar dat ben je wel, dacht ze, je bent ongelofelijk klein.
“Ik heb wel kleinere mensen gezien,” zei Teenie waarderend.
“Waar, precies?” vroeg Mma Makutsi. Ze was niet van plan geweest die vraag te stellen, maar ze flapte het er zomaar uit.
Teenie wees vaag naar buiten, maar zei niets.
“Hoe dan ook,” vervolgde Mma Makutsi, “misschien wilt u me vertellen waarom u bij ons bent gekomen.”
Mma Makutsi keek naar Teenies ogen toen ze haar verhaal begon. De smekende blik die elke zin vergezelde was verontrustend.
“Ik heb een eigen bedrijf, Mma,” begon Teenie. “Een goedlopend bedrijf. Het is een drukkerij. Er werken tien mensen. Tien! Als mensen me zien, denken ze dat ik te klein ben om zo’n soort bedrijf te hebben – ze kijken verbaasd. Maar wat maakt het nou uit, Mma? Wat maakt het nou helemaal uit?”
Mma Makutsi haalde haar schouders op. “Het maakt niets uit, Mma. Sommige mensen zijn gewoon dom.”
Daar was Teenie het mee eens. “Heel erg dom,” beaamde ze. “Wat telt is koppiekoppie.” Ze tikte tegen haar hoofd. Onwillekeurig merkte Mma Makutsi op dat haar hoofd ook heel erg klein was. Had de omvang van de hersenen iets te maken met het denkvermogen, vroeg ze zich af. Kippen hadden zeer kleine hersenen en olifanten zeer grote, en er was een verschil.
“Ik heb het bedrijf opgezet met wijlen mijn man,” vervolgde Teenie. “Hij is elf jaar geleden overreden op de Lobatse Road.”
Mma Makutsi sloeg haar ogen neer. Hij moest ook heel klein zijn geweest, dus misschien had de bestuurder hem gewoon niet gezien. “Wat verdrietig, Mma. Dat moet heel moeilijk voor u zijn geweest.”
“Ja,” zei Teenie. “Maar ik kon niet bij de pakken neer gaan zitten, dus heb ik het bedrijf voortgezet. Ik heb het opgebouwd. Ik heb een nieuwe Duitse drukpers gekocht, en daardoor zijn wij een van de goedkoopste drukkerijen van het hele land. We drukken alles. Gelamineerde flyers. Brochures. Geheel in kleur. Noem maar op.”
“Heel goed,” zei Mma Makutsi.
“We zouden voor volgend jaar een kalender voor uw eigen bureau kunnen drukken,” zei Teenie, kijkend naar de vrijwel kale muren, waar ze tot haar genoegen haar eigen kalender zag hangen. “Ik zie dat iemand u onze kalender heeft gegeven. U kunt zelf vaststellen hoe fraai die is gedrukt. Of we zouden visitekaartjes kunnen maken. Heeft u een visitekaartje, Mma?”
Het antwoord was nee, maar het idee was geboren. Als je co-detective was, werd het wellicht van je verwacht dat je een visitekaartje had. Mma Ramotswe had er zelf geen, maar dat had meer met haar traditionele kijk op de dingen te maken dan met de kosten.
“Ik zou graag een visitekaartje willen hebben,” zei Mma Makutsi. “En ik zou graag willen dat u het voor me drukt.”
“Dan doen we dat,” zei Teenie. “We kunnen de kosten in mindering brengen op uw honorarium.”
Dat was niet Mma Makutsi’s bedoeling geweest, maar nu zat ze eraan vast. Ze gaf aan dat Teenie door kon gaan met haar verhaal.
Teenie schoof naar voren op haar stoel. Mma Makutsi zag dat de voeten van haar cliënte nauwelijks de vloer raakten. “Ik zorg goed voor de mensen die ik in dienst heb,” zei ze. “Ik vraag mensen nooit om meer uren te werken dan ze willen. Iedereen krijgt drie weken vakantie, met doorbetaling van het volledige salaris. Na twee jaar ontvangt iedereen een bonus. Na niet meer dan twee jaar, Mma! Er zijn bedrijven waar je wel tien jaar op een bonus moet wachten.”
“Uw personeel moet erg tevreden zijn,” merkte Mma Makutsi op. “Niet iedere werkgever is zo goed voor zijn personeel als u.”
“Dat is waar.” Teenie fronste haar wenkbrauwen voordat ze verder ging. “Maar als ze zo tevreden zijn, waarom heb ik dan iemand in dienst die van me steelt? Dat kan ik gewoon niet begrijpen, werkelijk niet. Ze stelen van alles. Papier. Inkt. De kasten met voorraden zijn altijd halfleeg.”
Vanaf het moment dat Teenie over haar personeel was begonnen, had Mma Makutsi aangevoeld wat er komen ging. Het was een van de meest veelvoorkomende klachten waarmee mensen zich tot Het Beste Dames Detectivebureau wendden, hoewel niet zo veelvoorkomend als de klacht over de overspelige echtgenoot. Botswana was geen oneerlijk land – integendeel zelfs – maar het was onvermijdelijk dat sommige mensen bedrog pleegden en stalen en alle nadelige en vervelende dingen deden waarmee de mensheid nu eenmaal was behept. Dat was heel lang geleden al begonnen, op het moment dat het in een of andere Hof van Eden mis was gegaan, en iemand een steen had opgeraapt en die naar een ander had gesmeten. Het zat in ons, dacht Mma Makutsi; het zat in ons allemaal, ergens heel diep in onze aard. Als we jong waren, moest ons worden geleerd om het in toom te houden, om het uit te bannen; we moesten leren om rekening te houden met andermans gevoelens. En dat, dacht ze, was waar het spaak liep. Sommige kinderen werd helemaal niets geleerd, of ze wilden niet luisteren, of ze raakten door het een of ander afgestompt en konden dan niet meer voelen of begrijpen. Later was er met dat soort mensen geen goed garen meer te spinnen, en kon je eigenlijk alleen proberen te voorkomen dat ze zich misdroegen. Uiteraard zei Mma Ramotswe dat je aardig voor ze moest zijn, dat je het goede voorbeeld kon geven, maar daar had Mma Makutsi haar twijfels over; zij vond dat je ook té aardig kon zijn.
“Mensen stelen nu eenmaal,” zei Mma Makutsi. “Hoe goed je ook voor ze bent, er zijn altijd mensen die stelen. Zelfs van hun eigen familie, uit hun eigen huis. Dat komt voor, weet u.”
Teenie richtte haar smekende blik op Mma Makutsi, die duidelijk het gevoel kreeg dat deze vrouw iets heel anders van haar wilde horen – dat mensen niet stalen, dat dit soort narigheid gewoon niet voorkwam in deze wereld. Ze kon haar echter niet geruststellen, want, nu ja, omdat het absurd zou zijn. Men kon niet zeggen dat de dingen anders waren dan ze waren.
“Ik vind het vervelend dat ik het moet zeggen,” vervolgde Mma Makutsi. “Het maakt u duidelijk ongelukkig, Mma.”
Dit werd door Teenie grif beaamd. “Het is alsof iemand je hier pijn doet.” Ze legde haar hand tegen haar borst, vlak boven het borstbeen. “Het is een vreselijk gevoel. Dit is geen dief die ‘s-nachts je huis binnensluipt en dingen van je steelt – het is iemand die je elke dag ziet, iemand die tegen je glimlacht, die vraagt of je lekker hebt geslapen, al dat soort dingen. Het is een van je broers of zussen.”
Mma Makutsi begreep heel goed wat ze bedoelde. Er was van haar gestolen toen ze haar opleiding deed aan het Botswana Instituut. Iemand uit haar klas had haar tas gestolen, met al haar geld voor de hele week erin, wat niet veel was geweest, maar wel bitter hard nodig, elke thebe ervan. Toen dat weg was, had ze geen geld meer om eten te kopen, en was ze afhankelijk van de hulp van anderen. Wist de persoon die haar tas had gestolen dat wel? Kon het die persoon iets schelen dat het verlies van het geld honger betekende?
“Het doet altijd pijn,” stelde ze. Twee dagen had ze honger geleden omdat ze te trots was geweest om mensen om hulp te vragen, en toen had een vriendin, die had gehoord wat er was gebeurd, haar eten met haar gedeeld.
Mma Makutsi sloeg haar handen over elkaar; ze moesten van deze bespiegelingen over de menselijke aard overstappen op de kern van de zaak. “Dus u wilt dat ik uitzoek wie dit doet?” Ze zweeg en keek Teenie ernstig aan om duidelijk te maken dat dit soort dingen verre van gemakkelijk was. “Als er dingen worden gestolen door een medewerker van het bedrijf, kan het erg lastig zijn om uit te vinden wie het is. We moeten kijken naar het uitgavenpatroon van uw personeel, of iemand misschien boven zijn stand leeft. Dat is een van de mogelijkheden. Maar het kan lastig zijn om…”
Teenie onderbrak haar. De smekende blik veranderde in een meer zelfverzekerde uitdrukking. “Nee, Mma,” zei ze. “Het is niet moeilijk. Het is niet moeilijk omdat ik u kan vertellen wie het doet. Ik weet precies wie het is.”
Mma Makutsi kon haar verbazing niet verbergen. “O ja?”
“Ja. Ik kan u de persoon die steelt aanwijzen. Ik weet wie het doet.”
Als ze weet wie het doet, dacht Mma Makutsi, waar heeft ze mij dan nog voor nodig? “Welnu, Mma,” zei ze, “wat verwacht u dan nog van mij? Zo te horen bent u zelf al detective geweest.”
Teenie liet zich niet uit het veld slaan. “Ik kan niets bewijzen,” zei ze. “Ik weet wie het is, maar ik heb geen bewijs. Ik wil graag dat u dat voor me vindt. Bewijs. Dan kan ik de bewuste persoon ontslaan. Zo staat het in de wet: eerst bewijs, dan pas ontslag.”
Mma Makutsi glimlachte. In Richtlijn voor de Moderne Speurder had Clovis Andersen er iets over te zeggen gehad, herinnerde ze zich, evenals Mma Ramotswe. “Je weet niets totdat je weet waarom je het weet,” had hij geschreven. Maar Mma Ramotswe, die Mma Makutsi de passage met een vermanend geheven vinger had voorgelezen, had er kritisch aan toegevoegd dat dit over het algemeen waar was, hoewel ze soms wist dat ze iets wist omdat haar gevoel het zei. Desalniettemin was Mma Makutsi van mening dat Clovis Andersen in principe gelijk had.
“U zult me moeten vertellen waarom u meent te weten wie het is,” zei Mma Makutsi tegen Teenie. “Heeft u gezien dat deze persoon spullen meenam?”
Teenie dacht even na. “Niet echt.”
“Aha.”
Er viel een korte stilte. “Heeft iemand anders deze persoon zien stelen?” drong Mma Makutsi aan.
“Nee,” antwoordde Teenie. “Niet voor zover ik weet.”
“Neem me niet kwalijk dat ik het vraag, Mma, maar hoe weet u dan wie het is?”
“Ik weet het aan de manier waarop hij kijkt, Mma,” verzuchtte Teenie. “Deze man kijkt oneerlijk uit zijn ogen. Het is geen aardige man. Dat voel ik gewoon, Mma.”
Mma Makutsi pakte een vel papier en maakte enige notities. Teenie volgde de bewegingen van het potlood over het papier en keek Mma Makutsi verwachtingsvol aan.
“Ik wil graag een keer een kijkje komen nemen,” zei Mma Makutsi. “Vertelt u het personeel vooral niet dat ik detective ben. We moeten een reden bedenken voor mijn bezoek aan uw drukkerij.”
“We kunnen zeggen dat u een belastinginspecteur bent,” opperde Teenie.
Mma Makutsi lachte. “Dat lijkt me een slecht idee. Uw medewerkers zullen denken dat ik ze kom controleren. Nee, zegt u maar dat ik een cliënt ben die overweegt uw bedrijf een grote opdracht te geven, maar die eerst zelf wil zien of de drukkerij wel efficiënt werkt. Dat is een geloofwaardig verhaal.”
Teenie was het met haar eens. En of Mma Makutsi die middag beschikbaar was? Iedereen, ook de man die onder verdenking stond, zou aanwezig zijn, zodat ze het voltallige personeel kon ontmoeten.
“Hoe weet ik wie de man is die u verdenkt?” vroeg Mma Makutsi.
“U weet het,” zei Teenie, “zodra u hem ziet. Geen twijfel mogelijk.”
Ze keek Mma Makutsi aan. Nog steeds smekend.