9. Een enorme bui
Met z'n drieën zitten ze aan een heerlijk softijsje te likken. Hun blikken gaan weer over de jachthaven.
‘Héé ...’ roept Edwin, ‘het witte bootje ligt er niet meer.’
Peter schiet overeind en tuurt rond. Dan wijst hij richting de haveningang. Hij heeft juist een hap koud ijs in zijn mond. ‘Mmmdwwaaa!’ Hij wijst naar links.
Edwin en Vera springen op en staren in de aangewezen richting. ‘Daar gaat-ie!’ In de verte zien ze het bootje de haven uitvaren.
‘Kom, naar onze boot!’ zegt Peter die inmiddels de koude hap heeft doorgeslikt.
Edwin pakt de riem van Tor en Vera neemt Tim op haar arm. Zo vlug ze maar kunnen, rennen ze naar de boot. Ze eten het laatste restje ijs onderweg op. Peter springt als eerste aan boord en start snel de motor, terwijl Edwin de touwen losmaakt.
Even later varen ze ook de haven uit. In de verte is een schuimspoor zichtbaar. Het witte bootje is de rivier al voor de helft overgestoken.
‘Hij kan veel harder dan wij’, klaagt Peter.
‘Niks aan te doen’, zegt Edwin. ‘Het is jammer dat we die vent niet van dichtbij hebben kunnen bekijken.’
‘Waarom wil je dat eigenlijk? Heb je dat bij de griendkeet niet gedaan dan?’
‘Nee, toen moest ik me verstoppen. Maar als we weten hoe hij eruitziet kunnen we z'n signalement doorgeven aan de politie.’
‘Signalement? Wat een geleerde woorden gebruik jij.’
‘Ja, dat noemen ze zo. Dat heeft die politieman me 's nachts verteld. Da's erg belangrijk voor ze.’
‘O, nou ja, we doen ons best. Wie weet!’
De drie vrienden zien de afstand tussen hun boot en het witte bootje steeds groter worden.
‘Als we morgen nog eens bij die griendkeet gingen kijken?’ stelt Edwin voor.
‘Hè nee, toch niet weer!’ zegt Vera.
‘We kunnen afspreken dat we alleen het eiland op gaan als het witte bootje niet aan de steiger in het riet ligt. Dat lijkt me wel zo veilig’, oppert Peter als tussenoplossing.
Edwin en Vera gaan hiermee akkoord.
De Albatros koerst intussen op een ingang van de Biesbosch af.
Peter kijkt eens naar links naar het westen. ‘De lucht wordt er niet beter op. Er is daar een fikse bui aan het groeien.’
De ondergaande zon wordt afgeschermd door de opkomende bui. Het is daardoor wat vroeger donker. Het witte bootje zien de drie vrienden niet meer.
Een poosje later ligt de Albatros op dezelfde plaats als de vorige avond aangemeerd. Met z'n allen zitten ze nog even in de voorste kajuit voordat ze in hun slaapzakken kruipen. Af en toe wordt in het westen de hemel kort maar fel verlicht.
Midden in de nacht worden de vakantiegangers op de Albatros onaangenaam gewekt door een hevige donderslag. De jongens zijn het eerste wakker. Omdat het in de kleine ruimte snel benauwd is, hebben ze hun deurtje opengelaten.
Tim en Tor trekken zich iets minder van het natuurgeweld aan. Tor ligt onverstoorbaar met zijn kop op zijn voorpoten en Tim tilt alleen zijn kop even op.
‘Zo hé, dat was niet ver weg!’ zegt Edwin.
‘We hebben de bui helemaal niet horen komen.’
Opnieuw wordt de kajuit van de jongens verlicht door een felle bliksem. Een knetterende donderslag volgt meteen. Ze duiken alle twee van schrik in elkaar. Dan stappen ze uit hun slaapzak. ‘Kom, we gaan naar de andere kajuit.’
Vera is inmiddels ook wakker en zit erg benauwd te kijken. Tim stapt uit zijn mand en kruipt tegen Vera aan. Ze moet even glimlachen om het dier, dat blijkbaar aanvoelt dat z'n baasje flink is geschrokken.
Peter duwt een gordijntje opzij. ‘Het is kurkdroog buiten.’ Nog eens kronkelt fel een vurige slang langs de zwarte hemel. Peter doet snel het gordijntje weer dicht. Buiten klinkt een geluid alsof er een complete boom wordt gespleten.
‘Het regent geen druppel’, zegt Peter nog eens.
Het wordt erg benauwd in de gesloten kajuit. De kinderen zitten stil af te wachten. Bij iedere slag, dan weer eens wat verder weg maar een moment later weer dichtbij, krimpen ze in elkaar. Ze zitten op iedere volgende knal te wachten en toch is het elke keer weer schrikken.
Edwin wrijft met zijn shirt langs zijn bezwete voorhoofd. ‘Dit is niet zo leuk meer’, fluistert hij. ‘We hadden nu beter thuis kunnen zitten.’
Vera zit met opgetrokken knieën op een bank en houdt haar handen voor haar oren. Peter loopt onrustig heen en weer. Zelfs Tor is nu uit zijn mand gekomen.
Al zijn de gordijntjes gesloten, toch wordt de kajuit iedere keer fel verlicht.
‘Pffffffffffff’, blaast Peter en pakt een zakdoek uit de broek die hij heeft aangetrokken. Hij wrijft ermee over zijn gezicht. Met de andere hand trekt hij voorzichtig het gordijn weer een piepklein stukje opzij. Met toegenepen ogen loert hij door de kier. Een felle bliksemstraal legt een griezelige schaduw op zijn gezicht.
Peter trekt zijn hoofd terug, maar bedenkt zich ineens. Wat is dat op het water? Hij steekt nu zijn hoofd weer tussen de gordijnen terwijl buiten een knetterende slag klinkt. Opnieuw licht de omgeving op.
Hij trekt zijn hoofd snel weer terug. Nu weet hij het zeker.
‘Die is gek!’ roept hij verbaasd uit.
‘Wie is er hier gek?’
Zonder te antwoorden gaat Peter verder. ‘Wie gaat er nu met dit weer in een open boot ...’ Hij moet even stoppen omdat een daverende knal alles overstemt.
‘Wat zeg je? Is daar buiten iemand?’
‘Nee, hij kwam voorbij. Ik had het zo nooit kunnen zien, maar bij het licht van de bliksem wel. Het was maar heel kort, maar ik weet bijna honderd procent zeker dat-ie het was.’
‘Wie bedoel je?’
Opeens klinkt er een harde tik op het metalen dak van de kajuit. Edwin en Peter kijken elkaar verbaasd aan en kijken daarna omhoog. Vera heeft het niet gehoord, maar merkt wel aan de jongens, dat er iets vreemds is. Ze haalt voorzichtig de handen van haar oren weg.
Weer klinkt er een harde tik en nog één en nog één. Steeds sneller volgen de tikken elkaar op totdat het wel een mitrailleur lijkt.
‘Hagel!’ roept Peter ineens en kijkt weer tussen de gordijnen naar buiten.
‘Hagel ... en niet zo'n beetje ook. Moet je zien, zeg!’
Edwin is naast hem gekropen en loert ook naar buiten.
‘Zo hé! Daar zit die vent ook middenin’, zegt hij.
‘Hij liever dan ik.’
Het onweer wordt minder, maar bij het geluid van de neerslaande hagel op het dak moeten de jongens moeite doen om elkaar te verstaan. Vera zit nog steeds met Tim naast zich alles af te wachten.
Plotseling voelen ze een harde ruk aan de Albatros. Vera rolt omver en Peter stoot zijn hoofd hard tegen de ruit. Tor gaat vlug liggen om ook niet ondersteboven te rollen. De Albatros rukt aan het touw dat vastzit aan een paal op de wal en wiebelt heen en weer. Peter en Edwin hebben zich ook omgedraaid en zitten nu naast elkaar op de bank.
De harde tikken op het dak zijn minder geworden maar het water valt nu met bakken uit de lucht.
‘Het stormt!’ roept Peter boven alle herrie uit.
‘Als de touwen het maar houden’, antwoordt Edwin.
‘Daar zeg je wat.’
Meteen komt Peter overeind en wankelt naar de kajuitdeur. Hij opent de deur op een kier. Met een ruk vliegt de deur uit zijn hand en knalt tegen de zijwand. Een nevel van regen dringt de kajuit binnen. Er is een zeil losgeraakt.
Met een arm voor zijn gezicht zoekt Peter naar de klink. Hij grijpt hem vast en trekt het deurtje weer dicht. Dat valt niet mee, maar het lukt hem uiteindelijk wel. Dan gaat hij weer op de bank zitten.
Opeens zegt Vera: ‘Het lijkt wel of de boot draait!’
Peter en Edwin kijken elkaar aan. ‘Ik denk dat ze gelijk heeft.’
Snel trekt Edwin, die het dichtst bij het raam zit, het gordijn een stukje open. Het gaat buiten nog zo tekeer dat er niet veel meer te zien is dan een mist van regen.
Peter staat op en trekt een gordijntje opzij. Hij kijkt nog eens. Dan drukt hij zijn neus tegen de ruit. ‘Ik ben bang dat we losgeslagen zijn’, fluistert hij hees.
‘Dan moet je de motor starten!’
‘Ben je gek! Ik kom met dit weer niet buiten. Bovendien zou het touw dat nu waarschijnlijk in het water drijft om de schroef kunnen slaan en dan zijn we verder van huis.’
Daar moet Edwin zijn vriend gelijk in geven.
‘De kans is ook erg klein dat er hier nog een andere boot vaart waar we tegenaan kunnen botsen en de wal is niet zo hard.’
‘En die vent die jullie daarnet zagen?’ vraagt Vera.
‘Mmm, die zal toch zeker ook wel ergens schuilen nu.’