17. Naar de griendkeet

Ondanks dat Edwin, Vera en Peter laat op bed lagen, zijn ze allemaal op tijd uit de veren. Ook Tim en Tor zitten al vroeg op het achterdek. De zeilen zijn omhooggeschoven en de zon schijnt er weer lustig op los. Het belooft opnieuw een mooie dag te worden.

‘Jammer dat we niet veel wijzer zijn geworden vannacht’, zegt Edwin aan de ontbijttafel.

‘Vandaag weten we meer, als we het fototoestel terug hebben’, antwoordt Peter zelfverzekerd.

‘Dan moeten we daarna dus weer terug naar het dorp’, zegt Vera.

‘Ja, dat lijkt me wel zo handig ... toch ...’

‘Het wordt zachtjesaan een rare vakantie.’

‘We brengen de foto's op het politiebureau en dan zoeken die het daar wel verder uit. Wij gaan daarna helemaal naar de andere kant van de Biesbosch.’

Opeens horen ze iemand op het achterdek van de boot springen. Vreemd, Tor heeft niets van zich laten horen. Er klinkt een dreun op het dak van de kajuit. Alledrie duiken ze van schrik in elkaar.

Dan komt er een jongen het kajuittrapje afgestapt. Tor en Tim komen kwispelend achter hem aan.

‘Zooo, ik dacht: Ik zal die luiwammesen eens wekken.’

Het is Jacob, de oudere broer van Peter.

‘Ik dacht dat jullie ergens in de Biesbosch zaten? Ik kwam zojuist langs de jachthaven en zag onze boot liggen en dacht: Hé, daar klopt iets niet. Of heb ik dat mis?’

De drie vrienden kijken elkaar aan.

‘Dat heb je dan mooi mis. We zijn gisteravond teruggekomen, omdat het gas op was.’ Edwin en Vera knikken instemmend.

‘Aha! Ik dacht al: Ze zullen het varen toch zeker nog niet beu zijn?’

‘Wat dacht je? We gaan zo meteen weer weg. Zeg maar tegen pa en ma dat alles oké is. Dan hoeven we niet weer te bellen.’

‘Doe ik. Verder een beetje naar je zin allemaal?’

‘Perfect!’

Ze vertellen geen van drieën iets over wat ze tot dusver hebben meegemaakt. Dat kan later wel als dat nodig is.

‘Nou, nog een prettige vakantie verder enne ... tot zaterdag zeker?’

‘Okidoki ... doei.’

Jacob geeft Tim en Tor allebei nog een aai over hun kop, stapt weer van boord en loopt weg over de steiger.

‘Zullen we dan meteen maar?’

Nadat het ontbijt is beëindigd, ruimen ze even op en kruipt Peter op de stoel achter het stuur. De motor slaat weer zonder moeite aan.

Edwin maakt als een volleerde matroos de touwen los en Peter laat de Albatros beheerst van de steiger weg dobberen.

Niet lang daarna koersen ze weer via het Steurgat richting de zuidkant van de Biesbosch.

Na een poosje komt het eiland weer in zicht. Peter neemt wat gas terug.

‘We zullen langs de rechterkant varen. Dan kunnen we zien of die witte boot aan het steigertje ligt ... of niet.’

Edwin is voor op de boot gaan zitten. Met de hand boven de ogen tuurt hij naar het eiland. Het duurt even maar dan ziet hij het steigertje. Hè, wat vervelend nu! Er ligt een wit bootje. Snel loopt hij door het gangboord naar achter.

Peter heeft het inmiddels ook gezien. ‘Da's balen!’

‘We kunnen nu maar beter doorvaren en straks nog eens gaan kijken.’

‘Ja, maar ik wil wel m'n camera terug’, zegt Vera. Ze heeft het niet zo op het eiland, maar haar fototoestel is toch net even iets belangrijker.

Wat de kinderen niet zien is dat achter het geopende raamluik in de griendkeet een man staat. Aandachtig bekijkt hij met een verrekijker de passerende boot. Hij mompelt iets onverstaanbaars en legt de verrekijker pas neer als de Albatros uit het gezicht verdwenen is.

 

‘We varen maar een stukje door. We kunnen beter niet te snel terugkeren. Stel je voor dat het op gaat vallen.’ Peter weet niet dat hij wel heel erg dicht bij de waarheid zit.

‘Zullen we dan eerst maar naar ons oude stekkie gaan?’ stelt Edwin voor. ‘Daar kunnen we lekker zwemmen. Kunnen we straks nog wel weer een keer langs het eiland varen.’

Een poosje later zijn ze weer op de plaats waar ze al een paar nachten hebben gelegen. Het is er heerlijk rustig. Snel trekken ze hun zwemkleding aan, gooien een tennisballetje in het water en nemen een duik. Ook Tor en Tim plonzen het water in. Peter houdt het balletje in de hoogte terwijl de kleine Tim omhoogkijkt. Tim springt op uit het water, maar kan er niet bij. Ineens schiet een zwarte schim langs Peter en stoot de bal uit zijn hand. Peter schrikt even maar heeft al snel door wat er gebeurt.

‘Hé jij, zwart monster, hier!’

Het is Tor. Razendsnel zwemt hij met het balletje in zijn bek terug naar Tim.

Vera klapt in haar handen. Ook de jongens moeten hard lachen als de twee bondgenoten zich op een afstandje omdraaien in het water en de drie vrienden proberen uit te dagen.

‘Ze zijn nog slimmer dan ik al dacht’, geeft Peter toe.

Nadat de drie vrienden nog een tijdje in het water hebben geravot, krijgen ze trek.

‘Ik begin mijn maag een beetje te voelen. Hoe laat is het eigenlijk?’

‘Ik zou het niet weten. Dan moet ik even aan boord kijken. Maar het zal wel bijna twaalf uur zijn.’

‘Ik ga wel kijken’, biedt Vera aan en klimt op het achterdek van de Albatros.

Ze kijkt snel even door het deurtje van de kajuit en roept dan: ‘Halftwaalf ... ik zet alles wel alvast klaar. Als jullie dan zo ook komen?’

‘Oké!’

Edwin heeft de bal weer van Tor afgepakt en gooit hem nog een keer in de lucht. Tor is even de wal opgeklauterd. Maar hij springt nu toch enthousiast in het water en is als eerste bij de bal. Meteen springen Edwin en Peter hem op zijn nek. Tor weet er handig onderuit te komen met het balletje in zijn bek.

‘Die hond is onvermoeibaar’, hijgt Peter.

‘Komen jullie?’ klinkt het vanaf het achterdek. ‘De tafel is gedekt.’

Vermoeid klimmen de jongens uit het water. Tor en Tim komen via de wal weer aan boord.