11. Onverwacht bezoek
‘We kunnen het beste naar dat open stuk zwemmen’, wijst Peter. ‘Zie je die plek? Daar staat geen riet.’
Zwijgend ploeteren ze verder en naderen het eiland. Het was een goed idee van Vera om een paar waterschoenen aan te trekken. Dat is, nu ze de wal op klimmen, wel zo prettig. Edwin controleert de waterdichte zak. Het fototoestel is gelukkig droog gebleven.
Het is vandaag, ondanks de bui van de afgelopen nacht, toch weer flink warm geworden. De jongens drogen snel op. Ze lopen regelrecht naar de griendkeet. Het houten gebouwtje staat er verlaten bij.
‘Kijk,’ wijst Edwin, ‘achter die struiken zat ik toen die vent naar buiten kwam.’ Hij praat op gedempte toon hoewel ze allebei eigenlijk wel weten dat er niemand op het eiland kan zijn nu het bootje er niet ligt.
Dan staan ze bij de keet.
‘Zullen we eerst maar proberen om foto's te maken?’
‘Is goed.’
‘Het luik is weer gesloten.’
‘O, maar dat is niet zo moeilijk.’ Peter opent het luik en Edwin richt de digitale camera naar binnen. Snel maakt hij een aantal foto's.
‘Klaar.’
Peter sluit snel weer het luik. Ze willen het deze keer zeker niet vergeten.
‘Heb je nog iets bijzonders op de foto gezet?’ vraagt Peter.
‘Nee, maar het schermpje is zo klein dat ik niet alles kan zien. Als de foto's zijn ingeladen op de computer, kan ik alles vergroten en ontdekken we misschien meer.’
‘Jammer dat we die niet bij ons hebben. We hebben thuis een laptop. Daar heb ik niet aan gedacht.’
‘Nou ja, daar is nu niets aan te doen, of ... we moeten vanmiddag als we in het dorp zijn even naar huis gaan.’
‘Wat zullen je ouders daarvan denken? Ze weten niet eens dat we even terugkomen.’
‘Ja, dat is zo. We zullen nog wel zien.’
‘Wacht, er schiet me nog iets anders te binnen. Toen ik gisteren langs de keet wegsloop, zakte ik ineens met één been weg. Ik wil even kijken wat dat was.’
Edwin loopt iets verder. ‘Kijk, hier was het.’
In de kajuit wacht Vera geduldig op de terugkomst van de jongens. Tor ligt op het achterdek. Zijn tong hangt uit zijn bek. Het is warm, maar er waait een lekker windje. Hij houdt zijn kop overeind. Ook hij ligt te wachten op de terugkomst van zijn baasje en kijkt steeds in de richting waar de jongens zijn verdwenen. Jammer dat hij niet mee mocht. Tim loopt wat heen en weer. Dan weer komt hij even naar Vera, die wat tegen hem zegt, dan weer zit hij een poosje naast Tor of kuiert over het gangboord naar de voorkant van de boot. Daar vliegen mooie libellen en dat vindt hij toch wel interessant. Vera ruimt nog wat op en kijkt regelmatig door een van de ramen of ze haar broer en hun vriend nog niet ziet.
Plotseling schrikt ze enorm. Wat komt daar aan? Dat lijkt ... nee ... dat is een wit bootje met twee groene strepen. Hij komt uit de richting vanwaar ze zelf ook zijn gekomen en vaart naar het eiland ... naar het steigertje.
O, wat nu, ik kan Peter en Edwin niet waarschuwen, denkt ze. En als degene die in het bootje zit maar niet haar kant uit kijkt!
‘Tor, Tor, kom onmiddellijk naar binnen.’
De hond gehoorzaamt langzaam. Hij heeft weinig zin. Het is veel te lekker buiten.
Snel doet Vera de kajuitdeur achter hem dicht. Ze laat zich op de bank zakken en durft bijna niet meer naar buiten te kijken. Het witte bootje vaart nu heel langzaam. Het drijft richting het steigertje tussen het riet.
Vera kijkt over het onderste randje van een raam. Dan schrikt ze opnieuw. O, waar is Tim? Ze kijkt onder de tafel en onder de banken maar ziet hem nergens.
Vera ziet dat de man in de richting van het witte bootje kijkt en durft haar hoofd nu helemaal niet meer boven het raam uit te steken. Wat zal hij doen? Voorzichtig loert ze door een smal zijraam in de kajuit.
Opnieuw schrikt ze. O nee, de man heeft zijn bootje gedraaid en vaart nu richting de Albatros. Wat moet ze doen? Zo meteen komt hij nog aan boord en dan? Waren Peter en Edwin maar hier. Waren ze hier maar nooit naartoe gegaan. Ze had wel gelijk. Maar daar heeft ze nu niets aan.
Het bootje komt steeds dichterbij. Onderzoekend bekijkt de man de Albatros. De boot ligt een beetje scheef. Er verschijnt een grijns op zijn gezicht. Zijn eigen bootje ligt een stuk minder diep en zal dus niet vastlopen. Hij probeert te ontdekken of er iemand aan boord is en vaart een keer langs de Albatros. Maar er is geen levend wezen te bekennen.
Dan laat hij zijn bootje tegen de Albatros drijven. Opnieuw wacht hij af of er niet iemand tevoorschijn komt.
Het blijft stil.
Hij pakt een touw en maakt zijn bootje vast aan een boldertje op de Albatros. Een paar tellen later staat hij op het achterdek.
Ze zullen hem nu toch wel gehoord moeten hebben, tenminste, als er iemand aan boord is. Maar de boot lijkt verlaten.
Hij voelt aan de kajuitdeur en trekt eraan. Die is niet op slot. Hij trekt de deur een stukje open. Nog steeds is het muisstil op de boot. Voorzichtig steekt hij zijn hoofd om de hoek van het deurtje. Zijn ogen spieden door de kleine kajuit.
Edwin bukt zich naast de griendkeet bij het lage struikje waar gisteren zijn been wegzakte. Hij duwt de bladeren een beetje opzij.
‘Hé, moet je zien. Het is een kelderraam met een putje ervoor. Daar zakte ik dus in weg.’ Hij duwt de begroeiing die het raam verborgen houdt opzij. ‘Het raampje staat nog open ook, zie je dat?’
‘Nu snap ik hoe Tim hier is binnengekomen’, zegt Peter. ‘Kijk, hier kan-ie gemakkelijk doorheen. De slimmerd! Kunnen wij er ook niet door?’
‘Nou, jij liever dan ik.’
Edwin staat op om Peter de gelegenheid te geven het raam ook van dichtbij te onderzoeken.
Peter bukt zich helemaal voorover en steekt een arm naar binnen. Hij wringt en maakt daarbij wat steunende geluiden.
Ineens klapt het raampje helemaal naar beneden. Er ontstaat een gat waar hij gemakkelijk doorheen kan.
Peter komt weer overeind. ‘Zie je wel. Zo kunnen wij ook naar binnen.’
Edwin voelt er nog steeds weinig voor.
‘Als ik nu eens hier blijf. Het is beter dat er iemand op de uitkijk staat. Vind je niet?’
Peter denkt even na. ‘Daar heb je wel gelijk in, ja. Blijf maar hier, dan ga ik even binnen kijken. Zal ik het fototoestel meenemen?’
Op die vraag heeft Edwin niet gerekend. Hij wrijft over zijn kin. ‘Als je d'r voorzichtig mee doet. Je weet, hij is van m'n zus en die is er erg zuinig op. Weet je hoe je ermee om moet gaan?’
‘Da's niet zo moeilijk. Jacob heeft er precies zo een.’
Edwin heeft Jacob, de oudere broer van Peter, er inderdaad weleens foto's mee zien maken.
Peter laat zich door het open raampje naar binnen zakken en steekt een hand naar buiten. Edwin geeft hem het fototoestel aan. Dan verdwijnt Peter.
Edwin komt overeind en loopt weer naar het raam. Hij draait het gesloten luik open. Wellicht zal hij zo meteen Peter daar binnen zien. Voordat hij naar binnen gluurt, kijkt hij nog eens om zich heen, langs de rietkraag, het steigertje en het water. Hij kan nog net de bovenste helft van de Albatros boven de rietkraag zien.
Wat is dat nu? Het lijkt wel of er iemand op het achterdek staat ... en dat is in ieder geval niet Vera.
Hij gaat op zijn tenen staan om iets meer over de rietkraag heen te kijken. Hij ziet dat er een bootje tegen de Albatros aan ligt. Het is een witte met twee groene strepen ...