8

Vledder hield een kogel tussen duim en wijsvinger omhoog.
‘Een flink zwaar kaliber… negen millimeter… en vrijwel onbeschadigd.’
De Cock glimlachte.
‘Dat is mooi voor het laboratorium in Rijswijk… als we eens het moordwapen hebben gevonden.’
Vledder reageerde niet. Hij liet de kogel in het kommetje van zijn rechterhand heen en weer rollen.
‘Hij moet, nadat hij het lichaam van Vanderbruggen verliet, in het dikke vloertapijt zijn gesmoord.’ De jonge rechercheur legde het projectiel op zijn bureau en schoof De Cock een map toe. ‘Het rapport en een plattegrond van de flat met daarop exact de plaats waar de jongens van de Technische Dienst de kogel met hun detector hebben gevonden.’
‘Eén kogel?’
Vledder knikte.
‘Meer hebben de jongens niet gevonden.’
‘En ze hebben alles nagezocht?’
Vledder lachte.
‘Volgens hun rapport hebben ze zelfs de plafonds met hun detector afgetast.’
De Cock opende de map en bekeek de plattegrond enige tijd aandachtig. ‘Oppervlakkig bezien,’ sprak hij weifelend, ‘is het weinig verrassend. Schuin in de vloer… slechts een goede meter verwijderd van de plek waar Vanderbruggen onder de schemerlamp lag. De enige onzekere factor is de standplaats van de schutter.’
Vledder liep op hem toe en boog zich ook over de plattegrond.
‘Ik heb er ook al een tijdje naar zitten kijken, maar ik kom er niet uit.’
De Cock frommelde in de lade van zijn bureau en nam daaruit de situatieschets, die hij in ruwe lijnen van de plaats van het misdrijf had gemaakt. Met de rug van zijn hand streek hij het wat verkreukelde werkstuk glad.
‘We kunnen de ligplaats van Vanderbruggen wel fixeren.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Gezien het dodelijke karakter van het schot… direct door het verlengde merg… kunnen we gevoeglijk aannemen dat Vanderbruggen onmiddellijk in elkaar is gezakt. Hij heeft nadat de kogel zijn lichaam doorboorde, geen stap meer gedaan. Als we daarvan uitgaan en we bezien dan de vindplaats van de kogel, dan krijg ik toch wel een paar kriebels in mijn nek.’
Vledder tikte met zijn wijsvinger op de plattegrond.
‘Je zou eerder een kogel in de muur verwachten… of veel verder van het lichaam verwijderd.’
De Cock knikte.
‘Dat is juist. Daarom… er klopt iets niet.’
Vledder streek met de toppen van zijn vingers tastend over zijn voorhoofd.
‘Als we in gedachten de heer Vanderbruggen rechtop zetten – we mogen aannemen dat hij stond toen het schot viel – dan zou de schutter haast op een stoel hebben moeten staan om via zijn slachtoffer op die plek de vloer te raken.’
De Cock keek naar Vledder op.
‘Het was anders.’
Het klonk wat kriegel.
‘Hoe?’
De Cock schoof de schets ruw van zich af.
‘Vanderbruggen stond niet… hij keek ook niet omhoog, zoals dokter Den Koninghe suggereerde… hij zat op zijn knieën.’

Commissaris Buitendam strekte zijn rug en legde zijn handen gevouwen voor zich op zijn bureau. Zijn lange, smalle gezicht stond ernstig.
‘Ik zal je dit keer niet uitnodigen om te gaan zitten, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd. ‘Je doet maar wat je verkiest.’ Hij kuchte een paar maal indrukwekkend. ‘Ik heb uiteraard jouw… eh, ongenuanceerde opmerking dat meester Schaaps zijn… eh, vriend, de heer Vanderbruggen de dood injoeg, met de officier van justitie besproken.’ Hij zweeg even. ‘Meester Schaaps wenst jou te ontvangen.’
‘Waar?’
‘In het Paleis van Justitie.’
‘Wanneer?’
‘Straks om twee uur.’
De grijze speurder keek zijn chef argwanend aan.
‘Voor een bestraffende toespraak?’
De commissaris drukte zijn handen steviger in elkaar. Zijn knokkels werden wit, maar op zijn vale wangen kwam wat kleur.
‘Meester Schaaps zal zeker zijn ongenoegen uiten,’ riep hij ontstemd. ‘En je zult moeilijk kunnen ontkennen dat jouw gedrag daar geen aanleiding toe geeft.’
De Cock kneep zijn lippen op elkaar en schudde zijn hoofd.
‘In dat geval ga ik niet.’
De commissaris kwam wild overeind uit zijn stoel.
‘Je gaat.’
De Cock schudde opnieuw zijn hoofd. Hij zette zijn voeten uit elkaar. Zijn houding kreeg iets onverzettelijks.
‘Ik wil in alle openheid,’ sprak hij kalm, ‘met de officier van justitie het onderzoek naar de dood van Vanderbruggen bespreken. Maar ik heb niet bij voorbaat ongelijk. En ik ben zeker niet genegen om mij door een onbekwame man de les te laten lezen.’ De commissaris werd rood tot in zijn nek.
‘Genegen,’ brieste hij, ‘genegen… natuurlijk ben je genegen. Als de heer officier van justitie je roept, dan heb je maar te gaan.’ De Cock grinnikte ongelovig.
‘Een bevel?’
Buitendam zwaaide met een opgestoken wijsvinger.
‘Ja, een bevel… een puur ambtelijk bevel. Ik verzeker je… als je om twee uur niet bij de officier van justitie bent, zal ik je tot schorsing voordragen.’
De Cock keek hem onbewogen aan.
‘Stom.’
Commissaris Buitendam kwam woedend achter zijn bureau vandaan. Zijn ogen vonkten en zijn neusvleugels trilden. Hij strekte zijn arm naar de deur.
‘Eruit.’
De Cock ging.

De Cock zakte wat onderuit. De scherpe lijnen rond zijn mond waren verdiept. Zijn gezicht leek een zware donderwolk voor de ontlading. ‘Ik heb een hekel aan bevelen,’ mokte hij. ‘Bevelen is stom. Men moet iemand proberen te overreden om iets te doen… of te laten. Bevelen betekent dat men gewoon onmachtig is om dat te doen.’
De jonge Vledder, naast hem aan het stuur van de oude, gammele Volkswagen, lachte vrolijk.
‘Zou het lukken?’
‘Wat?’
‘Jou overreden.’
De Cock antwoordde niet. Hij drukte zich weer omhoog en keek rond. Het oude, eerbiedwaardige Paleis van Justitie zag er gehavend uit. Actiegroepen hadden ruiten ingegooid en de muren met verf besmeurd. De oude speurder snoof.
‘Als men van het “recht” zijn symbolen al bekladt…’ Hij maakte zijn zin niet af, maar wees naar de overkant van de Prinsengracht naar een vrij parkeerplaatsje aan de wallenkant tussen de bomen. Vledder reageerde onmiddellijk. Hij reed de brug over naar de Leidsegracht en parkeerde de Volkswagen tussen de andere wagens op de gracht.
Ze stapten uit en liepen over de brug terug naar de kleine ingang van het Paleis van Justitie. Op het moment dat De Cock de zware deur opendrukte, perste een man zich langs hem heen naar buiten en verdween met grote stappen in de richting van de Leidsestraat.
De Cock staarde hem verwonderd na. Hij had de man onmiddellijk herkend. Verrast blikte hij opzij naar Vledder.
‘Weet je wie dat was?’
De jonge rechercheur maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Ik weet niet hoe hij heet, maar ik heb hem vanmorgen in de aula bij de begrafenis van Vanderbruggen gezien. En dat was niet de eerste keer dat ik hem zag. Hij was ook bij de doopplechtigheid in de Westerkerk.’
De Cock knikte traag.
‘Het was Jean-Paul Devoordere… directeur van International Electronics.’
Vledder staarde hem aan met open mond.
‘De man… de man die Vanderbruggen bij Carla van Heeteren introduceerde.’

Opperwachtmeester Van der Wamelen van de rijkspolitie begroette De Cock hartelijk. De beide mannen kenden elkaar nog uit de tijd dat de ‘Opper’ als slagvaardig politieman functioneerde en nog niet was verworden tot het factotum van het Amsterdamse justitieapparaat.
‘Wat kom je doen?’
De Cock glimlachte.
‘Ik ben ontboden door meester Schaaps.’
Van der Wamelen trok een grimas.
‘Wat die man heeft, weet ik niet. Hij is de laatste dagen helemaal van de kaart. Van de week presteerde hij het om zonder stukken op de terechtzitting te verschijnen. Die moest ik hem hollend nabrengen.’
De Cock boog zich vertrouwelijk naar hem toe.
‘Was de heer Devoordere bij hem… directeur van International Electronics? Ik zag hem net de deur uit komen.’
Van der Wamelen knikte traag.
‘Een hele tijd. Meer dan een uur. En al die tijd mocht ik hem beslist niet storen.’ Hij blikte voor zich op het bord. ‘Hij is nu vrij. Zal ik jullie aandienen?’
Vledder wuifde afwerend.
‘Ik wil er niet bij zijn. Als De Cock het op zijn heupen krijgt, ligt Schaaps straks met een hartinfarct op de intensive care.’

De werkkamer van de officier van justitie was een onpersoonlijk kaal vertrek van geringe afmetingen. Ook zijn bureau was niet indrukwekkend. Voor een gezagsdrager van zijn formaat was het schamel gemeubileerd.
Meester Schaaps stond op. Met afgemeten pasjes liep de kleine man op De Cock toe en schudde hem de hand.
‘Ga zitten, rechercheur,’ sprak hij wat hautain. ‘Ik heb begrepen dat er tussen u en mij een paar misverstanden opgeruimd dienen te worden.’ Hij wees naar een stoel voor zijn bureau. ‘Ik heb van commissaris Buitendam vernomen dat u mij bepaalde verwijten maakt. U zult zich realiseren dat ik op dergelijke kreten nooit had gereageerd, ware het niet dat u zo’n indrukwekkende reputatie als speurder geniet.’
De Cock glimlachte beleefd. Hij had zich ernstig voorgenomen om zich tot het uiterste te beheersen. Het had geen zin, zo besefte hij, om de tegenstellingen te verscherpen. Dat kwam zijn onderzoek naar de moord niet ten goede. Integendeel, het zou de situatie slechts vertroebelen.
‘U vleit mij,’ sprak hij minzaam.
Schaaps nam achter zijn bureau plaats.
‘Toen ik vernam dat mijn vriend, de bankier Vanderbruggen – we hebben samen nog rechten gestudeerd – met bepaalde brieven werd bedreigd, heb ik onmiddellijk bevolen het onderzoek aan u op te dragen. U mag dat best als een compliment beschouwen.’ Hij zweeg even. ‘Uw verwijt dat ik mijn vriend de dood heb ingejaagd is ongepast en uiteraard… ongegrond.’
De Cock keek de officier vragend aan.
‘Hij nam voordien contact met u op?’
Schaaps knikte.
‘Hij belde mij zondagmiddag thuis en zei dat hij tussen de post een brief had gevonden, waarin hij werd uitgenodigd om naar een flat in Molenwijk te komen.’
‘En toen?’
‘Ik zei: Albert, ga maar. Luister maar naar hetgeen men te zeggen heeft… welke voorwaarden men stelt. Ik heb geen moment overwogen dat Albert daar de dood zou kunnen vinden.’
‘Waarom bracht u mij niet op de hoogte?’
Schaaps spreidde zijn kleine handen. ‘Ik vond het nog niet nodig,’ sprak hij verontschuldigend. ‘Wanneer Albert Vanderbruggen voorwaarden had vernomen… mogelijk aanwijzingen had verkregen, dan hadden wij op basis daarvan onze houding kunnen bepalen. Ik had u dan zeker bij de besprekingen betrokken.’ Hij krabde nadenkend aan zijn voorhoofd. ‘Ik zeg u nadrukkelijk… de dood van mijn vriend Vanderbruggen heeft mij verrast… en diep geschokt.’
De Cock keek naar hem op.
‘En de verdwijning van Stella met haar baby?’
Schaaps trok wat wrevelig zijn schouders op.
‘Dat is ook voor mij een raadsel. Misschien, dat Stella ondanks onze uitgebreide voorzorgen toch iets van die dreigbrieven heeft gemerkt en voor alles haar kind in veiligheid heeft willen brengen.’
De Cock knikte instemmend.
‘Dat klinkt aannemelijk. Toch verbaast het mij dat ze tot nu op geen enkele wijze contact heeft gezocht. Hebt u nog met Henri la Croix gesproken?’
‘Zeker. Hij belt mij vrijwel dagelijks. Henri la Croix maakt een moeilijke tijd door. Niet alleen door de verdwijning van zijn vrouw, maar de dood van Albert Vanderbruggen heeft ook voor de IJsselsteinse Bank een reeks van consequenties.’
‘Zoals?’
‘Wel, het blijkt dat Vanderbruggen transacties heeft afgesloten… beleggingen gedaan, waarvan geen exacte bewijsstukken zijn te vinden.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Een motief voor moord?’
Schaaps zuchtte.
‘Dat is ook een van de redenen, waarom ik over de gebeurtenissen bij de bank voortdurend met Henri la Croix van gedachten wissel. De vraag, die daarbij centraal staat, is: wie blijkt er voordeel te hebben bij de dood van Albert Cornelis Vanderbruggen?’ Hij wuifde met zijn rechterhand, de vingers gespreid. ‘Op mijn aandringen is een uitgebreid accountantsonderzoek gestart.’ Hij lachte opgewekt. ‘Geloof me, De Cock, ik houd de vinger aan de pols.’
De grijze speurder wreef over zijn kin.
‘Hebt u wel eens van Jimmy de Munnick gehoord?’
De officier keek hem peinzend aan.
‘Is dat geen oplichter?’
De Cock knikte.
‘Hij schrijft dreigbrieven.’
‘Ik meen dat ik wel eens een strafvervolging tegen hem heb ingesteld.’ Hij zweeg. Het onderwerp scheen hem niet te interesseren. De Cock gleed met zijn pink over de rug van zijn neus.
‘U… eh, u kent Carla van Heeteren?’
Schaaps verschoof iets op zijn stoel.
‘U bedoelt… eh, de jongedame die de flat bewoont waar Albert Vanderbruggen de dood vond?’
‘Die bedoel ik.’
De officier van justitie kuchte.
‘Het was mij bekend dat Albert betrekkingen met haar onderhield.’
De Cock glimlachte fijntjes.
‘Ik vroeg of ú Carla kent.’
Schaaps stak zijn kin vooruit. Met nerveuze bewegingen trok hij zijn stropdas aan.
‘Ik… eh, ik heb haar wel eens bezocht.’
De Cock keek hem strak aan.
‘U… u hebt een sleutel van haar flat?’
Schaaps stond gehaast op. Zijn gezicht zag rood. ‘Over mijn privéleven behoef ik u geen verantwoording af te leggen, De Cock.’ Hij kwam achter zijn bureau vandaan. ‘Zoals gebruikelijk zie ik de vorderingen van uw onderzoek bij proces-verbaal tegemoet.’
Het klonk strak, afstandelijk.
De grijze speurder kwam overeind. Hij begreep dat Schaaps het onderhoud wilde beëindigen. Hij slenterde loom de kamer af. Bij de deur draaide hij zich om.
‘Wat, meneer Schaaps, kwam Jean-Paul Devoordere u vertellen?’