9
De beide rechercheurs liepen groetend langs de
loge van opperwachtmeester Van der Wamelen en verlieten het oude,
gehavende Paleis van Justitie. Vledder lachte hartelijk om het
verhaal van De Cock. ‘Hoe reageerde hij?’
De Cock gniffelde. ‘Hij keek mij aan of hij water zag branden. Hij
had die vraag duidelijk niet verwacht. Ik heb nog nooit iemand zo
onnozel zien kijken.’
‘Zei hij wat van dat bezoek?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Hij leek met stomheid geslagen. Om de zaak niet op de spits te
drijven, heb ik verder niet aangedrongen. Ik heb netjes gegroet en
ben weggegaan. Ik wilde geen toestanden zoals met Buitendam.’
‘Eruit.’
‘Precies.’
Ze slenterden zwijgend via de brug naar de Leidsegracht, naar de
Volkswagen aan de wallenkant. Vledder deed het portier van het slot
en keek peinzend op.
‘Toch vind ik jouw vraag zo gek nog niet. Inderdaad, wat kwam
Jean-Paul Devoordere de officier vertellen? Weet hij iets van de
moord? Die mogelijkheid lijkt mij zeker niet uitgesloten. We kunnen
bijvoorbeeld gevoeglijk aannemen dat Jean-Paul Devoordere een
sleutel heeft van de flat in de Molenwijk, waar Vanderbruggen de
dood vond. Alleen al in dat opzicht is hij een potentiële
dader.’
De Cock knikte traag, nadenkend.
‘Ik heb mij over dat sleutelprobleem het hoofd gebroken. Ik heb
zelfs op het punt gestaan om aan Carla van Heeteren een lijst te
vragen van al haar klanten, aan wie zij een sleutel van haar flat
heeft gegeven.’ Hij grinnikte vreugdeloos. ‘Ik heb het idee laten
varen.’
Ze stapten in en Vledder startte de wagen. Voorzichtig voegde hij
de auto in de verkeersstroom.
‘Waarom?’
De Cock keek enigszins verstrooid op. ‘Wat bedoel je?’
‘Waarom liet je het idee varen?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaartje.
‘Eerstens neem ik niet aan dat Carla van Heeteren mij inderdaad een
volledige lijst zal geven…. zeker niet als ze voordien met haar
geachte clientèle overleg heeft gepleegd… en bovendien bestond
blijkbaar de gewoonte om zo’n sleutel, wanneer dat zo uitkwam, even
aan een ander uit te lenen. Het aantal mogelijkheden wordt daardoor
vrijwel onbeperkt. Het zou een oeverloos onderzoek worden.’ Hij
schudde verdrietig zijn hoofd. ‘Daar komt nog bij dat Vanderbruggen
zelf de flat met zijn eigen sleutel kan hebben geopend en daarna
zijn moordenaar… een man zonder sleutel… kan hebben binnengelaten.
Nee, dat brengt ons voorlopig niet veel verder. Carla van Heeteren
hield praktisch open huis.’ Hij blikte steels naar Vledder.
‘Volgens mij heeft zelfs onze eigen officier van justitie een
sleutel van haar flat.’
‘Wat… meester Schaaps?’
Vledder stopte voor het rode licht bij de Westermarkt.
‘Hoe kom je daarbij?’
‘Ik heb het hem gevraagd.’
Vledder schudde afkeurend zijn hoofd.
‘Dat is te gek. Je kunt aan een eerbiedwaardige officier van
justitie toch niet vragen of hij wel eens stiekem een slippertje
maakt.’
De Cock antwoordde niet direct. Hij drukte zich wat omhoog en keek
naar de kerk, waar het die zondag allemaal begon. Zijn blik gleed
langs de slanke Westertoren in een wisselend decor van voortjagende
wolken.
‘Het was niet zo’n vreemde gedachtekronkel,’ sprak hij traag.
‘Carla van Heeteren vertelde mij dat ze een uitgebreide en vooral
invloedrijke kennissenkring had. Wel, daartoe behoorden
Vanderbruggen en Devoordere. Toen ik iets te uitbundig haar
schoonheid bewonderde, zei ze dat ze zich zou beklagen bij een
officier, die zij kende.’
Hij schoof zijn dikke onderlip vooruit. ‘Waarom zou die officier
niet meester Schaaps zijn?’
Vledder reed de Raadhuisstraat in. Voor hem
doemde het Koninklijk Paleis op. Zijn gezicht stond zorgelijk.
‘Een edel driemanschap… Vanderbruggen, Devoordere en Schaaps.
Maatschappelijk bezien, machtige lieden met veel relaties en
invloed.’
Vledder keek triest.
‘Als de moord en de motieven in die kringen liggen,’ verzuchtte
hij, ‘dan kunnen wij als eenvoudig rechercheur het wel
vergeten.’
De Cock reageerde geschokt.
‘Wij vergeten niets,’ riep hij scherp en vechtlustig. ‘Als de
eerbiedwaardige meester Schaaps meent dat hij mijn naam en
reputatie kan gebruiken om de vuiligheid van hem en zijn vriendjes
te verdoezelen, dan gokt hij op het verkeerde paard. Of beter
gezegd… dan heeft hij het paard van Troje binnengehaald.’
Vledder lachte om de beeldspraak. Het klonk bevrijdend.
‘We gaan naar de Kit,’ riep hij opgewekt, ‘ik krijg er weer zin
in.’
Meindert Post, de lange, stoere, op Urk geboren
wachtcommandant, brulde vanachter de balie.
‘De Cock.’
Zijn stem dreunde door de hal, echode tegen de kale muren.
De grijze speurder schoof zijn hoedje wat naar achteren en
slenterde op zijn gemak naderbij. Hoewel hij de wachtcommandant al
een eeuwigheid kende, verwonderde hij zich nog altijd over het
enorme volume dat hij moeiteloos produceerde. Hangend over de balie
boog hij zich vertrouwelijk naar hem toe.
‘Had je geroepen?’ vroeg hij laconiek.
Meindert Post zwaaide met zijn lange armen.
‘Er zit boven een man op je te wachten.’
‘Wat voor een man?’
De wachtcommandant trok een vies gezicht.
‘Een glibberig mannetje… als je mij vraagt. Poenerig. Ik meen dat
ik hem vroeger wel eens in de buurt van de wallen heb zien
scharrelen.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Jimmy… Jimmy de Munnick.’
Het gezicht van Meindert Post klaarde op.
‘Dat is hem. Hij vroeg naar jou. Ik zei dat je er niet was, maar
hij wilde op je wachten.’
De Cock knikte begrijpend. Samen met Vledder liep hij de trap op.
De jonge rechercheur keek hem van terzijde aan.
‘Wist je dat hij zou komen?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Nee, maar het verbaast mij niet. Chanteurs zijn altijd lieden die
uiterst omzichtig manoeuvreren. Wedden, dat hij alleen is gekomen
om ons bij voorbaat van zijn onschuld te overtuigen?’
Vledder lachte.
‘We zullen zien.’
In de gang, op de brede bank bij de deur naar de grote
recherchekamer, zat een man in een dure lammycoat. Naast hem lag
een nieuwe Avenue. Toen hij de beide rechercheurs in het oog
kreeg, stond hij op en liep op De Cock toe.
‘De Cock… ik moet je spreken.’
De oude rechercheur maakte de deur open en wenkte de man hem te
volgen.
‘Hoelang zat je daar al?’ vroeg hij over zijn schouder.
‘Ruim een uur.’
De Cock bood de man hoffelijk de stoel naast zijn bureau. ‘Dan moet
het wel belangrijk zijn.’
Jimmy de Munnick reageerde niet direct. Hij deed zijn jas uit en
drapeerde die over de rugleuning. Met precieze beweginkjes trok hij
de pijpen van zijn pantalon iets op en nam plaats.
De grijze speurder smeet zijn oude hoed en regenjas op een lege
tafel en ging zitten. Hij steunde met zijn beide ellebogen op zijn
bureau en legde zijn kin in het kommetje van zijn handen.
Onverholen nam hij de man voor zich nauwkeurig op. Jimmy de
Munnick, vond hij, zag er zeer verzorgd uit. Gesoigneerd. De Cock
wist dat hij de vijftig al was gepasseerd, maar dat was hem niet
aan te zien. Het donkerblonde haar was zorgvuldig gekapt, het
opkomende grijs aan de slapen weggeverfd. Onder zijn lichtpaarse
colbert droeg hij een zachtroze hemd met zwierige volanten. De Cock
schonk hem een beminnelijke glimlach.
‘Steek van wal.’
Jimmy de Munnick verschoof iets op zijn stoel.
‘Je weet dat ik omgang heb met Carla.’
‘Carla van Heeteren.’
Hij zette zijn tanden even op zijn onderlip en knikte. ‘Een lieve
meid. Je hebt haar ontmoet. Een mooie vrouw ook. Maar ontzettend
slordig. Nonchalant. Ze leeft maar raak. Begrijp je? Onzorgvuldig.
Zo’n vrouw kan makkelijk in moeilijkheden komen.’
‘En dat is gebeurd?’
Jimmy de Munnick legde zijn handen op zijn knieën en staarde voor
zich uit. Het leek alsof hij met zichzelf worstelde, of hij niet
tot een besluit kon komen.
De Cock blikte naar de zware platina ring aan de pink van de
linkerhand en schatte de diamant op een half karaat. Ook aan de
rechterhand schitterden briljanten. Het ging de chanteur blijkbaar
niet slecht.
‘Wat is er met Carla?’ vroeg hij scherp.
Jimmy de Munnick zuchtte diep.
‘Ze heeft een gozertje aan de hand.’
‘Wat voor een gozertje?’
Hij maakte een onzeker armgebaar.
‘Een sportjongen… een bodybuilder… je kent dat wel… vele bundels
spieren en een leeg hoofd. Het is natuurlijk maar een bevlieging,
maar voorlopig is Carla helemaal lijp van dat gozertje.’
De Cock keek hem argwanend aan.
‘Je wilt mij toch niet vertellen,’ sprak hij ongelovig, ‘dat je
naar de Warmoesstraat bent gekomen om met mij jouw… eh, jouw
liefdesperikelen te bespreken?’
Jimmy de Munnick schudde geërgerd zijn hoofd.
‘Daar heb ik jou niet voor nodig.’
‘Waarvoor dan wel?’
‘Kijk, die Mooie Robbie…’
‘Heet hij zo?’ onderbrak De Cock nieuwsgierig.
Jimmy de Munnick knikte gretig.
‘Zo wordt hij genoemd. Zijn echte naam ken ik niet. Ik weet ook
niet precies waar het snuitertje vandaan komt.’ Hij boog zich wat naar De Cock toe. ‘Die mooie Robbie,’ ging
hij verder, ‘is nieuwsgierig geworden naar de klantjes die Carla in
haar flat aan de Molenwijk ontvangt. Begrijp je? En Carla is zo
loslippig als een viswijf op zaterdag. Moet je je voorstellen… ze
heeft die gozer volledig ingelicht.’
‘Hoe weet je dat?’
Jimmy de Munnick gebaarde heftig.
‘Dat heeft ze mij zelf verteld. Ze zat in de knoei en kwam van de
week naar mij toe.’
‘Waarmee… waarmee zat ze in de knoei?’
‘Met die dooie vent in haar flat.’
‘Vanderbruggen?’
Jimmy de Munnick knikte traag.
‘Carla vertelde mij dat die bankier haar had gezegd dat hij
dreigbrieven had ontvangen. Ze zouden zijn kleinzoon willen
ontvoeren. Nou, toen ik dat hoorde, kreeg ik het wel even benauwd.
Je weet wat voor reputatie ik heb. Ja? Ik ben niet helemaal
brandschoon. Zeker niet. Maar een moord gaat mij toch even te ver.
Begrijp je, De Cock? Bovendien is het stom. Je slacht geen kip met
gouden eieren. Ik heb nog nooit…’
De Cock stak afwerend zijn beide handen op.
‘Wat probeer je mij in godsnaam duidelijk te maken,’ riep hij wat
geprikkeld.
Jimmy de Munnick slikte. Zijn gezicht zag grauw.
‘Dat ik met die moord niets te maken heb… dat ik die vent niet heb
omgelegd.’ Hij zweeg even. ‘En dat ik die brieven niet heb
geschreven.’
De Cock trok zijn gezicht in een kille grijns.
‘En dat moet ik geloven?’
Jimmy de Munnick knikte met toegeknepen ogen.
‘Dat moet je geloven,’ sprak hij zacht.
Het klonk als een smeekbede.
De Cock keek de chanteur onderzoekend aan. In zijn hart bleef de
argwaan sluimeren.
‘En wat heeft dat gozertje ermee te maken?’
Jimmy de Munnick boog zijn hoofd.
‘Carla… Carla denkt dat hij het gedaan heeft.’
‘Wat?’
Met een vreemd, wat verwrongen gezicht keek Jimmy de Munnick naar
De Cock op.
‘Mooie Robbie… hij chanteerde hem.’
Toen Jimmy de Munnick, weer geheel in lammycoat,
de recherchekamer had verlaten, liep Vledder op zijn oude
leermeester toe en keek hem in verwarring aan.
‘Wat moet je daarvan zeggen?’ vroeg hij beteuterd.
De Cock glimlachte.
‘Je hebt het gehoord. Ik kreeg gelijk. Jimmy kwam hier om zijn
onschuld te betuigen.’
‘Maar zijn verhaal over Mooie Robbie?’
De Cock maakte een onzeker gebaartje. ‘Daar zal beslist wel een
kern van waarheid in schuilen. Het is ook zaak om er ernstig op in
te gaan. Jimmy de Munnick is niet gek. Als wij onmiddellijk door
zijn verhaal konden prikken, kwam hij niet naar de Warmoesstraat.
Carla van Heeteren heeft beslist een gozertje aan de hand, die
Mooie Robbie wordt genoemd en dat gozertje zal zeker belangstelling
hebben getoond voor de gefortuneerde en invloedrijke mannetjes die
Carla tot haar clientèle heeft. Maar of dat snuitertje inderdaad de
bankier Vanderbruggen heeft neergeschoten, blijft uiteraard een
open vraag.’
Vledder reageerde opgewonden. ‘Carla denkt het. Ik neem aan dat die
gedachte een basis heeft.’
De Cock staarde peinzend voor zich uit.
‘Het zou,’ sprak hij traag en bedachtzaam, ‘Jimmy de Munnick heel
goed uitkomen.’
‘Hoe bedoel je?’
De Cock lachte fijntjes.
‘Ik heb het je al gezegd: chanteurs manoeuvreren altijd heel
omzichtig. Als Mooie Robbie… of hoe dat snuitertje ook mag heten…
inderdaad iets met die moord op de bankier Vanderbruggen uitstaande
heeft, dan zit Jimmy, figuurlijk gezien, op rozen… de verdenking
valt van hem weg en hij is een rivaal in de liefde kwijt.’
‘Je hebt gelijk.’
De Cock grijnsde.
‘Zeker weten. Bovendien moet je met een verklaring van Carla
uiterst voorzichtig zijn. Het doet mij wat vreemd aan dat ze nu
plotseling bij Jimmy gaat biechten.’
‘Dat begrijp ik niet.’
De Cock kneep zijn ogen halfdicht.
‘Mooie Robbie… zijn naam zegt het al… zal beslist een knap gozertje
zijn. En knappe gozertjes kosten handen vol geld. Als Carla een
duur en misschien lastig geworden vriendje kwijt wil…’ Hij maakte
zijn zin niet af. ‘Luitjes die aan de zelfkant van het leven
opereren, hebben vaak een eigen moraal.’
Vledder stak zijn kin iets naar voren.
‘Toch wil ik weten wie Mooie Robbie is.’
De Cock liep naar de tafel en pakte zijn hoed en jas.
‘Ik ook. En ik weet wie ons daarbij kan helpen.’
Vledder lachte.
‘Smalle Lowietje.’
‘Precies.’
Ze liepen de recherchekamer af. Op het bureau van De Cock rinkelde
de telefoon. Vledder liep terug en nam de hoorn van het toestel.
Een paar minuten luisterde hij gespannen.
Met zijn jas over de arm slenterde De Cock naar hem toe.
‘Is er wat?’
Vledder bedekte het spreekgedeelte met zijn vrije hand.
‘Ze hebben Jean-Paul Devoordere gevonden.’
‘Dood?’
Vledder knikte.
‘Vermoord.’
‘Waar?’
De jonge rechercheur slikte.
‘In de flat van Carla van Heeteren.’