1. De buurman is niet blij
Wat was dat? Met een ruk komt Edwin overeind. Hij kijkt de donkere slaapkamer rond, maar ziet niet veel. Heeft hij dan toch gedroomd? Hij dacht dat hij wat hoorde, maar nu is het weer stil. Langzaam laat hij zich weer in zijn bed zakken.
Een paar tellen later klinkt beneden een schel gekef, gevolgd door zwaarder geblaf. Zie je wel, denkt Edwin, Tim en Tor zijn ook wakker geworden. Ze moeten ook iets gehoord hebben.
Weer komt hij overeind en stapt uit bed. Op zijn tenen sluipt hij naar het raam. De gordijnen heeft hij niet dichtgedaan gisteravond. Ook het klapraampje staat nog open. Zo kan er wat frisse nachtlucht binnenkomen. Het is erg warm de laatste dagen.
Voorzichtig gluurt hij naar buiten, maar hij ziet bijna niets. De maan, die nog niet voor de helft zichtbaar is, laat maar weinig licht op de aarde vallen. Zijn ogen moeten wennen aan het donker.
Even later gaat het beter. Edwin bukt verder voorover om goed in de achtertuin te kunnen kijken.
Wat wonen we hier toch fijn, denkt hij. Heel anders dan in de stad. Een jaar geleden zijn ze in het dorp komen wonen. Samen met vader, moeder en tweelingzusje Vera is Edwin naar deze royale woning verhuisd en daar heeft hij nog geen moment spijt van gehad. Zijn vader werkte eerst als dierentuinarts in de stad. Nu heeft hij een eigen dierenartspraktijk in de gigantische benedenverdieping van het dijkhuis.
Vera en Edwin, of Veertje en Eddy zoals ze door iedereen worden genoemd, hebben al snel vrienden en vriendinnen gemaakt op school. Maar er is één speciale vriend waar ze allebei het meest mee optrekken: Peter Groeneveld. De boerderij waar hij woont staat niet zo ver buiten het dorp, in de Biesbosch. De vader van Edwin en Vera moet vaak het vee van Peters vader onderzoeken. De Groeneveldjes zijn zo goede kennissen geworden van de familie De Jongh en al is Peter twee jaar ouder dan de tweeling, toch vermaken ze zich met z'n drieën opperbest. Er is altijd wel iets te doen op de boerderij.
Nog één dag en dan hebben we vakantie, denkt Edwin. Heerlijk, we zullen wel veel op de boerderij zijn. Bovendien hebben Vera en hij samen met Peter een prachtig plan gemaakt. Edwin ziet er enorm naar uit. En Vera niet minder, weet hij.
Plotseling ziet hij iets bewegen buiten. Hij doet een stap terug. Daar heb je het weer. In de tuin van de achterburen beweegt een donkere, slanke gedaante met een petje op. Edwin voelt zijn hart in zijn keel bonzen. Zou dat echt ... of is het de achterbuurman? Nee, die is veel dikker. Wat doet die vent daar? Het lijkt wel of hij een rugzak draagt.
Edwin kan zijn ogen niet geloven en doet nog een stapje terug. Hij wil niet graag gezien worden. Zijn gezicht begint te gloeien en zijn oren suizen. Hij is misschien wel regelrecht getuige van een inbraak. Maar dan moet hij iets doen! Dit kun je toch niet zomaar laten gebeuren?
In het huis van de achterbuurman springt een licht aan. De rondscharrelende gedaante heeft het ook opgemerkt. Hij stapt nu snel over het hekje en verdwijnt tussen de huizen.
Edwin aarzelt. Wat zal hij doen? Zijn ouders wakker maken? Het is midden in de nacht. Hoe laat is het eigenlijk? Hij loopt van het raam naar zijn bed. Op het nachtkastje moet een wekker staan. Zijn ogen, die gewend zijn aan het kleine beetje licht van de maan, zien nu weer eventjes niets in de donkere slaapkamer. Op de tast probeert hij zijn bed te vinden. Au! Met een harde bons valt er een stoel om. Edwin kan nog net zijn evenwicht bewaren, maar heeft wel zijn teen flink bezeerd. Nu zullen zijn ouders zeker wakker worden.
Wrijvend over zijn voet gaat hij op de rand van z'n bed zitten. Vervolgens voelt hij voorzichtig waar de wekker staat. Ha, daar is hij. Hij drukt op een knopje. Er verschijnt een flauw lichtje op de wijzerplaat, maar genoeg om te zien dat het drie uur is. Tjonge! Echt nog diep nacht.
De deur van zijn slaapkamer gaat open. Het licht springt aan. Edwin knijpt zijn ogen tot kleine spleetjes tegen het felle licht.
‘Wat ben jij allemaal aan het uitspoken?’ vraagt een mannenstem.
‘Ik ... eh ... er is ... was iemand in de tuin bij de achterburen.’
‘O ...’ klinkt het verbaasd uit vaders mond. Meteen loopt hij naar het raam. ‘Doe het licht eens uit’, roept hij.
Edwin staat op. Ai, zijn teen doet flink pijn. Een beetje kreupel loopt hij naar de lichtschakelaar naast de deur.
‘Maar eh ... hij is al weer weg, hoor.’
‘Mmm, ik zie dat de buurman ook wakker is. Hij loopt met een zaklamp in z'n achtertuin. Wacht ... doe het licht weer eens aan als je wilt.’
Vader loopt naar de logeerkamer en doet de balkondeur open. Edwin loopt achter hem aan. Buiten roept vader: ‘Al vroeg wakker. Is er iets loos, buurman?’
De buurman richt zijn zaklamp omhoog en schijnt vader en Edwin even in het gezicht.
‘Ja, wakker gemaakt’, gromt de buurman. ‘Volgens mij heeft er één in m'n tuintje rondgelopen.’ Hij richt zijn zaklamp weer naar de grond. ‘Moet je zien hier ...’ klinkt het boos, ‘ ... boven op m'n slaplantjes gestaan ...’ De lichtstraal gaat zoekend over de grond. ‘En hier, m'n tomaten naar hun grootje.’ De buurman wordt echt boos. ‘Als ik dat stuk ongeluk in m'n vingers krijg, dan ...’
Edwin ziet het al voor zich. Dan is-ie inderdaad nog niet jarig. De buurman heeft knuisten als kolenschoppen.
‘We komen even naar u toe, buurman, want Edwin heeft geloof ik ook wat gezien.’ Ze horen de buurman nog iets brommen, maar verstaan niet wat hij zegt.
Vader draait zich om. ‘Kom Eddy, trek even iets aan. Dan doe ik het ook.’
Als ze door de keuken naar buiten lopen, knipt vader even het licht aan. Edwin ziet dat Tor, de zwarte labrador, en Tim, de witte jack russell, weer rustig in hun mand liggen. Beide dieren knipperen even met hun ogen. Tim is de hond van z'n zus. Hij gaat even rechtop zitten maar de grote Tor, zijn eigen hond, neemt niet de moeite om zijn kop op te tillen.
Even later lopen vader en Edwin in het donker richting de buurman. Naast hun huis is een doorgang naar de straat waar de achterburen aan wonen.
Als ze over het oprijpad van de achterbuurman lopen, zien ze dat er nog steeds een lichtje door de achtertuin dwaalt.
‘Kijk, daar loopt-ie’, zegt vader als ze door het poortje naar achteren gaan.
‘Nou buurman, ze houden je nog laat bezig.’
‘Je kunt beter zeggen vroeg.’ De buurman kijkt op zijn horloge. ‘Tien over drie ...’
‘Is-ie binnen geweest?’
‘Wie? O, dat schorem bedoel je? Nee, dat niet. De achterdeur zat nog op slot. Maar hij heeft wel met z'n grote voeten door m'n groentetuintje lopen banjeren. Kijk, hier is hij over de heining gestapt naar buurman Henk.’
‘Klopt, dat heb ik gezien’, zegt Edwin.
‘Heb jij 'm gezien?’
‘Nou ja, gezien ... Ik heb alleen een schim zien lopen in het donker. Ik zag wel dat hij een petje op had.’
‘Buurman,’ roept vader, die bij het huis staat, ‘... kom eens kijken. Ik vrees dat-ie toch binnen is geweest bij je. Hier, het slot van de tuindeur is kapot en hij staat een beetje open.’
‘Wel heb ik ooit ... Daar heb ik nog niet naar gekeken.’
De buurman loopt snel naar vader en licht met zijn zaklamp bij.
‘Asjemenou ... wat een vandaal! Eerst binnen kijken.’
De buurman duwt de schuifdeur verder open en stapt, nadat hij zijn schoenen heeft uitgedaan, naar binnen. Edwin en zijn vader volgen zijn voorbeeld.
‘Moet je nou toch eens zien ... Is-ie met z'n modderschoenen zo op het tapijt gestapt. Zul je Corrie horen.’
Het licht gaat ineens aan. De buurvrouw komt in een ochtendjas de kamer binnen. Ze schrikt als de buurman vertelt wat er gebeurd is.
Nu het licht aan is, ontdekken ze dat de inbreker flink bezig is geweest. Alle laden van de kamerkast staan open. Ook de keuken is niet ontzien. Alles is opengetrokken.
De buurvrouw loopt vlug naar een van de laden in het aanrecht en slaat verschrikt de hand voor haar mond. ‘De portemonnee! Hij is weg! Oh, da's erg!’
‘Ik bel meteen de politie’, zegt de buurman en loopt naar de telefoon. Het duurt even voor hij contact heeft.
‘Ja, met Visser hier. Moet u luisteren. Er is zojuist ingebroken bij me ... Wat zegt u? ... Op nog meer plaatsen? ... Ja, daar kan ik ook niets aan doen ... Ja ja oké, ik wacht wel even ... In de ... wat zegt u? ... O, u kent me wel? ... ja ... nummertje 14. Ja hoor, klopt ... oké, tot zo.’
De buurman legt de hoorn neer. Zijn gezicht staat somber.
‘Er is ergens anders ook ingebroken. Daar zijn ze nu naartoe. Ze komen dadelijk hier. Als jullie nog even willen blijven. Eddy heeft meer gezien. Kan-ie dan mooi vertellen.’
‘Nou ja, meer ...’ mompelt Edwin.
‘Zal ik even koffiezetten?’ zegt de buurvrouw. ‘We zijn nu toch klaarwakker.’
‘Je hebt gelijk. Vooruit dan maar’, antwoordt vader.