9


Dokter Ferguson was een man van een jaar of zestig, van Schotse afkomst, met een bruuske manier van doen. Met zijn scherpe ogen onder borstelige wenkbrauwen nam hij Poirot van top tot teen op.
'Zo, wat is de bedoeling hiervan? Gaat u zitten. Let u op die stoelpoot. Het wieltje zit los.'
'Misschien is het beter dat ik u eerst eens uitleg...' zei Poirot.
'U hoeft niets uit te leggen. Iedereen weet alles in zo'n dorp als dit. Die vrouw die boeken schrijft, heeft u hier naartoe gehaald als de beste detective die er op Gods aarde rondloopt, en die de politie voortdurend verbijsterd doet staan. Zo is het toch min of meer?'
'Voor een deel,' zei Poirot. 'Ik ben hiernaartoe gekomen om een oude vriend op te zoeken, oud-hoofdinspecteur Spence, die hier bij z'n zus woont.'
'Spence? Hmm. Fijne vent, die Spence. Typische Engelsman. Een integere politieman van de oude stempel. Geen omkoperij. Geen geweld. Niet dom. Eerlijk als goud.'
'U hebt hem goed getypeerd.'
'Wel,' zei Ferguson, 'wat heeft u elkaar verteld?'
'Hij en inspecteur Raglan zijn buitengewoon welwillend tegenover mij geweest. Ik hoop dat u dat eveneens zult zijn.'
'Ik kan nergens welwillend over zijn,' zei Ferguson. 'Ik weet niet wat er is gebeurd. Een kind wordt met haar hoofd in een emmer water geduwd en verdrinkt terwijl er een feest in volle gang is. Smerig zaakje. Let wel, moord op een kind is tegenwoordig niet meer iets om je over te verbazen. Ik ben de afgelopen tien jaar al zo vaak bij een kind gehaald dat vermoord was - te vaak. Heel wat lieden die in een inrichting voor geesteszieken zouden moeten zitten, zitten daar niet. Geen plaats in de inrichtingen. Ze lopen vrij rond, ze praten aardig, gaan keurig gekleed en ze zien eruit net als ieder ander terwijl ze intussen uitkijken naar iemand die ze van kant kunnen maken. En daar genieten ze van. Maar meestal doen ze het niet op een feestje. Dan is de kans om gesnapt te worden te groot, neem ik aan, maar zelfs een psychisch gestoorde moordenaar voelt zich soms tot iets nieuws aangetrokken.'
'Hebt u er enig idee van wie haar vermoord heeft?'
'Denkt u nu echt dat ik die vraag zomaar kan beantwoorden? Ik zou toch enig bewijs moeten hebben? Ik zou er toch zeker van moeten zijn.'
'U kunt een vermoeden hebben,' zei Poirot.
'Iedereen kan een vermoeden hebben. Als ik bij een patient word geroepen, moet ik ernaar gissen of de vent de mazelen zal krijgen of dat hij allergisch is voor schelpdieren of donzen kussens. Ik moet vragen stellen om erachter te komen wat ze hebben gegeten of gedronken, waarop ze hebben geslapen of welke kinderen ze hebben ontmoet. Of ze in een volle bus hebben gezeten met de kinderen van Mrs. Smith of Mrs. Robinson, die allemaal de mazelen hebben, en nog een paar van die dingen. Dan pas durf ik vast te stellen wat het kan zijn, en dat is wat je noemt een diagnose. Je stelt die niet overhaast vast en je zorgt dat je zeker van je zaak bent.'
'Kende u dit kind?'
'Natuurlijk. Ze was een patiente van mij. We zijn hier met twee artsen. Ikzelf en Worrall. Toevallig ben ik de huisarts van de familie Reynolds. Joyce was een heel gezond kind. Heeft de gewone onschuldige kinderziektes gehad. Niets bijzonders of ongewoons. Ze at te veel en praatte te veel. Van dat te veel praten ondervond ze geen nadeel. Dat te veel eten had af en toe tot gevolg dat haar maag van streek was. Ze heeft de bof en waterpokken gehad. Verder niets.'
'Maar ze heeft misschien bij een gelegenheid toch te veel gepraat, waar ze volgens u de neiging toe had.'
'O, dus u zoekt het in die richting? Daar heb ik iets over gehoord.'
'Het zou een motief kunnen zijn, een reden.'
'O ja. Dat ben ik met u eens. Maar er kunnen nog andere redenen zijn. Geestelijk gestoord lijkt tegenwoordig de gebruikelijke constatering te zijn. In ieder geval altijd in de rechtszaal. Niemand is financieel wijzer geworden van haar dood, niemand haatte haar. Maar ik heb de indruk dat je tegenwoordig in het geval van kinderen niet naar een reden hoeft te zoeken. De reden ligt ergens anders, in de geest van de moordenaar. Zijn gestoorde geest of zijn boosaardige geest of zijn zieke geest. Noem het maar zoals u wilt. Ik ben geen psychiater. Er zijn momenten dat ik er genoeg van krijg termen te horen als "psychiatrisch rapport aanbevolen" als een jongen ergens heeft ingebroken, spiegels kapot heeft geslagen, flessen whisky heeft gestolen, het zilver heeft gepikt, een oude vrouw op haar hoofd heeft geslagen. Het doet er tegenwoordig niet zoveel toe wat je hebt gedaan. Je adviseert gewoon een psychiatrisch onderzoek.'
'En wie zou dan volgens u in dit geval rijp zijn voor een psychiatrisch onderzoek?'
'U bedoelt van de mensen die op dat feest waren?'
'Ja.'
'De moordenaar moet op dat feest geweest zijn, nietwaar? Anders zou er nooit een moord hebben plaatsgevonden. Hij was een van de gasten, of hij behoorde tot de mensen die een handje hielpen of hij drong met vooropgezette boosaardige bedoelingen naar binnen door een raam. Hij was waarschijnlijk op de hoogte van het type sloten en grendels. Hij kan er al eens eerder zijn geweest, om poolshoogte te nemen. Zoek maar een man of een jongen uit. Hij wil iemand vermoorden. Helemaal niet ongewoon. In Medchester hebben we zo'n geval gehad. Kwam zes of zeven jaar later aan het licht. Jongen van dertien. Wilde iemand vermoorden en doodde een negenjarig kind, stal een auto, reed zo'n twaalf kilometer verder het struikgewas in, begroef haar daar, ging weg en leidde voor zover we weten tot zijn een-, tweeentwintigste jaar verder een normaal leven. Let op: dat weten we alleen van hemzelf. Hij kan er gewoon mee door zijn gegaan. Dat is zelfs waarschijnlijk. Was tot de ontdekking gekomen dat hij het leuk vond mensen te vermoorden. Ik denk niet dat hij er al te veel heeft vermoord, want dan zou de politie hem wel eerder hebben gepakt. Maar af en toe kreeg hij die aandrang. Psychiatrisch rapport. Gemoord terwijl hij geestelijk gestoord was. Ik probeer mezelf voor te houden dat dat hier ook moet zijn gebeurd. Iets dergelijks in ieder geval. Ik ben zelf god zij dank geen psychiater, maar ik heb wel een paar vrienden die dat zijn. Sommigen zijn verstandige kerels. Sommigen zijn... Tja, laat ik maar volstaan met te zeggen dat voor hen eens een psychiatrisch onderzoek zou moeten worden aanbevolen. Het kan best zijn dat de knaap die Joyce vermoord heeft keurige ouders heeft, beschaafde manieren en een goed voorkomen. Niemand zou op het idee komen dat er weieens iets met hem aan de hand zou kunnen zijn. Heeft u ooit weieens in een sappige, rode appel gehapt om bij het klokhuis een vieze worm te moeten ontdekken die met zijn lelijke kop naar u schudt? Er lopen meer dan genoeg van zulke mensen rond. Meer dan vroeger, zou ik tegenwoordig willen zeggen.'
'Hebt u geen enkel vermoeden?'
'Ik waag het niet om mijn nek uit te steken en te suggereren dat iemand een moordenaar is zonder dat ik daar enig bewijs voor heb.'
'Toch geeft u toe dat het iemand op dat feest moet zijn geweest. Waar een moord is, moet ook een moordenaar zijn.'
'Dat kan makkelijk in sommige detectiveverhalen. Waarschijnlijk schrijft die vriendin van u ze zo. Maar in dit geval ben ik het met u eens. De moordenaar moet er geweest zijn. Een van de gasten, een huishoudelijke hulp, iemand die via een raam naar binnen is gekomen. Dat zou gemakkelijk zijn, als hij van tevoren de sluiting van het raam had onderzocht. Het is misschien in een of ander krankzinnig brein opgekomen dat het een nieuwtje en een aardige grap zou zijn om een moord te plegen op zo'n Halloween-feest. Dat is toch de enige zekerheid waarvan u bij uw onderzoek kunt uitgaan? Iemand die op dat feest is geweest.'
Onder borstelige wenkbrauwen keken een paar glinsterende ogen Poirot aan.
'Ik ben er zelf ook geweest,' zei hij. 'Ik ben er vrij laat naartoe gegaan, alleen om eens te zien hoe het er toeging.'
Hij knikte krachtig met zijn hoofd.
'Ja, dat is het probleem, he? Het lijkt wel zo'n berichtje in de krant. "Onder de aanwezigen bevond zich: een moordenaar.''"
Poirot keek op naar De Olmen en het kon zijn goedkeuring wegdragen.
Hij werd binnengelaten en prompt door een secretaresse, nam hij aan, naar de kamer van het hoofd van de school gebracht. Miss Emlyn stond van achter haar bureau op om hem te begroeten.
'Ik ben blij met u kennis te maken, Mr. Poirot. Ik heb veel over u gehoord.'
'Dat is erg vriendelijk van u,' zei Poirot.
'Van een heel oude vriendin van mij, miss Bulstrode, voormalig hoofd van de school in Meadowbank. Herinnert u zich miss Bulstrode misschien?'
'Die vergeet je niet zo gauw. Een grote persoonlijkheid.'
'Ja,' zei miss Emlyn. 'Zij heeft Meadowbank gemaakt tot wat die nu is.' Ze zuchtte even en zei: 'De school is de laatste tijd wel wat veranderd. Andere doelstellingen, andere methoden, maar het is nog altijd een school van aanzien, van vooruitgang en ook van traditie. Maar we moeten niet te veel in het verleden leven. U wilt mij ongetwijfeld spreken in verband met de dood van Joyce Reynolds. Ik weet niet of u speciaal in haar zaak geinteresseerd bent. Die ligt niet erg in uw lijn, denk ik. Kende u haar persoonlijk, of haar familie misschien?'
'Nee,' zei Poirot. 'Ik ben hiernaartoe gekomen op verzoek van een oude vriendin, Mrs. Ariadne Oliver, die hier logeerde en op dat feest aanwezig was.'
'Ze schrijft verrukkelijke boeken,' zei miss Emlyn. 'Ik heb haar een paar keer ontmoet. Enfin, dat maakt het gemakkelijker de zaak te bespreken. Zolang er geen persoonlijke gevoelens bij betrokken zijn, kun je vrijuit spreken. Wat een afschuwelijke gebeurtenis! Ik kan u wel zeggen dat niemand iets dergelijks verwachtte. De kinderen die erbij betrokken waren, lijken me niet oud en niet jong genoeg om deze moord in een speciale categorie onder te brengen. Alles wijst op een psychische misdaad. Bent u het daarmee eens?'
'Nee,' zei Poirot. 'Ik denk dat het een moord was die, zoals de meeste moorden, gepleegd werd wegens een motief, vermoedelijk een laaghartig motief.'
'Meent u dat? En wat zou de reden dan geweest zijn?'
'De reden was een opmerking die Joyce heeft gemaakt; niet op het feest zelf, zo heb ik begrepen, maar eerder op de dag, toen enkele oudere kinderen en een paar andere mensen bezig waren met de voorbereidingen. Ze verklaarde toen dat ze ooit eens getuige van een moord was geweest.'
'En geloofde men haar?'
'Ik heb de indruk over het algemeen van niet.'
'Dat lijkt me een reactie die vrijwel zonder meer te verwachten was. Joyce - ik spreek openhartig met u, Monsieur Poirot, want we mogen ons verstandelijk inzicht niet laten overschaduwen door onnodig sentiment - was een vrij middelmatig kind, niet dom en niet bijzonder intelligent. Ze was eerlijk gezegd een pathologische leugenaarster. En daarmee bedoel ik niet dat ze anderen bewust wilde misleiden. Ze probeerde niet onder een straf uit te komen of te vermijden dat men erachter zou komen dat ze zich aan een of ander klein vergrijp had schuldig gemaakt. Het was meer een kwestie van opscheppen. Ze schepte op over dingen die niet waren gebeurd, maar indruk moesten maken op vriendinnen die naar haar luisterden. Als gevolg daarvan geloofden die vriendinnen natuurlijk over het algemeen niets meer van de fantastische verhalen die ze had.'
'Denkt u dat ze erover opschepte dat ze een moord had gezien om zichzelf belangrijk te maken, iemand te intrigeren?'
'Ja. En volgens mij lijdt het geen twijfel dat het Ariadne Oliver was op wie ze indruk wilde maken.'
'Dus u denkt dat Joyce helemaal niet heeft gezien dat iemand een moord heeft gepleegd?'
'Dat betwijfel ik sterk.'
'U bent van mening dat ze alles heeft verzonnen?'
'Dat zou ik niet willen zeggen. Ze is misschien wel getuige geweest van een auto-ongeluk, of van iemand die door een bal getroffen werd op de golflinks en gewond raakte - iets dat ze kon opschroeven tot een indrukwekkende gebeurtenis die eventueel voor een moord zou kunnen doorgaan.'
'Dus het enige dat we met enige zekerheid kunnen veronderstellen is dat er een moordenaar aanwezig was op dat Halloween-feest.'
'Inderdaad,' zei miss Emlyn zonder een spier te vertrekken. 'Inderdaad. Dat vloeit er logisch uit voort, zou ik zeggen.'
'Hebt u er enig idee van wie de moordenaar zou kunnen zijn?'
'Dat is ongetwijfeld een verstandige vraag,' zei miss Emlyn. 'Per slot van rekening was de meerderheid van de kinderen op dat feest tussen de negen en vijftien jaar en ik neem aan dat het bijna allemaal leerlingen van mijn school waren of zijn geweest. Ik dien het een en ander over hen te weten. Ook het een en ander over hun familie en hun achtergrond.'
'Als ik het goed heb, werd een van uw eigen leerkrachten een jaar of twee geleden gewurgd door een onbekende moordenaar.'
'Doelt u op Janet White? Rond de" vierentwintig was ze. Een emotioneel type. Voor zover bekend liep ze in haar eentje te wandelen. Maar ze kan natuurlijk best een afspraak hebben gehad om een jongen te ontmoeten. Ze was een meisje dat op een bescheiden wijze erg aantrekkelijk was voor mannen. Men heeft nooit ontdekt wie haar heeft vermoord. De politie heeft verschillende jonge mannen ondervraagd en er zelfs een paar in voorlopige hechtenis genomen, maar men kon geen voldoende bewijsmateriaal verzamelen om iemand voor de rechter te brengen. Voor de politie was het een onbevredigende geschiedenis. En voor mij ook, mag ik wel zeggen.'
'U en ik hebben een principe gemeen. We keuren een moord niet goed.'
Miss Emlyn keek hem enkele ogenblikken aan. De uitdrukking op haar gezicht veranderde niet, maar Poirot had het gevoel dat hij uiterst zorgvuldig getaxeerd werd.
'De manier waarop u dat stelt, mag ik wel,' zei ze. 'Te oordelen naar wat je tegenwoordig leest en hoort, is men er blijkbaar op uit om moord onder bepaalde omstandigheden langzaam maar zeker voor een groot gedeelte van het publiek aanvaardbaar te maken.'
Ze zweeg even en Poirot zei ook niets. Hij dacht dat ze bezig was een gedragslijn uit te stippelen.
Ze stond op en drukte op een bel.
'Ik geloof dat het goed zou zijn als u eens met miss Whittaker zou praten,' zei ze.
Nadat miss Emlyn het vertrek had verlaten, verstreken er een minuut of vijf voor de deur openging en een vrouw van ongeveer veertig binnenkwam. Ze had kort geknipt, roodbruin haar en liep kordaat de kamer in.
'Monsieur Poirot?' zei ze. 'Kan ik u helpen? Miss Emlyn denkt blijkbaar dat dat het geval is.'
'Als miss Emlyn dat denkt, is het bijna zeker dat u me inderdaad kunt helpen. Ik zou haar op haar woord geloven.'
'Kent u haar?'
'Ik heb haar pas vanmiddag voor het eerst ontmoet.'
'Maar u hebt snel uw mening over haar gevormd?'
'Ik hoop dat u mij zult zeggen dat ik gelijk heb.'
Elisabeth Whittaker zuchtte even. 'O ja, u hebt gelijk. Ik neem aan dat het over de dood van Joyce Reynolds gaat. Ik weet niet precies hoe u hierbij betrokken bent geraakt. Via de politie?' Ze schudde even ontevreden haar hoofd.
'Nee, niet via de politie. Prive, via een vriendin.'
Ze nam een stoel en schoof die een eindje achteruit zodat ze tegenover hem kwam te zitten.
'Wat wilt u weten?'
'Ik geloof niet dat ik dat hoef te zeggen. We moeten geen tijd verspillen door vragen te stellen die misschien van geen belang zijn. Er is die avond op dat feest iets gebeurd dat ik misschien moet weten. Is dat zo?'
'Ja.'
'U bent op het feest geweest?'
'Ja.' Ze dacht enkele ogenblikken na. 'Het was een heel
aardig feest. Goed geleid. Goed georganiseerd. Er waren ruim dertig mensen waarbij ik dan de mensen die een handje hielpen, meereken. Kinderen, tieners, volwassenen en een paar werksters en huishoudelijke hulpen op de achtergrond.'
'Hebt u meegeholpen met de voorbereidingen die, naar ik meen, eerder die middag of die morgen werden getroffen?'
'Er viel voor mij echt niets te doen. Mrs. Drake was volkomen in staat de diverse voorbereidingen te treffen met een groepje mensen dat haar hielp. Het waren meer voorbereidingen van huishoudelijke aard die nodig waren.'
'Juist. Maar u ging naar het feest als een van de gasten.'
'Dat klopt.'
'En wat gebeurde er toen?'
'Het verloop van het feest zal u ongetwijfeld al bekend zijn. U wilt alleen weten of er iets is gebeurd dat speciaal mijn aandacht heeft getrokken of waarvan ik dacht dat het misschien een bepaalde betekenis had. Ik wil uw tijd niet onnodig verspillen.'
'Ik weet zeker dat u mijn tijd niet zult verspillen. Ja, miss Whittaker, vertelt u het mij zo eenvoudig mogelijk.'