Hoofdstuk 1
Juffrouw Lemon, de bekwame secretaresse van Poirot, nam het
telefoongesprek aan.
Ze legde haar stenoblok neer, nam de hoorn van de haak en zei met
vlakke stem: 'Trafalgar 8137.'
Hercule Poirot leunde achterover in zijn armstoel en sloot zijn
ogen. Hij trommelde zacht een roffeltje op de rand van de tafel
terwijl hij doorging met in gedachten mooie zinnen te formuleren
voor de brief die hij aan het dicteren was.
Juffrouw Lemon legde haar hand op de hoorn en vroeg zacht: 'Wilt u
een persoonlijk gesprek uit Nassecombe in Devon aannemen?'
Poirot fronste het voorhoofd. Die plaatsnaam zei hem niets.
'Wie belt er op?' vroeg hij voorzichtig.
Juffrouw Lemon sprak weer in het mondstuk: 'Wat zegt u?' vroeg ze
weifelend. 'O ja... hoe was de achternaam ook weer?'
Ze draaide zich naar Hercule Poirot om: 'Mevrouw Ariadne
Oliver.'
De wenkbrauwen van Hercule Poirot schoten omhoog. Hij had even een
visioen van verward grijs haar... een adelaarsprofiel...
Hij stond op en nam juffrouw Lemons plaats bij de telefoon in: 'Dit
is Hercule Poirot,' kondigde hij gewichtig aan.
'Spreek ik met meneer Hercule Poirot persoonlijk?' vroeg de
argwanende stem van de telefoonjuffrouw.
Poirot verzekerde haar dat dit inderdaad het geval was.
Nu maakte de hoge, scherpe stem plaats voor een prachtige,
dreunende, diepe alt die maakte dat Poirot haastig de hoorn een
eindje van zijn oor afhield.
'Bent u het werkelijk, monsieur Poirot?' vroeg mevrouw Oliver.
'In eigen persoon, madame.'
'Met mevrouw Oliver. Ik weet niet of u zich mij nog
herinnert...'
'Natuurlijk herinner ik me u, madame. Wie zou u kunnen
vergeten?'
'O, dat doen de mensen wel eens meer,' zei mevrouw Oliver, 'heel
dikwijls zelfs. Ik geloof niet dat ik een erg opvallende
persoonlijkheid ben. Of misschien komt het ook wel, omdat ik altijd
aan mijn haar frunnik en het telkens op een andere manier opmaak.
Maar dat doet er nu niet toe. Ik hoop dat ik u niet ophoud en dat u
het niet ontzettend druk hebt?'
'Nee, nee, u derangeert me helemaal niet.'
'Ik zou u niet graag lastig vallen, maar ziet u, ik heb u
nodig.'
'Mij?'
'Ja, direct. Kunt u een vliegtuig nemen?'
'Ik vlieg nooit. Vliegtuigen maken me ziek.'
'Mij soms ook. En ik geloof eigenlijk niet dat het veel vlugger zou
gaan dan per trein, omdat de enige luchthaven hier in de buurt
Exeter is en dat is hier een heel eind vandaan. Kom dus maar per
trein. Om twaalf uur van Paddington naar Nassecombe. U haalt het
makkelijk. U hebt nog drie kwartier als mijn horloge gelijk is,
maar dat is het meestal niet.'
'Maar waar bent u, madame? Wat is er aan de hand?'
'Nasse House, Nassecombe. Ik zal zorgen dat er een auto of een taxi
aan het station staat.'
'Maar waarom hebt u me nodig? Wat is er toch aan de hand?'
herhaalde Poirot ongeduldig.
'Telefoons staan altijd op zulke onhandige plaatsen,' zei mevrouw
Oliver. 'Deze staat in de hal en er komen aldoor pratende mensen
langs... ik kan u niet goed verstaan. Maar ik verwacht u. Iedereen
zal het zo enig vinden. Tot ziens.'
Er volgde de scherpe klik van de neergelegde hoorn. De lijn gonsde
zacht.
Met een verbluft gezicht legde Poirot de hoorn neer en mompelde
iets onverstaanbaars. Juffrouw Lemon zat, met haar potlood gereed,
zonder een spoortje nieuwsgierigheid te wachten. Ze herhaalde zacht
de laatst gedicteerde zin: '... laat ik u mogen verzekeren, waarde
heer, dat de hypothese die u oppert...'
Poirot wuifde de geopperde hypothese weg.
'Dat was mevrouw Oliver,' zei hij. 'Ariadne Oliver, de schrijfster
van detectiveboeken. U hebt misschien wel eens iets van haar
gelezen...' Maar hij zweeg, zich herinnerend dat juffrouw Lemon
alleen stichtelijke en verheffende boeken las en zulke
lichtzinnigheden als detectiveromans verfoeide. 'Ze wil dat ik
vandaag, nu direct nog, naar Devonshire vertrek, over...' hij wierp
een blik op de klok, 'over vijfendertig minuten.'
Juffrouw Lemon trok afkeurend haar wenkbrauwen op.
'Dat zou u nog maar net kunnen halen,' zei ze. 'En waarom?'
'Een goede vraag. Dat heeft ze me niet verteld.'
'Wat wonderlijk. Waarom niet?'
'Omdat ze bang was dat men haar zou afluisteren,' zei Hercule
Poirot nadenkend. 'Ja, dat heeft ze wel goed duidelijk
gemaakt.'
'Nee maar, wat de mensen niet durven vragen,' zei juffrouw Lemon,
opkomend voor haar werkgever. 'Verbeeld je, om te veronderstellen
dat u maar meteen op zo'n dwaze oproep af zou gaan. Een man van
gewicht als u! Het is me altijd opgevallen dat die artiesten en
schrijvers zo onevenwichtig zijn... ze hebben geen gevoel voor
proporties. Zal ik even een telegram opgeven: 'Tot mijn spijt
verhinderd Londen te verlaten?'
Ze strekte haar hand al naar de telefoon uit, maar Poirots stem
hield haar tegen.
'Du tout!' zei hij. 'Integendeel. Wees zo goed onmiddellijk een
taxi te bestellen.' Hij verhief zijn stem: 'George! Pak gauw de
allernoodzakelijkste toiletbenodigdheden in mijn kleine koffertje.
En vlug, vlug, ik moet een trein halen.'
Nadat de trein bijna driehonderd kilometer met topsnelheid had
afgelegd pufte hij kalm en als verontschuldigend de resterende
vijftig kilometer verder en hield stil bij het station van
Nassecombe. Er kwam slechts een passagier uit: Hercule Poirot. Hij
stapte voorzichtig over de gapende opening tussen de treeplank van
de trein en het perron en keek om zich heen. Aan het verste eind
was een kruier bezig in een bagagewagen. Poirot nam zijn valiesje
op en liep het perron over naar de uitgang. Hij gaf zijn kaartje af
en liep door de controle.
Er stond een grote Humber voor het station en een chauffeur in
livrei kwam naar hem toe.
'Meneer Hercule Poirot?' vroeg hij eerbiedig.
Hij nam Poirots koffertje over en opende het portier van de wagen.
Ze reden weg, een brug over en sloegen een laan in met hoge heggen
aan weerskanten. Na een poosje liep het terrein aan de rechterkant
glooiend af en verleende uitzicht op een prachtige rivier met
wazigblauwe heuvels in de verte. De chauffeur stopte. 'De rivier de
Helm, monsieur,' zei hij. 'In de verte ziet u Dartmoor.'
Het was duidelijk dat hier bewondering vereist werd, en Poirot
maakte dus de gebruikelijke geluiden en mompelde: 'Magnifique!' In
werkelijkheid deed de natuur hem niets. Hij voelde meer voor een
goed onderhouden moestuin, die maakte meer kans om bewonderende
uitroepen aan Poirots lippen te ontlokken. Er kwamen twee meisjes
voorbij, langzaam de heuvel opzwoegend. Ze torsten zware rugzakken,
droegen shorts en hadden gekleurde sjaaltjes om hun hoofd.
'Er is een jeugdherberg naast ons, meneer,' legde de chauffeur uit,
die zich klaarblijkelijk als Poirots gids door Devon had
opgeworpen. 'Hoodown Park. Het buiten is vroeger van meneer
Fletcher geweest. Het is gekocht door die vereniging van
jeugdherbergen en het is zomers altijd stampvol. Ze nemen wel
honderd trekkers per nacht op. Ze mogen nooit langer dan een paar
nachten blijven, dan moeten ze weer verder. Mannen en vrouwen,
meestal vreemdelingen.'
Poirot knikte verstrooid. Hij bedacht, niet voor het eerst, dat
shorts van achteren gezien maar heel weinig vrouwen goed stonden.
Hij sloot even pijnlijk zijn ogen. Waarom, o, waarom moesten jonge
vrouwen zich toch zo toetakelen? Die vuurrode dijen waren al
bijzonder onaantrekkelijk.
'Ze lijken nogal zwaar bepakt en bezakt,' zei hij.
'Ja, meneer, en het is een aardig eindje van het station of de
bushalte. Het is ruim drie kilometer naar Hoodown Park.' Hij
aarzelde. 'Heeft u er bezwaar tegen om ze een lift te geven?'
'Natuurlijk r:et, neem ze gerust mee,' zei Poirot genadig. Hij zat
weelderig in een bijna lege auto en daar sukkelden die twee
hijgende, transpirerende jonge vrouwen, gebogen onder zware
rugzakken en zonder een flauw idee hoe zich te kleden om er in de
ogen van de andere sekse aantrekkelijk uit te zien. De chauffeur
startte de auto en stopte naast de beide meisjes. Ze hieven hun
rode, vochtige gezichten hoopvol op.
Poirot opende het portier en de meisjes stapten in.
'Heel vriendelijk,' zei een van hen, een blond meisje met een
buitenlands accent. 'Het is verder weg dan ik dacht.'
Het andere meisje, dat een door de zon verbrand gezicht had met
bruine krullen die uitpiepten onder haar hoofddoekje, knikte alleen
maar een paar maal, liet haar schitterende tanden zien en mompelde
'Grazie.' Het blonde meisje babbelde levendig voort.
'Ik ben gekomen naar Engeland voor twee weken vakantie. Ik kom van
Holland. Ik houd heel veel van Engeland. Ik ben geweest in
Stratford Avon, Shakespearetheater en Warwick Castle. Toen ik naar
Clovelly, ik heb gezien Exeter kathedraal en Torquay, heel mooi, ik
kwam op beroemde mooie plek hier en morgen ga ik de rivier over
naar Plymouth waar de Nieuwe Wereld ontdekt is vanaf Plymouth
Hoe.'
'En u, signorina?' wendde Poirot zich tot het andere meisje. Maar
dat lachte alleen maar en schudde haar krullen.
'Zij spreekt niet veel Engels,' zei het Hollandse meisje
vriendelijk. 'Wij beiden spreken een beetje Frans, zo praten wij in
de trein. Ze komt van dicht bij Milaan en heeft familielid in
Engeland, getrouwd met heer die een groentewinkel houdt. Ze is
gisteren gekomen naar Exeter, maar haar vriendin heeft vleespastei
gegeten die niet goed was in winkel in Exeter. Niet goed bij warm
weer, vleespastei.'
Ze waren bij een kruispunt gekomen, en de chauffeur minderde vaart.
De meisjes stapten uit, bedankten in twee talen en sloegen de weg
links in. De chauffeur liet een ogenblik zijn gereserveerde houding
varen en zei met gevoel: 'Je moet altijd voorzichtig zijn met
vleespastei, ze stoppen er in de vakantietijd van alles in.'
Hij startte de wagen opnieuw en reed de weg rechts in, die kort
daarna door een dicht bos liep. Hij sprak zijn laatste oordeel uit
over de bewoners van de jeugdherberg.
'Er zijn heel aardige jonge vrouwen bij daar in die jeugdherberg,'
zei hij, 'maar je kunt ze maar niet aan hun verstand brengen dat ze
niet op verboden terrein mogen komen. Het is gewoon een schandaal
zoals ze dat altijd doen.
Ze begrijpen maar niet, dat een landgoed hier prive-eigendom is. Ze
lopen altijd door onze bossen en doen dan net of ze niet begrijpen
wat je zegt.' Hij schudde somber het hoofd.
Ze daalden een steile helling door het bos af, reden door een groot
ijzeren hek een lange oprijlaan in en stonden stil voor een groot,
wit gebouw dat uitkeek op de rivier.
De chauffeur opende het portier van de wagen toen een lange butler
met zwart haar op het bordes verscheen.
'Meneer Hercule Poirot?' vroeg hij.
'Ja.'
'Mevrouw Oliver verwacht u, meneer. U zult haar beneden bij de
borstwering vinden. Mag ik u de weg wijzen?'
Poirot daalde een kronkelpad af dat langs het bos slingerde en nu
en dan uitzicht gaf op de rivier beneden. Eindelijk kwam het pad
uit op een open plek, rond van vorm, met een lage muur eromheen.
Mevrouw Oliver zat op dat muurtje.
Ze stond op om hem tegemoet te gaan waarbij een aantal appels van
haar schoot naar alle richtingen wegrolden. Appels schenen
onafscheidelijk aan een ontmoeting met mevrouw Oliver verbonden te
zijn.
'Ik begrijp niet waarom ik altijd dingen laat vallen,' zei mevrouw
Oliver een beetje onduidelijk, want ze had haar mond vol appel.
'Hoe maakt u het, monsieur Poirot?'
'Tres bien, chere madame,' antwoordde Poirot beleefd. 'En u?'
Mevrouw Oliver zag er een beetje anders uit dan toen Poirot haar
het laatst had gezien. De reden lag in het feit, zoals ze reeds
door de telefoon had gezegd, dat ze weer eens geexperimenteerd had
met haar kapsel. De laatste keer dat Poirot haar ontmoette was haar
haar losjes naar achteren gekamd; nu was het blauwgrijs geverfd en
hoog op haar hoofd gestapeld in een massa stijve krulletjes,
een
soort markiezinnestijl. Dat markiezinne-effect hield op bij haar
nek, de rest kon men het best de naam geven van
'praktisch-landelijk', ze droeg een mantelpak van ruige, felgele
tweed en een mosterdkleurige jumper.
'Ik wist wel dat u komen zou,' zei mevrouw Oliver opgewekt.
'Dat kon u onmogelijk weten,' zei Poirot ernstig.
'O ja, toch wel.'
'Ik vraag me nog altijd af waarom ik hier ben.'
'Ik weet het antwoord: uit nieuwsgierigheid.'
Poirot keek haar aan en even tintelde er iets in zijn ogen. 'Uw
beroemde vrouwelijke intuitie heeft het ditmaal eens niet al te ver
mis gehad.'
'U moet niet lachen om mijn vrouwelijke intuitie. Heb ik niet
altijd dadelijk de moordenaar aangewezen?'
Poirot was zo beleefd om te zwijgen, anders zou hij geantwoord
hebben: 'Misschien bij de vijfde poging en zelfs dan nog niet
altijd.'
Hij zei echter alleen, rondkijkend: 'U hebt hier werkelijk een
fraai landgoed.'
'Maar dit is niet van mij, monsieur Poirot. Dacht u dat? O nee, dit
huis is van de familie Stubbs.'
'Wie zijn dat?'
'O, niemand,'zei mevrouw Oliver vaag. 'Alleen maar rijk. Nee, ik
ben hier ambtshalve, ik heb hier werk te doen.'
'Doet u hier couleur locale op voor een van uw chefs-d'oeuvre?
'O nee, het is precies zoals ik zei, ik heb hier werk te doen. Ik
ben aangenomen om hier een moord te organiseren.'
Poirot staarde haar verbluft aan.
'Geen echte,' stelde mevrouw Oliver hem gerust. 'Ze geven hier
morgen een groot feest en om eens iets nieuws te hebben zal er een
Jacht op de Moordenaar zijn en die
moet ik organiseren. Net zoiets als een Jacht op de Schat, ziet u,
maar dat hebben ze al zo dikwijls gehad en nu wilden ze eens iets
anders hebben. En daarom hebben ze me tegen een flink honorarium
verzocht hier te komen en het plan uit te werken. Wel leuk, weer
eens wat anders dan het gewone routinewerk.'
'Hoe gaat dat toe?'
'Natuurlijk is er allereerst een slachtoffer. En er zijn
aanwijzingen. En verdachten. Allemaal volgens het gewone recept: de
vamp en de chanteur en de jonge geliefden en de griezelige, sombere
butler, enzovoorts. Tegen entree van twee shilling kom je binnen en
krijg je de eerste aanwijzing, en dan moet je proberen het
slachtoffer te vinden en het wapen en wie het gedaan heeft en het
motief. En er zijn prijzen.'
'Merkwaardig!' vond Hercule Poirot.
'Maar het is veel moeilijker te organiseren dan u denkt,' zei
mevrouw Oliver spijtig, 'want je hebt nu te maken met echte mensen,
die intelligent zijn, en in mijn boeken hoeft dat niet.'
'En hebt u mij laten komen om u te helpen dit allemaal in elkaar te
zetten?'
Poirot deed geen moeite zijn ergernis te verbergen.
'O, nee,' zei mevrouw Oliver, 'natuurlijk niet. Dat heb ik allemaal
al gedaan. Alles is klaar voor morgen. Nee, ik heb u voor heel iets
anders nodig.'
'En dat is?'
Mevrouw Oliver bracht haar handen naar haar hoofd en stond juist op
het punt die met het oude gewoontegebaar door haar kapsel te halen
toen ze zich haar ingewikkelde haardracht herinnerde. Ze trok
daarom maar eens aan haar oorlelletjes.
'Het zal wel dwaas van me zijn,' zei ze, 'maar ik geloof, dat er
hier iets verdachts is.'