3
In een flat in Londen rinkelde de telefoon. De eigenaar van de
flat, Hercule Poirot, bewoog zich in zijn stoel. Een gevoel van
teleurstelling overviel hem. Nog voor hij de hoorn opnam, wist hij
al wat het betekende. Zijn vriend Solly, met wie hij de avond zou
hebben doorgebracht om hun nooit eindigende verschil van mening
over de ware schuldige in de moordzaak van het Gemeentelijk Badhuis
aan de Canning Road nieuw leven in te blazen, stond op het punt mee
te delen dat hij niet kon komen. Poirot, die bepaalde bewijzen had
verzameld voor zijn eigen wat vergezochte theorie, was diep
teleurgesteld. Hij verwachtte niet dat zijn vriend Solly zijn
ideeen zou accepteren, maar hij twijfelde er niet aan dat wanneer
Solly op zijn beurt met zijn eigen fantastische mening voor den dag
zou komen, hij, Hercule Poirot, die al even gemakkelijk zou kunnen
ontzenuwen op basis van gezond verstand, logische redenering, een
juiste ordening van zaken en een methodische aanpak. Het zou
vervelend zijn, om het op z'n zachtst uit te drukken, als Solly
vanavond niet kwam. Maar hij moest toegeven dat Solly, toen ze
elkaar eerder op de dag hadden ontmoet, verschrikkelijk had gehoest
en last had van een uitermate besmettelijke neusverkoudheid.
'Hij had een lelijke kou,' zei Hercule Poirot, 'en ongetwijfeld zou
hij mij aangestoken hebben ondanks de medicijnen die ik hier bij de
hand heb. Het is maar beter dat hij niet komt. Tout de meme,'
voegde hij er met een zucht aan toe, 'het zal erop neerkomen dat me
nu een saaie avond wacht.'
Er waren heel wat saaie avonden tegenwoordig, dacht Hercule Poirot.
Zijn geest had, hoe subliem hij ook was (want daaraan had hij nooit
getwijfeld), stimulansen van buitenaf nodig. Hij had nooit een
filosofische instelling gehad. Er waren tijden dat hij het bijna
betreurde dat hij geen theologie was gaan studeren, in plaats van
in zijn jonge jaren bij de politie te gaan. Het aantal engelen dat
kon dansen op de punt van een naald; het zou interessant zijn om
dat belangrijk te vinden en er hartstochtelijk over te debatteren
met je collega's.
Zijn bediende George kwam de kamer binnen.
'Dat was Mr. Solomon Levy, meneer.'
'Ach ja,' zei Hercule Poirot.
'Het spijt hem erg dat hij vanavond niet bij u zal kunnen komen.
Hij ligt in bed met een ernstige griep.'
'Hij heeft geen griep,' zei Hercule Poirot. 'Hij heeft alleen maar
een lelijke kou. Iedereen denkt altijd dat hij griep heeft. Dat
klinkt belangrijker. Men ondervindt meer medeleven. Het nadeel van
een neusverkoudheid is dat het moeite kost daarvoor een passende
hoeveelheid medeleven en consideratie van de kant van je vrienden
te krijgen.'
'Toch is het maar goed dat hij niet komt, meneer,' zei George.
'Zulke neusverkoudheden zijn erg besmettelijk. Het zou niet zo best
zijn als u er zelf ook door zou worden geveld.'
'Dat zou bijzonder vervelend zijn,' reageerde Poirot
instemmend.
Opnieuw rinkelde de telefoon.
'En wie zou er nu weer verkouden zijn?' vroeg hij. 'Ik heb niemand
anders uitgenodigd.'
George liep naar de telefoon.
'Ik neem het gesprek hier wel aan,' zei Poirot. 'Ik twijfel er niet
aan dat het onbelangrijk is. Maar,' hij haalde zijn schouders op,
'misschien zal het me helpen de tijd te verdrijven. Wie weet?'
George zei: 'In orde, meneer,' en hij ging de kamer uit.
Poirot strekte zijn hand uit, nam de hoorn op en bracht aldus het
gerinkel van de bel tot zwijgen.
'Met Hercule Poirot,' zei hij met een zekere allure, bedoeld om
indruk te maken op wie er dan ook maar aan de andere kant van de
lijn was.
'Dat is fijn,' zei een enthousiaste stem. Een vrouwelijke stem,
enigszins onduidelijk door een tekort aan adem. 'Ik rekende er al
op dat u niet thuis zou zijn.'
'Waarom zou u daarop rekenen?' wilde Poirot weten.
'Omdat ik nu eenmaal het gevoel heb dat er tegenwoordig altijd
dingen gebeuren die een mens frustreren. Als je iemand dringend
wilt spreken, als je het gevoel hebt dat je onmogelijk kunt
wachten, moet je toch wachten. Ik wil u dringend spreken, absoluut
dringend.'
'En wie bent u?' vroeg Hercule Poirot.
De vrouwelijke stem klonk verrast.
'Weet u dat echt niet?' klonk het ongelovig.
'Ja, nu weet ik het weer,' zei Hercule Poirot. 'U bent m'n vriendin
Ariadne.'
'En ik ben vreselijk overstuur,' zei Ariadne.
'Ja, ja, dat kan ik wel horen. Hebt u soms ook hard gelopen? U
klinkt helemaal buiten adem.'
'Ik kan niet zeggen dat ik hard gelopen heb. Het zijn de emoties.
Kan ik nu meteen bij u komen?'
Poirot liet enkele ogenblikken voorbijgaan voor hij antwoord gaf.
Zijn vriendin Mrs. Oliver was kennelijk verschrikkelijk opgewonden.
Wat er ook met haar aan de hand was, ze zou er ongetwijfeld veel
tijd voor nodig hebben om hem haar grieven, haar verdriet, haar
frustraties of wat dan ook, duidelijk te maken. Als ze zich eenmaal
in Poirots heiligdom had geinstalleerd, zou het waarschijnlijk
moeilijk zijn haar ertoe te bewegen naar huis te gaan zonder
enigszins onbeleefd te zijn. De zaken die Mrs. Oliver in opwinding
brachten, waren zo talrijk en vaak zo onverwacht dat je wat
voorzichtig moest zijn voor je erover ging discussieren.
'Heeft iets u overstuur gemaakt?'
'Ja, ik ben overstuur. Ik weet niet wat ik doen moet. Ik weet
niet... o, ik weet helemaal niets meer. Wat ik wel voel is dat ik
naar u toe moet komen en het u moet vertellen, u precies moet
vertellen wat er is gebeurd, want u bent de enige die misschien
weet wat er gedaan moet worden. Die me misschien kan zeggen wat ik
moet doen. Is het dus goed dat ik kom?'
'Maar natuurlijk, zeker. Ik zal u heel graag ontvangen.'
Aan de andere kant van de lijn werd de hoorn nogal ruw op de haak
gegooid en Poirot liet George komen, dacht even na en gaf hem toen
opdracht een flesje tonic met citroen te brengen en een glas cognac
voor hemzelf.
'Over een minuut of tien zal Mrs. Oliver hier zijn,' zei hij.
George verliet de kamer. Hij kwam terug met de cognac voor Poirot,
die deze met een tevreden knikje aannam, en zorgde vervolgens voor
het alcoholvrije drankje, dat waarschijnlijk het enige was dat Mrs.
Oliver zou willen gebruiken. Poirot nam voorzichtig een slokje
cognac, waarmee hij zich sterkte voor de beproeving die hij zo
meteen zou moeten doorstaan.
'Het is jammer,' mompelde hij in zichzelf, 'dat ze soms zo gek
doet. En toch heeft ze een originele geest. Het kan best zijn dat
ik me zal amuseren met wat ze me komt vertellen. Het kan ook best
zijn,' hij dacht een ogenblik na, 'dat het misschien een groot deel
van de avond in beslag zal nemen en dat het allemaal volstrekt
onzinnig zal zijn. Eh bien, je moet in het leven nu eenmaal
risico's nemen.'
Er werd gebeld. De bel van de buitendeur van zijn flat deze keer.
Het ging niet met een enkele druk op de knop. De bel werd effectief
en lange tijd ingedrukt gehouden, met als gevolg een heleboel
lawaai.
'Ze is ongetwijfeld opgewonden,' zei Poirot.
Hij hoorde George naar de deur gaan en opendoen. Nog voor deze haar
op gepaste wijze had kunnen aankondigen, ging de deur van zijn
zitkamer open en stormde Ariadne Oliver naar binnen, met George in
haar kielzog; ze had iets aan dat eruitzag als een zuidwester en
een oliejas.
'Wat heeft u in vredesnaam aan?' vroeg Hercule Poirot. 'Laat George
dat van u overnemen. Het is allemaal erg nat.'
'Natuurlijk is het nat,' zei Mrs. Oliver. 'Buiten is het erg nat.
Ik heb nooit eerder over water nagedacht. Het is iets vreselijks om
over na te denken.'
Poirot nam haar met belangstelling op.
'Wilt u een glas tonic met citroen?' vroeg hij. 'Of zou ik u kunnen
overhalen tot een klein glaasje eau de viel'
'Ik haat water,' zei Mrs. Oliver.
Poirot keek verrast.
'Ik haat het. Ik heb er nooit eerder over nagedacht. Wat het
allemaal teweeg kan brengen en zo.'
'Lieve vriendin,' zei Hercule Poirot terwijl George probeerde haar
te bevrijden uit de natte flappen van de oliejas. 'Ga hier nu eerst
eens zitten. Laat George u nu eindelijk eens ontdoen van... wat
heeft u eigenlijk precies aan?'
'Ik heb hem in Cornwall gekocht,' zei Mrs. Oliver. 'Een oliejas.
Een echte oliejas zoals vissers die dragen.'
'Ongetwijfeld erg nuttig voor zo'n man,' zei Poirot, 'maar niet
geschikt voor u, vind ik. Veel te zwaar. Maar kom, ga zitten en
vertel het me maar eens.'
'Ik weet niet hoe,' zei Mrs. Oliver, terwijl ze zich in een
fauteuil liet zakken. 'Soms kan ik me gewoon niet indenken dat het
waar is. Maar het is gebeurd. Het is echt gebeurd.'
'Vertel het me dan,' zei Poirot.
'Dat is de reden waarom ik hier naartoe ben gekomen. Maar nu ik
hier ben, valt het me moeilijk omdat ik niet weet waar ik moet
beginnen.'
'Bij het begin?' stelde Poirot voor, 'of vindt u dat een te
conventionele aanpak?'
'Ik weet niet wanneer dat begin was. Niet echt. Dat zou weieens
heel lang geleden geweest kunnen zijn, ziet u.'
'Kom nu eens tot rust,' zei Poirot. 'Vat in gedachten de
verschillende draden van deze zaak samen en begin dan maar te
vertellen. Wat heeft u zo van uw stuk gebracht?'
'Het zou u ook van uw stuk gebracht hebben,' zei Mrs. Oliver.
'Althans, dat veronderstel ik.' Ze trok een nogal bedenkelijk
gezicht. 'Maar bij u weet je het eigenlijk nooit. U neemt zoveel
zaken zo kalm op.'
'Dat is dikwijls het beste,' zei Poirot.
'Nu goed dan,' zei Mrs. Oliver. 'Het begon met een feestje.'
'Aha,' zei Poirot, opgelucht dat hem zoiets gewoons en nuchters als
een feestje werd voorgelegd. 'Een feestje. U bent naar een feestje
geweest en toen is er iets gebeurd.'
'Weet u wat een Halloween-feest is?' vroeg Mrs. Oliver.
'Ik weet wel wat Halloween is,' zei Poirot. 'Dat valt op 31
oktober.' Er glinsterde iets in zijn ogen toen hij zei: 'Wanneer
heksen op bezemstelen rijden.'
'Er waren inderdaad bezemstelen,' zei Mrs. Oliver. 'Daar werden
prijzen voor uitgereikt.'
'Prijzen?'
'Ja, voor degene die de mooist versierde bezemsteel meegebracht
had.'
Poirot keek haar een beetje onzeker aan. Hoewel hij eerst opgelucht
was geweest toen ze over een feest begon, voelde hij nu weer wat
twijfel. Omdat hij wist dat Mrs. Oliver geen sterke drank
gebruikte, had het geen zin te veronderstellen wat hij in ieder
ander geval zou hebben verondersteld.
'Het was een kinderfeest,' zei Mrs. Oliver. 'Of liever, een feest
voor elf-plussers.'
'Elf-plussers?'
'Zo noemden ze dat vroeger, weet u, op de scholen. Ik bedoel dat ze
kijken hoe intelligent je bent en als je intelligent genoeg bent om
je elf-plus te halen, ga je naar een middelbare school. Een soort
toelatingsexamen dus. Als je niet intelligent genoeg bent, ga je
naar een ander schooltype.'
'Ik moet bekennen dat ik niet helemaal begrijp waar u het over
heeft,' zei Poirot. Ze leken de feesten achter zich te hebben
gelaten, in ruil voor het rijk der scholen.
Mrs. Oliver haalde eens diep adem en begon opnieuw.
'Het is eigenlijk begonnen met de appels,' zei ze.
'Ja,' zei Poirot, 'uiteraard. Bij u kun je zoiets altijd
verwachten, nietwaar?'
In gedachten zag hij weer een forse vrouw die boven op een heuvel
uit een kleine auto stapte, waarbij een zak vol appels scheurde en
de appels de heuvel afrolden.
'Ja,' zei hij aanmoedigend, 'appels.'
'Appels happen,' zei Mrs. Oliver. 'Dat is een van de dingen die je
doet op een Halloween-feest.'
'Ja, ik geloof dat ik daar weieens van gehoord heb.'
'Ziet u, er werd van alles gedaan op dat feest. Appels happen, het
aansnijden van een toren van meel en daarbij zorgen dat de sixpence
er niet afvalt, en in een spiegel kijken...'
'Om het gezicht van je ware geliefde te zien?' veronderstelde
Poirot met kennis van zaken.
'Ah,' zei Mrs. Oliver, 'u begint het eindelijk te begrijpen.'
'Veel oude folklore dus,' zei Poirot, 'en dat gebeurde allemaal op
dat feest.'
'Ja, het was een groot succes. Het eindigde met de "vuurspuwende
draak". U weet wel, brandende rozijnen in een grote schaal. Ik neem
aan...' haar stem stokte, 'ik neem aan dat het toen gebeurd
is.'
'Dat er wat gebeurd is?'
'Een moord. Na de vuurspuwende draak ging iedereen naar huis,' zei
Mrs. Oliver. 'En toen, ziet u, toen konden ze haar niet
vinden.'
'Wie konden ze niet vinden?'
'Een meisje. Een meisje dat Joyce heette. Iedereen riep haar en
zocht naar haar en vroeg of ze soms met iemand anders mee naar huis
was gegaan, en haar moeder werd boos en zei dat Joyce misschien moe
of niet lekker was geweest en wel alleen naar huis zou zijn gegaan
en dat het erg onattent van haar was dat ze het niet even gezegd
had. Al die dingen die een moeder zegt als er zoiets gebeurt.'
'En was ze alleen naar huis gegaan?'
'Nee,' zei Mrs. Oliver, 'ze was niet naar huis gegaan...' Haar stem
haperde. 'Ten slotte hebben we haar gevonden... in de bibliotheek.
En daar moet iemand het gedaan hebben, weet u. Appels happen. De
emmer stond er nog. Een grote zinken emmer. Ze wilden de plastic
emmer niet hebben. Als ze de plastic emmer wel hadden genomen, zou
het misschien niet gebeurd zijn. Die zou niet zwaar genoeg geweest
zijn. Die was misschien wel omgevallen...'
'Wat is er gebeurd?' zei Poirot. Zijn stem klonk scherp.
'Daar hebben ze haar gevonden,' zei Mrs. Oliver. 'Iemand had haar
hoofd in het water met de appels geduwd. Had haar
onder water geduwd en daar gehouden tot ze dood was. Verdronken.
Verdronken. Gewoon in een zinken emmer die bijna vol water was. Ze
moet daar op haar knieen zijn gaan liggen en haar hoofd hebben
gebogen om naar een appel te happen. Ik haat appels,' zei Mrs.
Oliver. 'Ik kan geen appel meer zien...'
Poirot keek haar aan. Hij stak zijn hand uit en vulde een klein
glas met cognac.
'Drink dit maar op,' zei hij. 'Het zal u goed doen.'