6

‘Hoe was de sectie?’
Vledder trok wat nonchalant zijn schouders op.
‘Niets bijzonders,’ sprak hij achteloos. ‘Voor de patholoog-anatoom een routineklus. Dokter Rusteloos was in vijf kwartier klaar. Met een sonde kon hij de kogelbaan van in- tot uitschot gemakkelijk aftasten. Vanderbruggen moet op slag dood zijn geweest. De kogel doorboorde de ruggengraat en vernielde het verlengde merg.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Wanneer is de begrafenis?’
‘Morgenochtend om elf uur.’
‘Waar?’
‘Zorgvlied aan de Amstel.’
‘Ga jij erheen?’
‘Moet dat?’
De Cock trok zijn gezicht in een brede grijns. Hij wist dat Vledder er een hekel aan had begrafenissen bij te wonen. ‘Het lijkt mij belangrijk… dit keer. En neem Bram van Wielingen mee. Ik wil een plaatje van iedereen die belangstelling toont voor de teraardebestelling van Vanderbruggen.’
‘Waarom?’
De Cock sloeg plotseling met zijn vuist op het blad van zijn bureau. Het was een explosie van ingehouden woede.
‘Omdat ik er nog geen snars van begrijp. We zijn toch al een paar dagen in touw… en wat is het resultaat?’
Hij schudde verdrietig zijn hoofd.
‘Nihil. Ik ontmoette commissaris Buitendam vanmorgen op de gang. Hij vroeg of wij al aanwijzingen hadden… meester Schaaps was zo geïnteresseerd.’
Vledder keek naar hem op.
‘Wat heb je gezegd?’
De Cock schonk hem een wrange glimlach.
‘Ik vroeg hem waarom Schaaps zijn vriend Vanderbruggen de dood injoeg.’
De mond van de jonge rechercheur zakte open van verbazing.
‘Wat… wat vroeg je?’ stotterde hij.
De Cock schoof zijn bureaustoel wat achteruit.
‘Volgens mij wist Schaaps dat Vanderbruggen die zondag, na het ziekenbezoek aan zijn dochter, naar de flat in de Molenwijk ging.’
‘Hoe?’
De Cock spreidde zijn beide handen.
‘Heel simpel. Vanderbruggen heeft hem dat verteld. Ga maar eens na. De heer Vanderbruggen krijgt dreigbrieven dat zijn kleinkind tijdens de doop zal worden gekidnapt. Wat doet hij? Hij neemt contact op met meester Schaaps, die via commissaris Buitendam ons laat opdraven. Wel, in verband met diezelfde dreigbrieven wordt Vanderbruggen uitgenodigd om naar de flat van Carla van Heeteren te komen. Het ligt voor de hand dat Vanderbruggen van tevoren contact opneemt met zijn vriend, de officier van justitie.’
Vledder knikte bedachtzaam.
‘Denk je dat hij de hand heeft in die moord?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat gaat mij nog te ver. Mogelijk – en dat lijkt mij het meest aannemelijk – heeft hij Vanderbruggen geadviseerd om op de uitnodiging in te gaan.’
‘Waarom heeft hij ons dat niet gezegd?’
De Cock stak gebiedend zijn wijsvinger op.
‘Nu Vanderbruggen in die flat de dood vond…’
‘…schaamt hij zich voor zijn advies.’
De Cock glimlachte.
‘Juist. Vandaar mijn nogal boude opmerking vanmorgen. Buitendam speelt het wel door. Ik wil Schaaps gewoon dwingen om opening van zaken te geven. Volgens mij weet hij van deze affaire meer dan hij ons heeft willen openbaren.’
Vledder bewoog vertwijfeld zijn hoofd.
‘Maar dat is toch te gek. Volgens het Wetboek van Strafvordering heeft de officier van justitie de leiding van het opsporingsonderzoek. Dat hebben ze mij op school zo geleerd. Hij mag ons rechercheurs toch niet verhinderen de dader te vinden?’
‘Misschien… misschien wil hij wel niet dat de dader wordt gevonden.’ Hij stond van zijn bureaustoel op en slenterde naar de kapstok. Vledder liep hem na.
‘Waar ga je heen?’
Rond de brede mond van De Cock dartelde een glimlach. ‘Mens sana non potest vivere in corpore sicco.’
‘Wat?’
‘Een gezonde ziel kan niet leven in een droog lichaam.’
Het gezicht van Vledder verhelderde.
‘Ik weet het,’ riep hij stralend, ‘we gaan naar Smalle Lowietje voor een cognackie.’

Ze stapten van het oude politiebureau door de Warmoesstraat naar de Lange Niezel. Het was er druk. Groepjes mensen verdrongen zich voor de etalages van de seksshops. Voor de sekstheaters en de peepshow* stond men in de rij. Mannen spraken luidruchtig, opgewonden, in vele talen. Vrouwen met donkere ogen onder luifeltjes van kleurrijke hoofddoeken giechelden gedempt. Een dronken sloeber zocht zich botsend een weg naar een volgend café.
De Cock stapte naast Vledder voort. Rustig, in zijn typische slenterpas. Hij kende het bonte beeld van de Amsterdamse binnenstad op elk uur van de dag. Het was zijn entourage… de plek waar hij al meer dan een kwart eeuw de misdaad bestreed.
Hoewel zijn gezicht vrijwel geen emotie verried, werkten zijn grijze hersencellen koortsachtig. Korte impressies, flarden van gesprekken, uitlatingen, opmerkingen… ze dwaalden in zijn geest rond… zochten een plaats in het duistere stramien van moord.
Hij blikte opzij.
‘Heb je nog iets gehoord van Stella en haar baby?’
Vledder trok een bedenkelijk gezicht.
‘Dat is toch een vreemde zaak, vind ik. Die twee schijnen spoorloos van de aardbodem te zijn verdwenen. Ik heb vanmiddag Henri la Croix nog gebeld. Hij zei mij dat hij nog steeds niets van zijn vrouw had vernomen.’ De jonge rechercheur lachte wat schaapachtig. ‘En ik heb nu niet vergeten om naar haar bagage te vragen.’
‘En.’
‘Slechts een kleine handkoffer met make-upspullen en wat kleertjes voor de baby.’
De Cock wreef over zijn kin.
‘Ze kan de baby tijdelijk ergens hebben ondergebracht. Blijft toch de vraag: Waar kan ze zijn?’
Vledder antwoordde met een achteloze armzwaai: ‘Overal. Ze heeft onbeperkte mogelijkheden. Volgens Henri la Croix heeft Vanderbruggen op een bank in Zwitserland voor zijn dochter een aanzienlijk kapitaal zeker gesteld. Ze kon daar na zijn dood over beschikken. Henri schatte dat het voldoende was voor een onbekommerd bestaan voor de rest van haar leven.’
De Cock floot tussen zijn tanden.
‘Een motief voor moord?’
Vledder glimlachte.
‘Daar heb ik aan gedacht. Maar ze heeft een onaantastbaar alibi. De middag- en de nachtzuster van het Wilhelmina Gasthuis verklaarden mij, dat Stella de zondagavond en de daaropvolgende nacht haar bed niet had verlaten.’
De Cock keek hem aan.
‘Knap… heel goed.’
Vledder glunderde.
‘En dan heb ik nog iets,’ sprak hij enthousiast. ‘Stella en Henri zijn niet in gemeenschap van goederen getrouwd. Van het vermogen van de bankier Vanderbruggen erft Henri la Croix geen cent.’
‘Heeft hij je dat zelf verteld?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik heb dat even nagetrokken.’
De oude rechercheur klopte zijn jonge collega bewonderend op de schouder. ‘Dick,’ riep hij opgetogen, ‘nog even… en ik kan met een gerust hart met pensioen.’
Vledder keek hem meesmuilend aan.
‘Dat, De Cock… roep je al jaren.’

Lowietje, vanwege zijn geringe borstomvang in het woelige wereldje van de penoze meestal Smalle Lowietje genoemd, wreef zijn kleine handjes langs zijn morsige vest en begroette de oude rechercheur uitbundig.
‘Kijk, kijk,’ kirde hij vrolijk. ‘De grote speurder heeft zich een momentje vrij gemaakt. Het is niet te geloven.’
Hij hield zijn sproeterige muizensmoeltje een beetje scheef.
‘Kon het er af? Of moest je aan de commissaris eerst een verzoek in zevenvoud indienen?’
De Cock lachte hartelijk.
‘Lowie,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘er is in de hele wereld geen commissaris die mij uit jouw gewaardeerd etablissement houdt.’ Hij schuifelde naar het einde van de bar en hees zijn zware lijf op een kruk. Het was zijn vaste stek. Hij wist hoe licht ontvlambaar de buurt was. Vanaf die plaats had hij een goed overzicht voor alle eventualiteiten.
Vledder nam lenig naast hem plaats. Hij voelde zich steeds meer thuis in het schemerige, intieme lokaaltje van Smalle Lowietje, waar meisjes van de vlakte verpozing en vergetelheid zochten achter een pittig likeurtje of een citroentje met suiker.
De tengere caféhouder keek naar de oude rechercheur op. Zijn vriendelijke smoeltje glom van genegenheid. ‘Hetzelfde recept?’
De Cock antwoordde niet. Hij wist dat dit niet van hem werd verwacht. De vraag was slechts een inleiding… een inleiding tot een bijna sacraal gebeuren. Vergenoegd keek hij toe hoe Smalle Lowietje aalglad onder de tapkast dook en tevoorschijn kwam met een fles pure Franse cognac Napoleon, die de caféhouder speciaal voor hem gereserveerd hield.
‘Dat is toch niet je laatste?’
Lowietje schudde zijn hoofd.
‘Gelukkig niet. Ik heb nog een paar zalige flesjes weten te bemachtigen.’ Met een teder gebaar streelde hij het etiket. ‘Alleen voor echte genieters.’ Hij zette diepbolle glazen op de bar en schonk behoedzaam in.
De Cock genoot van de koesterende toewijding waarmee de caféhouder hem bediende. De schaarse momenten die de misdaad hem vergunde bij Smalle Lowietje door te brengen, trachtte hij in zijn herinnering te verankeren. Hij nam het glas op, schommelde het zachtjes in de hand en snoof. Op zijn brede gezicht vol groeven verscheen een glans van verrukking. Met getuite lippen nam hij een slok en liet het vocht genietend langs zijn dorstige keel glijden. Even sloot hij beide ogen, toen zette hij het glas omzichtig op de bar terug.
‘Lowie,’ sprak hij zalvend, ‘er zijn van die ogenblikken dat ik van het leven houd.’
De caféhouder straalde.
‘Hoe is het aan de Kit?’ vroeg hij belangstellend.
De Cock trok wat nonchalant zijn schouders op.
‘Druk… zoals altijd.’
‘Nog bijzondere zaken?’
De Cock keek hem een paar seconden nadenkend aan. ‘Ze hebben een paar dagen geleden,’ sprak hij wat afwezig, ‘in Noord in de Molenwijk een bankier doodgeschoten.’
De tengere caféhouder knikte.
‘Ik heb het gelezen… Vanderbruggen.’ Hij krabde zich in zijn nek en grinnikte. ‘Ik heb die vent wel eens bij mij aan de bar gehad.’
De Cock reageerde verrast.
‘Hier,’ riep hij ongelovig, ‘in jouw etablissement?’
Smalle Lowietje grinnikte opnieuw.
‘Jaren geleden. Hij kwam toen veel bij Henny en die nam hem op een middag mee voor een pilsje.’
‘Blonde Henny?’
De caféhouder wees naar het raam.
‘Ze zat toen hier nog op de Achterburgwal… een paar pandjes verderop.’
‘Vanderbruggen was een klantje?’
Lowietje knikte lachend.
‘Een gluiperdje.’
De Cock keek hem ernstig aan.
‘Hoe bedoel je, Lowie?’
‘Nou, hij vertelde Henny dat hij een arme bankbediende was met een zieke vrouw, die hij… eh, om haar gezondheid zoveel mogelijk wilde ontzien. Bovendien had hij thuis nog twee bloedjes van kinderen, die studeerden en veel geld kostten. Vandaar dat hij Henny om wat soepelheid verzocht. Hij was niet in staat om veel voor zijn bezoek aan haar te betalen.’
‘En?’
Lowietje grijnsde.
‘Henny liet zich door hem bepraten en berekende een zacht prijsje. Dat ging een tijdje goed, totdat ze een foto van hem in de krant zag, waaruit bleek dat hij directeur was van de machtige IJsselsteinse Bank.’
De Cock lachte hartelijk.
‘Henny de pest in.’
‘Wat dacht je. Toen hij de volgende keer kwam, liet ze eerst niets merken, maar toen hij moest betalen, sloeg ze hem met de bewuste krant om zijn oren en schudde zijn hele portefeuille leeg.’
De Cock nam nog een slok van zijn cognac.
‘Waar zit Henny nu?’
‘Henny zit zelf niet meer. Ze heeft haar centjes goed bij elkaar gehouden en een eigen pandje gekocht.’
‘Waar?’
‘In de Oude Kennissteeg. Ze heeft nu zelf een paar meisjes zitten.’
‘Hoerenwaardin.’
Smalle Lowietje plooide zijn muizensmoeltje in bewondering.
‘Ze doet het verrekte goed. De meisjes krijgen maar een gedeelte van hun verdiensten. De rest zet Henny voor hen vast in obligaties en spaardeposito’s. Begrijp je, ze kunnen nu niet zomaar een dure blitzwagen kopen voor een of ander gozertje van wie ze plotseling helemaal kapot zijn.’
De Cock gniffelde.
‘Heeft ze toch wat van die bankier geleerd.’
De tengere caféhouder pakte zijn glas. Plotseling keek hij de grijze speurder peinzend aan. ‘Bent u met die moord bezig?’ In zijn stem klonk een zweem van ongeloof. ‘De Molenwijk valt toch buiten de Warmoesstraat?’
‘Speciale opdracht van de officier van justitie.’
‘Zit er schot in?’
De Cock trok zijn gezicht in diepe rimpels.
‘Ik heb nog nooit een moordenaar met een M op zijn voorhoofd zien lopen.’
De caféhouder blikte op zijn horloge.
‘Henny komt meestal zo om deze tijd bij mij aanwippen. Wil je even met haar babbelen? Je weet het nooit, soms vertellen de hoerenkerels alles aan die meiden.’
De Cock schoof zijn onderlip vooruit.
‘Zo’n type was Vanderbruggen niet, maar ik wil graag even met haar praten.’
Smalle Lowietje liep vanachter de bar naar een tafeltje bij het raam, waar een oude, te zwaar geschminkte vrouw dromerig over haar likeurtje hing.
‘Haal Henny even voor meneer De Cock. Dan is je volgende van mij.’
De vrouw dronk in één teug haar glaasje leeg, kwam moeizaam overeind en schommelde het café uit. Na een paar minuten was ze terug en stak haar duim omhoog. Lowietje haastte zich haar te bedienen.
Toen de Smalle weer achter de bar stond, boog De Cock zich iets naar hem toe.
‘Zie je Jimmy de Munnick nog wel eens?’ vroeg hij achteloos. De tengere caféhouder schudde zijn hoofd.
‘Ik heb laatst gehoord dat hij al een tijdje een gestudeerd dametje aan de hand heeft, die het rijke mannetjes naar de zin maakt… en daar heel goed in is.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Vroeger schreef hij de mensen toch altijd van die brieven vol onthullingen.’
Smalle Lowietje lachte.
‘Je bedoelt dreigbrieven, chantage.’ Hij grinnikte. ‘Dat zal hij nog wel doen. Jongens als Jimmy de Munnick leren dat nooit af.’
Een vrouw met hoog opgekamd helblond haar kwam het café binnen. De Cock herkende haar direct. Ze droeg een paars truitje boven een strakke pantalon van goudlamé. Met kittige pasjes liep ze op de grijze man toe en drukte hem hartelijk de hand. Vledder maakte plaats en Blonde Henny hees zich op de kruk.
‘Lowie, een pilsie.’
Ze blikte naast zich.
‘U had mij nodig?’
De Cock keek haar bewonderend aan.
‘Je ziet er fantastisch uit.’
Ze glimlachte en duwde met een vlakke hand haar kapsel vanuit de nek wat omhoog.
‘Goed voer en een warme stal.’
De Cock gebaarde naar de caféhouder.
‘Lowie vertelde mij dat die bankier, die ze van de week hebben doodgeschoten, vroeger een klantje van jou is geweest.’
Ze trok haar mond scheef.
‘Fijne meneer… nam mij effe te grazen… zei dat hij geen sou te verteren had.’
De Cock lachte.
‘Ik heb het verhaal van Lowietje gehoord.’ Hij zweeg even.
‘Hoe lang heeft het geduurd?’
‘Dat hij klant was?’
‘Ja.’
‘Een jaar of twee, drie. Hij kwam steeds op vrijdagmiddag zo rond de klok van vier uur.’
‘Heeft hij jou wel eens iets van zichzelf verteld?’
Blonde Henny schudde haar hoofd.
‘Leugens, alleen maar leugens. Toen ik er eenmaal achterkwam wie hij was, heeft het niet lang meer geduurd.’ Ze prikte met een gestrekte wijsvinger op de stropdas van De Cock. ‘Toch verbaast het mij niet dat ze hem koud hebben gemaakt.’
‘Hoezo?’
Ze nam een forse slok van haar pils.
‘Er kwam eens een man naar mij toe… een oudere man. Ik schatte hem zo tegen de zestig. Ik had die Vanderbruggen net uitgelaten en stond nog aan de deur. De man wees en vroeg: “Betaalt hij je goed?” Ik keek hem eens aan en zei: “Dat gaat je geen bliksem aan.”’
De Cock reageerde gespannen.
‘En toen?’
‘Toen zei hij: “Het wordt tijd dat iemand hem stopt… hem naar een andere wereld helpt.” Hij keek mij strak aan. “En,” ging hij verder, “Weet je wie die iemand is?” Hij klopte op zijn borst: “Ik.”’
‘Wat heb je gedaan?’
Blonde Henny zei verontschuldigend: ‘Niks. Ik dacht dat is een lijperik*. Maar toen ik van de week las dat ze Vanderbruggen hadden koud gemaakt, kwam die man weer in mijn gedachten. En weet je wat ik ineens besefte?’
‘Nou?’
‘Hij meende het.’

* Bargoens voor idioot.

* Waar men na het inwerpen van een munt voor enkele seconden een spiernaakte vrouw ziet.