15

Vledder reed de oude politiewagen heel voorzichtig van de gladde houten steiger achter het politiebureau. Via de Oudebrugsteeg mengde hij zich in het drukke verkeer op het Damrak. De Cock zat iets onderuitgezakt naast hem. Er scheen een waterig zonnetje, dat de vetvlekken op de voorruit deed glinsteren. Het prikte in zijn ogen. Hij richtte zich iets op en trok de zonneklep naar beneden.

Vledder blikte met een nors gezicht opzij. ‘Hebben we niets beters te doen,’ gromde hij. ‘Ze stoppen die dooie griet wel onder de grond zonder dat wij erbij zijn.’

De Cock keek vanonder zijn hoedje schuin omhoog. ‘Ik houd niet van dat Warmoesstraat-taaltje,’ sprak hij bestraffend. ‘Annelies van Haemstede is geen dooie griet, maar een jonge vrouw die op beestachtige wijze om het leven is gebracht. En zij wordt niet onder de grond gestopt, zoals jij zei, maar op een eerbiedige wijze ter aarde besteld.’

Vledder snoof. ‘Maar moeten wij daar zonodig bij zijn?’

De Cock knikte. ‘Ik wil weten wie er buiten ons ook nog belangstelling toont.’

‘Verwacht je daar wat van?’

De Cock gebaarde achteloos. ‘Het zou niet de eerste keer zijn dat de moordenaar, gedreven door een emotionele binding met zijn slachtoffer, zich geroepen voelt om de begrafenis bij te wonen. Wie weet welk een illuster gezelschap wij straks op Zorgvlied aantreffen.’

De grillige accolades rond de mond van de oude rechercheur dansten een trieste glimlach. ‘Vroeger, toen moord nog niet

zo frequent voorkwam, liet ik een uitgebreide fotoreportage van de begrafenis van het slachtoffer maken en werden alle kentekens genoteerd van de wagens die in en om de begraafplaats stonden geparkeerd. Ik heb daar wel eens succes mee gehad, maar je haalt wel een heidense hoeveelheid werk naar je toe.’

Ze reden vanaf het Rokin langs de Munttoren naar de Vijzelstraat en verder de Vijzelgracht op. De vele verkeerslichten gaven nogal wat oponthoud.

‘Hoe laat is de begrafenis?’

‘Tien uur.’

De Cock keek op zijn horloge en knikte geruststellend.‘Dat redden we wel.’

Ze reden zwijgend verder. Na enige tijd schudde Vledder peinzend zijn hoofd. ‘Als je er goed over nadenkt,’ verzuchtte hij,

‘dan zijn wij in feite nog niet veel verder gekomen.’

‘Hoe bedoel je?’

De jonge rechercheur knikte. ‘Een reeks min of meer verdachte figuren, maar echte, concrete aanwijzingen ontbreken. En dat geldt voor beide moorden.’ Hij keek opzij. ‘Kunnen we met die messen nog iets doen? Ik heb toch het idee dat ze niet zo gangbaar zijn.’ Hij zweeg even. ‘Die Baantjer. . die kennis van jou, is tegenwoordig panellid bij de NCRV in een radioprogramma van Rik Felderhof. Kun je via hem geen oproep voor de radio versieren? Er schijnen veel mensen naar dat programma te luisteren.’

De Cock maakte een schouderbeweging. ‘Zo goed ken ik die schrijver nu ook weer niet. Bovendien zal Rik Felderhof van zijn programma geen soort Opsporing Verzocht willen maken.’

‘Je kunt het toch proberen?’

De Cock reageerde niet. Het voorstel viel bij hem blijkbaar niet in goede aarde. ‘Je hebt gelijk,’ sprak hij afwijzend, ‘die messen zijn inderdaad niet zo algemeen als ik dacht. Ik heb bij mijn vrouw in de keuken eens alle messen bekeken. Op vrijwel elk mes staat Solingen.’

Vanaf het Weteringcircuit reden ze de Stadhouderskade op en gingen vandaar rechts naar de Amsteldijk.

Vledder glimlachte. ‘Wanneer gaan we aan Justus van Haemstede vragen waarom de naam Martha Overdijk hem nachtmerries bezorgt?’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Voorlopig niet. Ik wil Camilla Verduin niet in moeilijkheden brengen. Justus van Haemstede is intelligent genoeg. Als ik hem vraag wat de naam Martha Overdijk voor hem betekent, dan zal hij zich afvragen hoe ik aan die informatie kom. Vermoedelijk weet hij van zichzelf dat hij wel eens in zijn slaap praat. Zijn verdenking zal dan algauw op Camilla Verduin vallen. Dat wil ik niet. Het lijkt mij niet zo goed voor de kwaliteit van hun relatie.’

Vledder keek hem verwonderd aan.‘Moeten wij daar rekening mee houden?’ vroeg hij ongelovig. ‘We zijn bezig met een onderzoek naar twee afschuwelijke moorden. In hoeverre moeten wij daarbij gevoelens sparen? Tellen die dan nog?’

De Cock knikte traag. ‘Voor mij wel,’ sprak hij bedachtzaam. ‘Ik heb geleerd om met gevoelens zo voorzichtig mogelijk om te gaan. Sommige mensen zijn erg kwetsbaar.’

Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Ik vraag mij af. . waarom vertelt Camilla Verduin ons dat verhaal? Maakt ze zich werkelijk zorgen om haar relatie en wil ze daarom weten of Justus van Haemstede een crimineel verleden heeft. . of heeft Justus haar gestuurd om te vernemen in welke richting onze verdenkingen gaan? Waarom lanceert zij de naam Martha Overdijk? Is het jaloezie? Jaloezie omdat ene Martha Overdijk in de dromen van Justus een rol speelt. . of is het een bedekte aanwijzing in de richting van de dader?’

De Cock keek hem van terzijde bewonderend aan. ‘Een hele goede analyse,’ sprak hij prijzend. ‘We moeten maar eens naar ene Martha Overdijk in onze eigen administratie duiken. Of het bevolkingsregister uitspitten.’ Hij staarde even nadenkend voor zich uit. ‘Ken jij een recente moord met ene Martha Overdijk als slachtoffer?’

Vledder reageerde verrast. ‘Verwacht je dat dan?’

De Cock zuchtte diep. ‘Min of meer.’

Vledder parkeerde de Volkswagen bij het ijzeren hek van de begraafplaats Zorgvlied. Toen hij het sleuteltje uit het contactslot nam, dieselde de oude motor nog een poosje na. Ze stapten uit en De Cock keek naar de lucht. Het waterige zonnetje was verdwenen en een trage, slome regen zakte mistroostig uit een laag grauw wolkendek. Het zat zo diep, zo vast, dat het leek alsof het in Amsterdam verder eeuwig zou regenen. De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog en drukte zijn hoedje verder naar voren. Met Vledder aan zijn zijde liep hij naar de ingang en schuifelde in zijn zo typische slenterpas over het grove grind van het toegangspad.

Bij de aula stonden een paar mensen op een kluitje bijeen. De Cock herkende gezichten van lieden die uit een ziekelijke belangstelling elke begrafenis van een vermoorde man of vrouw bijwoonden. Hij schonk hen een minachtende blik.

Een brede, glanzende lijkwagen kroop over het grind van het toegangspad naderbij. Het gaf een knarsend geluid. Op enige afstand stopten de volgwagens. De deuren van de aula gleden open en de met bloemen bedekte baar werd uit de wagen getild. Met ontbloot hoofd, zijn oude hoedje in zijn hand, keek De Cock toe en hoopte dat er niet te veel koud regenwater op zijn haardos zou vallen.

Toen eenieder door de aula was opgeslokt, stapte hij met Vledder als laatste naar binnen. De beide rechercheurs schoven naar de achterwand. Geleund tegen de eikenhouten lambrisering keken ze naar de ruggen van de aanwezigen.

Een grijze heer in stemmig zwart nam achter een kathedertje plaats en sprak woorden van deernis met de diepbedroefde ouders. De galmende woordenreeks van de grijze heer bereikte De Cock slechts ten dele. Hij liet zijn scherpe blik langs de ruggen dwalen. Vooraan, op de eerste rij, ontwaarde hij Justus van Haemstede. Naast hem zaten een oudere man en een oudere vrouw, de ouders van het slachtoffer. Justus, zo constateerde De Cock, leek op zijn moeder.

Wat eenzaam, aan de zijkant van de derde rij, zat Camilla Verduin. Haar fraaie blonde haren contrasteerden scherp met het zwarte mantelpakje dat ze droeg.

Ineens stokte de adem van De Cock. Op de vierde rij ongeveer in het midden, zat een jongeman. Hij had een bleek smal gezicht met iets oplopende jukbeenderen. Zijn ruige, blonde haren waren geknipt, gekamd en getemd met pommade. Gestoken in een keurig donkergrijs kostuum was hij bijna niet herkenbaar. De transformatie van een vervuilde, onverzorgde junk tot een stijfburgerlijk geklede jongeman. De Cock vroeg zich af wie of wat die opmerkelijke transformatie van Marinus van de Heuvel had bewerkstelligd.

Hij keek opzij naar Vledder en hoopte oprecht dat de jonge rechercheur Marinus van de Heuvel in zijn nieuwe gedaante niet zou herkennen. Vledders gedrag was in zo’n situatie onvoorspelbaar.

De Cock liet zijn blik nog eens naar de jongeman dwalen. In zijn hart sloop bewondering voor Marinus van de Heuvel. Hij moest beseffen welk een risico hij liep om de begrafenis van Annelies van Haemstede bij te wonen. Woorden van hem kwamen De Cock in herinnering: ‘Ik hield van Annelies. . op mijn manier dan. . misschien stelde het niet zo bar veel voor. . maar ik heb toch vaak voor haar gescoord. . haar verzorgd als ze weer eens ziek was...’

De galmende grijze heer was achter het kathedertje verdwenen en de dragers schaarden zich naast de baar. Voor hen schoven de brede deuren uiteen. Op een stille wenk van hun leider tilden de dragers de baar op hun schouders en stapten naar buiten. De belangstellenden volgden. Schuilend onder hun paraplu’s schuifelden ze de regen in.

De Cock keek om zich heen. De begraafplaats zag er triest en verlaten uit. De bloemen kleurden niet en zelfs de vogels hielden zich schuil. Onder druipende bomen sjokten ze naar de groeve. Daar groepeerde men zich in een kring omheen. De grijze heer in stemmig zwart nam weer het woord. ‘Daar het de almachtige God behaagd heeft,’ galmde hij plechtig, ‘onze gestorven zuster Annelies van Haemstede tot zich te nemen. . zo bestellen wij haar lichaam ter aarde. . as tot as. . stof tot stof. .’

De Cock zocht met zijn ogen Marinus van de Heuvel. Hij ontdekte hem iets buiten de kring. Hij stond daar alleen, zonder paraplu, met gebogen hoofd en zijn handen gevouwen. Traag daalde de regen op hem neer. In zijn trieste verlatenheid was de jongeman een toonbeeld van droefheid.

Ineens keek hij op. Hun blikken kruisten elkaar. Een moment leek het alsof hij zich zou omdraaien en weggaan, maar hij bleef staan. Met gebogen hoofd keek hij toe hoe de kist langzaam in het graf zonk.

De Cock stond in tweestrijd. Hij vroeg zich af wat hij moest doen. Er liep een opsporingsbericht voor Marinus van de Heuvel. Ambtelijk was hij verplicht om tot zijn arrestatie over te gaan. Iets weerhield hem. Hij had nooit zo sterk aan de schuld van Marinus van de Heuvel geloofd. De overtuiging dat de jongeman bij de moord op Annelies van Haemstede was betrokken, had nooit bezit van hem kunnen nemen. Had hij iets met de moord op Jeanette van Zelhem te maken? Peter van Buuren, de jonge diender, had hem in de buurt gezien. Toeval?

Zijn besluiteloosheid verlamde hem. Toen hij weer opkeek was Marinus van de Heuvel verdwenen. Hij stond niet meer achter de kring, die langzaam uiteen ging.

Vledder stootte hem van terzijde aan. ‘Gaan we?’

De Cock knikte afwezig.

‘Heb je nog bekenden gezien?’

Vledder gebaarde voor zich uit. ‘Justus van Haemstede. . die zat in de aula met zijn ouders op de eerste rij. En dan die Camilla Verduin in een zwart mantelpakje.’

‘Verder nog?’

Vledder schudde zijn hoofd en De Cock zweeg.

Ze reden van de begraafplaats weg. De regen viel nog steeds in

stromen neer. Vledder liet de ruitenwissers in de hoogste versnelling zwiepen en De Cock, naast hem, zakte nadenkend onderuit. Hij voelde zich niet prettig. De oude rechercheur had moeite om zijn eigen gedrag te verklaren. Hij was naar Zorgvlied, naar de begrafenis van Annelies van Haemstede gegaan, omdat hij verwachtte dat Marinus van de Heuvel daar zou verschijnen. Maar toen hij hem inderdaad in de aula en later rond het graf zag staan, bleef hij passief. . kwam hij tot geen enkele actie. Hij schudde zijn hoofd en kwalificeerde zichzelf als een sentimentele oude dwaas, die eerder naar zijn gevoel luisterde dan dat hij zijn gezond verstand liet werken. Hij had die Marinus van de Heuvel moeten arresteren. Al was dat alleen maar voor de beroving van die Duitse toerist.

Vledder keek hem van terzijde aan.‘Weet je wie ik op Zorgvlied heb gemist?’

‘Nou?’

‘Jean-Paul van Capelle. Hij is toch een poosje met die Annelies verloofd geweest. En hij was jaren bevriend met Justus van

Haemstede. Hij kende haar ouders. Men zou toch verwachten dat hij van zijn belangstelling blijk zou geven.’

Om de mond van De Cock dartelde een glimlach. ‘Misschien mocht hij niet van zijn moeder.’

Een tijdje reden ze zwijgend voort. De wind wakkerde aan, zodat de regen meer vaart kreeg. Het kletterde op het dak van de Volkswagen.

Vledder wees naar het water van de Amstel. De golven hadden schuimkopjes. ‘Zullen we even kijken op de Christoffel? We zijn toch in de buurt.’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik wil terug naar de Kit,’ sprak hij nukkig. ‘Ik laat het initiatief liever aan hem over. Ik wil eerst afwachten hoe Harry Devoorde op het bericht van Smalle Lowietje reageert.’

Vledder grinnikte. ‘Zou dat bericht hem al hebben bereikt?’

Vledder tuitte zijn lippen. ‘Dat denk ik. Mijn ervaring is dat de tamtam heel snel werkt.’ 

Vledder minderde vaart. Langzaam reed hij aan de Christoffel voorbij. De oude schuit leek verlaten. Er was geen spoor van leven.

Vledder blikte opzij. ‘Zullen we toch even. .’ Hij maakte zijn zin niet af.

De Cock wees gebiedend voor zich uit. ‘Terug naar de Kit,’ sprak hij streng.

‘Oké boss.’

‘Ik ben je boss niet.’

Vledder snoof. ‘Je doet wel alsof.’

De Cock liet het onderwerp varen. Hij drukte zich omhoog. ‘Wanneer wordt Jeanette van Zelhem begraven?’

‘Morgen.’

‘Op Zorgvlied?’

Vledder knikte. ‘Wil je daar ook heen?’

‘Ja.’

De jonge rechercheur trok een grijns. ‘Waarom? Dit bezoek aan Zorgvlied heeft ook niets opgeleverd.’

De Cock ging aan de opmerking voorbij.

‘Ik verwacht dat de ouders van Jeanette aanwezig zullen zijn. Ik wil eens met ze praten. Ergens in het leven van Jeanette en ook van Annelies moet beslist iets zijn gebeurd dat betrekking heeft op hun gewelddadige dood. Er is een motief dat hen bindt. . een motief voor hun moordenaar.’

Vledder reageerde niet. Hij reed de politiewagen voorzichtig de natte gladde steiger op.


De beide rechercheurs stapten uit en sjokten met gebogen hoofd door de regen naar de Warmoesstraat. Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Kusters De Cock met een kromme vinger. Hij deed de deur naast de balie open. ‘Kom eens mee,’ sprak hij geheimzinnig. ‘Ik heb een verrassing voor je.’ Met een ring met sleutels in zijn hand, ging de wachtcommandant De Cock voor naar het cellenhuis. Hij stak een sleutel in cel 5, draaide die om en trok de zware celdeur open.

Gestoken in een verregend donkergrijs kostuum, stond achterin, met zijn rug tegen de muur, een jongeman. Het schaarse licht glansde op de pommade in zijn blonde haar en om zijn mond speelde een glimlach.

De Cock staarde hem aan.

‘Marinus van de Heuvel,’ lispelde hij.

Jan Kusters knikte. ‘Hij heeft zich tien minuten geleden gemeld.’