13
Op de Herenmarkt aan de achterzijde van het zeventiendeeeuwse gebouw van de voormalige West-Indische Compagnie
bracht Vledder de Volkswagen tot stilstand. ‘Ga je alleen?’
De Cock knikte. ‘Ik wandel straks dat stukje naar de Warmoesstraat wel.’ De oude rechercheur gniffelde. ‘Ik ken hier de weg.’
Vledder tikte met zijn wijsvinger op zijn borst. ‘En wat doe ik intussen?’
‘Heb je niets meer te verbaliseren?’
‘Dat kan wachten.’
‘Loop even bij Smalle Lowietje langs en vertel hem welk bericht Harry Devoorde moet bereiken.’
Vledder tastte even naar zijn voorhoofd. ‘Dat er hier in de stad een op wraak beluste jongeman rondloopt, die zegt ervan overtuigd te zijn dat Harry Devoorde verantwoordelijk is voor zowel de moord op Annelies van Haemstede als de moord op Jeanette van Zelhem.’
De Cock plukte nadenkend aan zijn neus. ‘Precies, en Smalle Lowietje moet daarbij laten doorschemeren, dat de recherche van het politiebureau aan de Warmoesstraat blijkbaar bereid is om de verdenkingen van de jongeman
over te nemen en al eens belangstellend naar Harry Devoorde heeft geïnformeerd.’
Vledder trok een bedenkelijk gezicht. ‘Is dat niet gevaarlijk?’
‘Voor wie?’
‘Justus van Haemstede. . Marinus van de Heuvel?’
De Cock maakte een wanhoopsgebaar. ‘Ik moet toch wat,’ reageerde hij scherp. ‘Laten de betrokkenen elkaar maar in de haren vliegen. Misschien klaart dan de lucht wel wat op. De enige die naar mijn gevoel werkelijk gevaar loopt, is Harry Devoorde zelf. Zijn Christoffel is bij de anderen bekend.’
De grijze speurder opende het portier van de Volkswagen en stapte uit. In zijn zo typische slenterpas beende hij vanaf de Herenmarkt naar de Brouwersgracht. Hij wuifde naar Vledder toen die hem voorbij reed.
Bij de Binnen Brouwersgracht ging hij links de brug over naar de Keizersgracht en liep vandaar over de smalle voetgangersbrug naar de evenzijde van de Brouwersgracht. Bij een oud grachtenpand met een kleine portiek bleef hij staan, bekeek de nummering en belde. Na enkele minuten werd de deur half geopend. In de schemering van de hal viel een lichtstraaltje op het zilvergrijze haar van mevrouw Van Capelle.
De Cock lichtte beleefd zijn hoedje. ‘Ik wilde even praten met Jean-Paul.’
Mevrouw Van Capelle deed de deur verder open. Op haar gezicht kwam een glans van herkenning. ‘Rechercheur De Cock,’ reageerde ze verrast. ‘Komt u binnen. Jean-Paul is er niet, maar ik verwacht dat hij spoedig zal komen.’
De Cock stapte de hal in.
Debora van Capelle deed de buitendeur achter hem dicht en ging de rechercheur voor naar een ruim hoog vertrek met een
monumentale schouw en broze meubelen in Victoriaanse stijl. Ze wuifde naar een armstoel met een ronde rug en kromme poten. ‘Neemt u plaats,’ sprak ze opgewekt. ‘Zal ik iets te drinken voor u maken?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Doet u geen moeite,’ sprak hij afwerend. Voorzichtig liet hij zich in de stoel zakken en hield zijn oude hoedje op zijn schoot.
Debora van Capelle nam tegenover hem in een gelijksoortige armstoel plaats. Ze keek hem met een lieve glimlach aan.
‘Wat wilde u Jean-Paul vragen?’
De Cock weifelde. Hij vroeg zich af of het verstandig was om met de moeder over een vroegere liefde van haar zoon te praten. Hij stak zijn beide handen vooruit en drukte de vingertoppen tegen elkaar.
‘Wij hebben gisteravond,’ begon hij aarzelend, ‘in haar souterrain een jonge vrouw vermoord gevonden. Haar naam is Jeanette van Zelhem.’
Mevrouw Van Capelle bracht verschrikt haar rechterhand voor haar mond. ‘Jeanette?’ stamelde ze onthutst.
De Cock knikte met een ernstig gezicht. ‘Kent u haar?’
Mevrouw Van Capelle slikte. ‘Van vroeger. Jean-Paul, mijn zoon, heeft een tijdje omgang met haar gehad.’ Ze wees om zich heen. ‘Ze is hier ook wel in huis geweest.’
‘Dikwijls?’
‘Zeker. Jean-Paul was in die tijd smoorverliefd op haar, wilde absoluut met haar trouwen.’
‘Waardoor bekoelde de liefde?’
Mevrouw Van Capelle glimlachte liefjes. ‘Jeanette was een vlindertje, een lief knap vlindertje, dat dartelde van de een naar de ander. Ze kwam zelfs een keer met een van haar nieuwe veroveringen bij ons op bezoek. Gezellig. Of het de gewoonste zaak van de wereld was. Ik heb toen tegen Jean-Paul gezegd dat hij aan zijn omgang met haar maar een einde moest maken. . dat hij met Jeanette nooit echt gelukkig zou worden.’
‘En heeft hij uw raad opgevolgd?’
Debora van Capelle knikte nadrukkelijk. ‘Hij heeft haar voorgesteld aan Justus van Haemstede, met wie hij toen bevriend was. Ik weet niet of Justus nog omgang met haar heeft. . had. Dat heb ik niet meer gevolgd.’
‘Is Jean-Paul niet meer met Justus bevriend?’
Mevrouw Van Capelle schudde haar hoofd. ‘Nadat Jean-Paul zijn verloving met Annelies, dat was een zuster van Justus, verbrak, zijn die twee uit elkaar gegroeid.’ Ze maakte een triest gebaar. ‘Jean-Paul is een beetje ongelukkig in de liefde. Hij voelt zich telkens tot de verkeerde vrouwen aangetrokken. Daarom is hij nog steeds bij mij in huis.’ Er kwam weer een glans van een glimlach op haar gezicht. ‘In dat opzicht lijkt hij op zijn moeder. Ik kwam ook met de verkeerde mannen thuis. Het werden steeds drama’s. . ontgoochelingen. Tot ik zoveel butsen in mijn ziel had opgelopen, dat ik besloot om met een saaie en niet bijster knappe, maar wel een betrouwbare man te trouwen.’ Ze zuchtte diep en in haar ogen kwam een dromerige blik. ‘Antoine is al jaren dood, maar ik bewaar dierbare herinneringen aan hem. Ik heb ook nooit meer naar een andere man omgezien. Dat hoefde ik ook niet. Antoine had goed voor ons gezorgd. Hij liet Jean-Paul en mij niet onbemiddeld achter.’
Debora van Capelle draaide zich half om en keek naar een fraaie kleine pendule op een secretaire van glanzend notenhout. ‘Jean-Paul mag nu wel komen,’ sprak ze bezorgd. Met een gezicht vol welwillende belangstelling wendde ze zich tot De Cock. ‘Hoe. . eh, hoe lang doet u dat speurwerk al?’
De oude rechercheur dacht even na. ‘Bijna dertig jaar.’
‘Nooit in conflict gekomen?’
‘Met wie?’
‘Uw geweten.’
De Cock glimlachte.
‘Wat is ge-we-ten?’
Op het serene gezicht van Debora van Capelle kwam een ernstige trek. Ze vouwde haar handen in haar schoot. ‘Die stem van binnen. . die stem, die zegt of je iets moet doen of nalaten.’
De Cock keek haar schuins aan. ‘Hebt u zo’n stem?’
Debora van Capelle knikte heftig. ‘Ik heb zo’n stem. Mijn ouders hebben mij een gedegen normenpakket meegegeven.’
‘En dat noemt u ge-we-ten?’
Debora van Capelle schudde haar hoofd. ‘Dat noem ik niet alleen geweten. . dat is geweten. En daar heb ik het soms knap lastig mee.’ Ze keek naar hem op. ‘U niet?’
De Cock voelde zich niet erg op zijn gemak. Hij hield er niet van dat anderen hem vragen stelden. Zeker niet over zulke intieme zaken als het geweten. ‘Mijn handleiding is het Wetboek van Strafrecht,’ sprak hij traag en ontwijkend. ‘Dat is de bijbel van de rechercheur.’
‘En daarin staat gij zult niet doden.’
De Cock knikte. ‘Het staat er iets anders geformuleerd, maar het komt op hetzelfde neer.’
‘Geldt het altijd?’
‘Wat?’
‘Gij zult niet doden?’
De Cock keek haar strak aan. De oude rechercheur merkte op hoe bleek ze plotseling was, hoe de gevouwen handen in haar schoot trilden.
‘Kent u,’ vroeg hij gespannen, ‘een situatie waarin dat niet zou gelden?’
Debora van Capelle antwoordde niet. Ze ontweek zijn blik en liet haar hoofd zakken.
De Cock overwoog om zijn vraag te herhalen, maar een innerlijke stem zei hem dat niet te doen.
Er klonk het dichtvallen van een deur, gevolgd door snelle voetstappen in de gang. De deur naar de kamer ging open en JeanPaul stapte binnen.
Debora van Capelle kwam uit haar stoel overeind, liep op hem toe en klampte zich aan hem vast.
‘Jeanette,’ snikte ze, ‘Jeanette is dood.’
De Cock slenterde de Brouwersgracht af en nam rechts de brug naar de Korte Prinsengracht. Op de hoek, bij een fraai gerestaureerd pand, bleef hij staan. Hij draaide zich langzaam om en keek vandaar naar het huis van de familie Van Capelle. De contouren hielden zijn blik gevangen en zetten zich vast in zijn geheugen. De grijze speurder kneep zijn ogen stijf dicht en trachtte zijn gevoelens te analyseren. Het lukte niet. Ze waren zo onbestemd, verward en onduidelijk, dat het leek alsof rond zijn denken een mistige sluier was opgetrokken, waardoor de realiteit aan zijn waarneming werd onttrokken. Het oude huis, zo wist hij intuïtief, herbergde een geheim, een duister geheim, waarin het gebod gij zult niet doden centraal stond.
Wat had Debora van Capelle hem willen vertellen? En waarom had hij, De Cock, niet op strikte duidelijkheid aangedrongen? Was het te vroeg. . was de tijd nog niet rijp voor openhartigheid?
Hij draaide zich om. Met zijn handen diep in de zakken van zijn regenjas gestoken sjokte hij verder de Korte Prinsengracht af.
Toen De Cock de grote recherchekamer binnenstapte, trof hij Vledder achter zijn elektronische schrijfmachine aan. De rappe vingers van de jonge rechercheur dansten als gebruikelijk over de toetsen. De grijze speurder bezag het met bewondering. Zijn eigen vaardigheid op de schrijfmachine was nooit bijzonder groot geweest. Zijn grove handen en te dikke vingers vormden daarvoor een belemmering.
Vledder liet zijn vingers rusten en keek naar hem op. ‘Nog wat wijzer geworden?’
Met zijn regenjas aan en zijn hoed nog op ging De Cock achter zijn bureau zitten en schudde zijn hoofd. ‘Jean-Paul van Capelle bevestigde het verhaal van Justus van Haemstede. Jaren geleden heeft hij Jeanette van Zelhem aan Justus, met wie hij toen bevriend was, voorgesteld. Justus is toen een verhouding met haar gestart. Hoe lang die verhouding heeft geduurd, kon Jean-Paul mij niet vertellen. Nadat Jean-Paul zijn verloving met Annelies had verbroken, is de vriendschap met Justus verflauwd, gingen de contacten verloren.’
Vledder knikte begrijpend. ‘Hoe schetste Jean-Paul van Capelle die Jeanette van Zelhem?’
De Cock reageerde geprikkeld. ‘Hij gaf hetzelfde beeld als Justus van Haemstede: een levenslustig, frivool vrouwtje met een bijna onverzadigbare honger naar mannen. Men zou bijna denken dat ze aan nymfomanie leed.’
Vledder lachte. ‘Heeft dat iets met haar gewelddadige dood te maken, denk je?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Er moet iets anders zijn.’ In zijn stem kwam een vleugje wanhoop. ‘Annelies van Haemstede en Jeanette van Zelhem zijn op een volkomen identieke wijze vermoord, met eenzelfde soort keukenmes. Maar ze zijn twee totaal van elkaar verschillende vrouwen. Annelies van Haemstede wilde ondanks haar verslaving, haar bepaald benarde positie, beslist niet tot prostitutie overgaan, terwijl Jeanette van Zelhem zonder enige noodzaak van man tot man fladderde. Er klopt iets niet. Die tegenstellingen zijn te groot. Toch moet er ergens een verbinding zijn.’ De oude rechercheur klapte met zijn vlakke hand ritmisch op het blad van zijn bureau. ‘Als je de lijn vindt, die deze beide vrouwen onderling verbindt, dan wordt de dader zichtbaar.’
Een tijdlang zwegen beiden. Boven hun hoofden zoemde hinderlijk een defecte tl-buis en buiten in de Warmoesstraat galmde een aangeschoten sloeber een droevig zeemanslied. De laatste opmerking van de grijze speurder dreunde in hun hoofd na.
De Cock schoof zijn oude hoedje naar achteren. ‘Ben je nog bij Smalle Lowietje geweest?’
Vledder knikte. ‘Smalle Lowietje wist inmiddels. . via, via. . van de Christoffel aan de Amstel. Hij had nog geen tijd gevonden om je dat te laten weten. Dat bericht van ons zou hij laten zweven. . zo noemde hij dat. Dan kwam het vanzelf wel bij Harry Devoorde terecht. Overigens was die Harry Devoorde gisteravond nog bij hem in het etablissement. Hij betaalde zoals gebruikelijk met een bankbiljet van honderd gulden en zei tegen Lowietje dat het een van de laatste snippen van de Calandlaan was, maar dat hij spoedig voor aanvulling zou zorgen. Hij had, zo zei hij, een nieuwe vriendin opgedaan, met wie hij wel weer wat aandurfde.’
De Cock reageerde verrast. ‘Een nieuwe vriendin met wie hij weer wat aandurfde.’
‘Dat vertelde Lowietje.’ De grijze speurder staarde hem aan.
‘Jeanette van Zelhem?’