2
Vertraagde beweging
Ariel en Derec vonden Mandelbrot en Wolruf in de lobby bij een van de voedselautomaten. Derec had de centrale computer zo geprogrammeerd dat ze in ten minste tien procent van de gebouwen aanwezig waren. Hij had dit gedaan om er zeker van te zijn dat de drie op deze planeet aanwezige wezens die voedsel nodig hadden dat zonder al te veel moeite konden vinden.
Toen hij met Ariel uit de lift stapte zag hij Wolruf op handen en voeten boven een schaal met synthetische rauwkost staan. Het goedje dat ze in haar machtige muil propte leek enigszins op rode kool. Mandelbrot drukte in een constant tempo op de knoppen van de automaat om de voorraad op peil te houden. De twee gingen blijkbaar zo op in hun respectievelijke taken dat ze geen van beiden het knarsen van de lift of het sissen van de zich openende deuren leken te hebben opgemerkt.
'Neemt u mij niet kwalijk, ik weet dat mijn begrip van de culinaire behoeften beperkt is omdat robots alleen voedsel gebruiken voor diplomatieke doeleinden,' zei Mandelbrot, 'maar is het niet mogelijk dat een nog hogere consumptie zal resulteren in een vroegtijdige terugkeer van een belangrijk deel van uw maaltijd?'
'Laat dat maarr aan mij overr!' zei Wolruf, die luid boerde alvorens de volgende hap te nemen. 'Iek 'eb vandaag nog niets gegeten!'
Derec ging op zijn tenen staan om iets dichter bij Ariels oor te komen (ze was een paar centimeter langer), en hij fluisterde vanuit een mondhoek: 'Ligt het nou aan mij, of propt Wolruf genoeg naar binnen om een complete ruimtevloot de kost te geven?'
'Ze heeft zo'n grote eetlust door haar hoge metabolisme,' antwoordde Ariel eveneens fluisterend.
Derec fronste zijn wenkbrauwen. 'Ik hoop niet dat Wolruf al aan het eten is sinds jullie hier zijn. Als ze in dit tempo grondstoffen blijft gebruiken veroorzaakt ze straks nog haar eigen energiecrisis.'
'Haar volk heeft sowieso de gewoonte om veel te eten. Misschien is het wel een sublimatie van andere dierlijke behoeften.'
'Bedoel je dat haar soort misschien ooit uit vleeseters bestond en vervolgens is geëvolueerd tot vegetariërs die zulke enorme maaltijden verorberden dat ze niet meer de behoefte voelden om te doden voor voedsel?'
'De voorliefde om geweld te gebruiken was nou niet bepaald wat ik in gedachten had.'
'Hmm. Van wat ik weet over haar sublimatie-activiteiten is het geen wonder dat haar soort het ruimtereizen pas leerde kennen toen haar thuiswereld werd bezocht door ruimtewezens. Ze hadden het allemaal zo druk met boeren dat ze geen tijd hadden voor de wetenschap.'
Derec had met deze opmerking niets bedoeld, maar Ariel bleek oprecht gechoqueerd. 'Weet je, Derec, jouw gevoel voor humor blijft me steeds opnieuw verbazen.'
'Al goed, iek 'eb genoeg ge'oord,' zei Wolruf met volle mond, terwijl ze eindelijk opkeek van de plastic schaal. ''Et ies 'eel norrmaal voor onze soorrt om ons vol te prroppen als er voldoende voedsel ies. Ies ingeworteld instinct, voortgekomen uit de ontberingen van ontelbare eeuwen jagen.'
Mandelbrot hield op met het indrukken van knoppen, draaide zich om, en keek het hondwezen aan. 'Neemt u mij niet kwalijk, Wolruf, misschien is het niet aan mij om dergelijke opmerkingen te maken, maar ik voorzie dat u, zodra de energie uit uw voedsel is opgeslagen in uw lichaamscellen, nul komma nul nul één procent van uw natuurlijke snelheid verliest, waardoor uw kans op overleven afneemt in situaties waar snelheid geboden is. En als uw volgende maaltijd even overvloedig is zal de schade zelfs nog groter zijn.'
'Ik ben ervan overtuigd dat als ze niet kan rennen, ze nog wel kan rollen,' zei Derec, die door de lobby op het ruimtewezen en de robot af liep.
Wolruf gromde en haar linkermondhoek trilde. Ze draaide een oor naar de mensen en het andere naar de robot achter haar. 'Volgens mij 'ebben mensen geen gevoel voor 'umorr.'
Derec herinnerde zich hoe dun Wolrufs goudbruine vacht had geleken op het moment dat hij haar voor het eerst had gezien; dat was geweest toen hij gevangen werd gehouden door het ruimtewezen Aranimas. Nu had ze een zachte, glimmende pels, ongetwijfeld als gevolg van de door de robots in het dieet aangebrachte verbeteringen. Met haar platte snuit, haar ongewoon lange puntige oren en haar enorme hoektanden leek ze enigszins op een wolf. Haar gele ogen verraadden een hoge intelligentie, hetgeen Derec eraan herinnerde dat ze een ruimtewezen was, afkomstig uit een cultuur waarvan hij vrijwel niets wist, een wezen dat nieuw, vreemd en wonderbaarlijk zou zijn - en misschien zelfs gevaarlijk - in een wereld waar ze het enige mysterie was.
Mandelbrot daarentegen was betrouwbaar, ouderwets, en voorspelbaar, en bijgevolg des te wonderbaarlijker, want Derec had hem eigenhandig in elkaar gezet met behulp van de onderdelen die hem waren gegeven door Aranimas, die ook Wolruf als hulpje had aangenomen. Mandelbrot was geprogrammeerd om Derec te gehoorzamen boven alle andere mensen. De andere robots in Robot City waren geprogrammeerd om boven alles dr Avery te dienen, waardoor Derec er nooit volledig zeker van kon zijn dat ze zijn instructies tot in de finesses zouden opvolgen. Soms, wanneer ze dat wel deden, handelden ze in strijd met de bedoeling achter de instructies. Mandelbrot hield ook rekening met de bedoeling.
Derec nam de robots van de stad hun veelvuldige uitvluchten niet kwalijk. Wat anders kon je redelijkerwijs verwachten van een robot zolang zijn gedrag niet strijdig was met de Drie Wetten?
'Hoe was uw meditatie, meester Derec?' vroeg Mandelbrot. 'Heeft u wellicht inzichten verworven die u met ons zou willen delen?'
'Nee, maar er zijn me wel een paar lichtjes opgegaan.' Voordat Mandelbrot - die de neiging had Derecs opmerkingen nogal letterlijk te interpreteren - hem kon vragen welke lichtjes dat dan wel waren en op welke plaats die waren opgegaan, vertelde Derec hem over het spectaculaire gebouw dat de stad had laten groeien. 'Het past absoluut niet in het plaatje van de minimalistische technologie van de stad. Op een of andere manier lijkt het op het product van een compleet andere geest.'
'Nee, alles bestaat 'ier uit cellen,' protesteerde Wolruf. ' 'Et kan 'et resultaat zijn van een nieuw soorrt evolutionaire ontwikkeling.'
Derec wreef over zijn kin terwijl hij nadacht over Wolrufs opmerking. Er zat iets in. De DNA-achtige codes van de stad zouden zich spontaan kunnen muteren en ontwikkelen, net zoals bacteriën en virussen zich op beschaafde werelden konden ontwikkelen zonder dat iemand dat merkte of daarvoor toestemming gaf.
Mandelbrot knikte alsof hij diep nadacht. De waarheid was echter dat zijn positronische potentialen alle gegevens natrokken die hij had verzameld sinds het moment dat hij was ontwaakt onder Derecs bevel. Daarbij selecteerde hij alle gegevens die op de huidige situatie van toepassing waren in de hoop dat zodoende, wanneer ze aan een bepaalde waarneming werden gekoppeld, nieuw licht op de zaak zou worden geworpen. Helaas liet de conclusie die voortvloeide uit al deze micromagnetische activiteit nog wel het een en ander te wensen over. 'Het is veel te vroeg om te speculeren omtrent de vraag wie of wat het gebouw heeft gemaakt of waarom het is ontstaan. De eerlijkheid gebiedt mij echter te erkennen dat mijn persoonlijke gesprekken met de inheemse robots aangeven dat de creatieve inspanningen bij bepaalde individuen wellicht kunnen leiden tot hetgeen door wetenschappers een conceptuele doorbraak wordt genoemd.'
'Waarom heb je me dat niet eerder verteld?' vroeg Derec op geërgerde toon.
'U heeft mij er niet naar gevraagd en het leek me niet relevant voor onze gesprekken van de afgelopen dagen,' zei Mandelbrot effen.
'Wacht eens even,' zei Ariel, en ze zette grote ogen op. 'Misschien hebben de robots besloten om te experimenteren met menselijk gedrag in de hoop empirisch bewijsmateriaal te vergaren.'
'Ik mag hopen van niet,' zei Derec. 'Het lijkt me geen prettig idee om te fungeren als een soort wetenschappelijk rolmodel.'
'Waarrom denkt oe dat ze oe bestuderen?' vroeg Wolruf plagerig.
'Laten we liever gaan,' zei Derec ongeduldig. 'We verdoen hier onze tijd!'
Buiten reflecteerden de vanaf de horizon binnendrijvende, dikke laaghangende wolken de kleurenschittering, die zich op haar beurt spiegelde in de glimmende veelvlakken van de gebouwen waardoor Derec en zijn vrienden werden omringd. Het leek alsof heel Robot City was gedompeld in een kil vuur.
En verderop in de stad bevond zich de lichtende bron - om zijn as draaiend in wisselende kleurschakeringen alsof een industrieel brandoffer van kolossale afmetingen het weefsel van de realiteit had opengereten om de schitterende dynamiek te tonen die verborgen lag onder de huid van alle materie. Derec kon zich eenvoudig inbeelden - puur voor zijn plezier - dat de gloed zich zou uitbreiden en langzaam maar zeker de rest van de stad zou opslokken in zijn kilte.
De reflecties van het gebouw en de wolken erboven waren zelfs zo helder dat de straatverlichting, die automatisch in- en uitschakelde wanneer dat nodig was, van tijd tot tijd buiten werking bleef. De vier begaven zich door straten van zuivere tinten blauw en karmijnrood, alsof ze plotseling waren ondergedompeld in de quasi-uitnodigende vuren van een mythologische onderwereld.
Het was volkomen begrijpelijk dat Derec aannam dat noch Mandelbrot, noch Wolruf opmerkingen zouden maken over de eigenschappen van de ongebruikelijke gloed. Ze hadden wel iets anders aan hun hoofd, namelijk de snelheid van de scooters waarmee Ariel en hij door de straten raasden. Het gezoem van de elektrische motoren echode tegen de muren van de gebouwen als de voorbode van een sprinkhanenplaag en het geschreeuw van de banden bij het door de bocht gaan was als het gehuil van een fotonenexplosie die zijn doelwit een heelal van antimaterie inblaast.
Ariel reed uiteraard voorop. Ze had de scooters zelf ontworpen gedurende de tijd dat Derec zich had beziggehouden met andere zaken en ze had de robottechnici er zelfs van weten te overtuigen dat het extra vermogen juist goed was voor de bestuurder omdat het hem de kans gaf de drang tot zelfvernietiging die ieder mens met zich meedraagt voor een deel af te reageren. 'Waarom denken jullie eigenlijk dat er een Eerste Wet nodig is - of het nu een Robotica- of een Humanicawet is?' had ze gezegd. De technici, die zeer wel in staat waren praktische problemen op te lossen, waren niet voorbereid op een dergelijke vorm van logica en hadden daarom wel aan haar eisen moeten voldoen.
'Meester! Kunnen we niet iets langzamer rijden?' smeekte Mandelbrot naast hem in het zijspan terwijl de in theorie stabiele driewieler extreem naar links helde als compensatie voor de bocht die Derec nam, een brede weg op. 'Is er wellicht een dringende noodzaak die ik tot op heden nog niet heb doorgrond?'
'Nee! Ik probeer alleen Ariel maar bij te houden!' antwoordde Derec, die een glimlach niet kon verbergen toen hij Wolruf in elkaar gedoken in het zijspan van Ariels scooter zag zitten, bijna een halve kilometer verderop.
'Ik hoop dat ik u niet ontrief, meester, maar alleen al gelijke tred houden met juffrouw Burgess is een dagtaak. U zult haar nooit inhalen, dus waarom zou u kostbare energie verspillen door daartoe toch alles in het werk te stellen?'
'Hoor 'es, ik wil niet dat ze allerlei belangrijke dingen ontdekt voordat ik de kans heb gekregen om dat zelf te doen!' schreeuwde Derec tegen de wind in.
'Suggereert u soms dat we op korte termijn nog sneller zullen gaan? Meester, ik moet bekennen dat een dergelijk idee indruist tegen de levensbeschouwing die is vastgelegd in al mijn micromagnetische stroomkringen.'
'Nee - ik wil haar wel inhalen, maar ik heb geen last van zelfmoordneigingen. Bovendien durf ik te wedden dat je, als ik plankgas zou geven, door alledrie de Roboticawetten tegelijk zou worden gedwongen om me tegen te houden.'
'Alleen maar om uw snelheid te verminderen,' antwoordde Mandelbrot. 'Maar ik heb wel een voorstel dat ons allebei onze zin kan geven als u erop ingaat.'
'Zo? Wat dan?'
'Op uw verzoek heb ik de subtiele verschillen tussen de verbindingen in Robot City bestudeerd. Uiteraard was dat een zware opgave omdat de wegen voortdurend veranderen. Maar ik heb een aantal onmiskenbare patronen ontdekt die permanent lijken en onafhankelijk zijn van alle overige wijzigingen -'
'Bedoel je dat je een sluiproute weet?' riep Derec uit.
'Ja, wanneer ik u goed begrijp geloof ik dat ik dat wilde zeggen.'
'Gaat u mij dan maar voor, MacDuff!'
'Wie?'
'Laat maar zitten, dat is een citaat uit Shakespeare - een literaire zinspeling! Ik probeerde je alleen duidelijk te maken dat je mij moest zeggen waar ik naar toe moet - als een navigator! Laten we opschieten! Ariel raakt steeds meer voor!'
'Begrepen, meester. Ziet u dat bewegende gebouw aan onze linkerhand?'
Terwijl hij de instructies van zijn robot opvolgde - een op zich al ongebruikelijke ervaring - maakte Derec een dermate ingewikkelde aaneenschakeling van draaien en bochten door het complexe netwerk van straten dat hij al snel vreesde Ariel en Wolruf nooit meer in te halen, hoezeer Mandelbrot hem ook van het tegendeel probeerde te overtuigen. Daarom nam hij soms risico's die volgens Mandelbrot onnodig waren, zoals met de scooter regelrecht over de hobbels van nieuwe gebouwen rijden die oprezen in de straat, over geulen springen als een stuntrijder, of over bruggen rijden die nauwelijks breed genoeg waren voor de wielen van de scooter. Meer dan eens was het alleen Derecs bekwame rijstijl - een zelf aangeleerde vaardigheid die hem in feite was opgedrongen door Ariels provocaties - die ervoor zorgde dat ze niet uren te laat hun reisdoel bereikten.
Ondanks dat werd het al snel duidelijk dat hun pogingen wellicht toch nog zouden falen. Op een paar blokken afstand van het gebouw kwamen verschillende groepjes robots samen in een brede stroom die de straten verstopte en het vooruitkomen van de scooter ernstig bemoeilijkte. Derec had zich eenvoudig een weg kunnen banen door de menigte zonder dat iemand - noch Mandelbrot, noch een van de opzichterrobots - daar iets van zou hebben gezegd, laat staan een waardeoordeel zou hebben vastgelegd in zijn positronisch brein om er in geval van toekomstige incidenten op terug te komen. Robots waren niet gebouwd om wrok te koesteren.
Maar Derec had absoluut geen zin om kunstmatig intelligente wezens te beschadigen. Sinds hij was ontwaakt op de mijnbouwasteroïde, en misschien ook eerder, had hij vermoed dat het potentieel van de positronische intelligentie meer met zich meebracht dan zelfs Susan Calvin, de legendarische pionier op het gebied van de roboticawetenschappen, of de mysterieuze dr Avery, die Robot City had geprogrammeerd, ooit hadden kunnen vermoeden. Misschien was het omdat de robots op een zodanig fundamentele wijze de effecten van het menselijk gedrag imiteerden dat Derec ze als vanzelf zag als de intellectuele broeders van de mens. Maar ook het feit dat de geheimen van de menselijke intelligentie nog niet zo volledig waren ontrafeld kon er de reden van zijn dat Derec liever geen scherp onderscheid maakte tussen de weke massa in zijn eigen hoofd en de kunstmatige variëteit in de anderhalve kilo zware platina-iridiumblokken van de robots.
'Je kunt je condensatoren nu wel laten afkoelen, Mandelbrot,' zei Derec, en hij remde af tot ze niet meer dan tien kilometer per uur reden zodat hij zich zonder al te veel problemen zigzaggend een weg kon banen tussen de robotvoetgangers door. 'We doen het rustig aan.'
'Maar staat u mij toe een vraag te stellen: Hoe zit het met juffrouw Burgess? Ik dacht dat u er eerder wilde zijn dan zij?'
'O, dat is ook zo, maar we zijn nu zo dichtbij dat het niet meer uitmaakt. Bovendien valt er nog meer te ontdekken.' Hij remde onverwachts en kwam tot stilstand vlak voor een drietal koperkleurige robots die hem voorrang verleenden. 'Pardon,' zei hij tegen de langste in het midden, 'mag ik misschien een paar vragen stellen.'
'Uiteraard, meneer. Het zal mij een waar genoegen zijn u zo goed mogelijk van dienst te zijn, vooral omdat mijn sensoren registreren dat u een van de twee mensen bent die onlangs de stad heeft gered van de fatale programmafout.'
'Aha, dus je waardeert het dat je gered bent?'
'Uiteraard. De respons van mijn positronische integralen op de gebeurtenissen van het universum in het algemeen is in zekere zin ruwweg in overeenstemming met menselijke emoties.'
Derec kon het niet nalaten bedenkelijk naar Mandelbrot te kijken om zijn vriend te laten weten hoe veelbetekenend hij de woorden van de robot vond. Hij klopte hem op de schouder om aan te geven dat hij kon blijven zitten en stapte vervolgens van zijn scooter. Het leek hem op een of andere manier onbeleefd om te blijven zitten terwijl de robots stonden.
'Hoe heet je?' vroeg hij de middelste robot.
'Mijn aanstellingsnummer is M334.'
'En je collega's?'
'Wij hebben geen nummers. Ik heet Benny,' zei de robot rechts van M334.
'En ik heet Harry,' zei de meest linkse.
'Jullie zien er alledrie uit als geavanceerde bouwers. Heb ik gelijk?'
'Ja,' zei M334.
'Waarom hebben jullie dan zulke gekke namen?'
De drie robots keken elkaar aan. Derec had durven zweren dat de lichtjes in hun sensoren iets uitdrukten dat aan verwarring grensde. 'Benny's naam en die van mij kunnen nauwelijks als geestelijk gestoord worden beschouwd,' antwoordde M334 ten slotte. 'We hebben een aanzienlijke hoeveelheid van onze geestkracht gestoken in het navorsen van gebruikelijke twintigste-eeuwse namen. Uiteindelijk hebben we er alledrie een gevonden waarvan we overtuigd waren dat die de individuele parameters van onze positronische persoonlijkheden op adequate wijze onder woorden bracht, iets waartoe we zelf niet tot onze tevredenheid in staat waren en zijn.'
'Jullie voelen je er dus lekker bij,' zei Derec.
'Tja, nu u het zo stelt...' zei M334, en zijn stem stierf weg op een wijze die deed vermoeden dat Derecs opmerking een aaneenschakeling van gedachten in gang had gezet die zich enigszins buiten het domein van zijn programmatuur begaf. Het resultaat was griezelig menselijk.
'Maar u heeft ons vast niet alleen om deze reden aangehouden,' zei Harry op een toon die bijna uitdagend klonk. Het was de kortste van de drie robots, merkte Derec op, maar hij kreeg ook het gevoel dat deze robot de krachtigste persoonlijkheidsinstellingen bezat. De klank van zijn stem was in ieder geval vrijmoediger en meer zelfingenomen dan die van alle andere robots die hij sedert zijn ontwaken had ontmoet. 'Zou ik u misschien vriendelijk mogen verzoeken de gedachten die werkelijk in u omgaan met ons te willen delen? Mijn collega's en ik hebben het druk en we moeten weer op pad.'
En zijn vrijmoedigheid had de gewenste uitwerking, merkte Derec, terwijl hij instemmend knikte. Hoewel het mogelijk was de woorden van de robot spottend op te vatten, had hij ze gebracht als een verzoek om hulp. 'Heeft jullie gehaastheid soms iets te maken met jullie studie van de Humanicawetten?' vroeg Derec.
'Voor zover mensen ons dat toestaan,' zei Harry, als om Derec ervan te beschuldigen persoonlijk verantwoordelijk te zijn.
'We hebben in onze vrije tijd alle romans en geschriften gelezen waartoe de centrale computer ons toegang heeft verleend,' voerde Benny aan.
'Zei je "toegang verleend"?' vroeg Derec.
'Ja. De centrale computer vindt sommige delen van het materiaal te revolutionair voor hetgeen hij als de beperkingen van onze programmatuur ziet,' zei M334. 'En als ik vrijuit mag spreken, meneer, dat is nu precies het gedeelte van het materiaal waarin ik persoonlijk het meest ben geïnteresseerd. Ik verwacht dat het een oplossing bevat voor een aantal van mijn vragen betreffende de mensheid die wij allen vermoedelijk ooit zullen dienen.'
'Ik zal zien wat ik kan doen om de programmatuur van de centrale computer te omzeilen,' zei Derec.
'Dat zou me een waar genoegen zijn,' zei Harry, 'en ik ben ervan overtuigd dat we de komende tijd op deze ontmoeting zullen terugkijken met van hernieuwde energie bruisende stroomvoorzieningen.'
Het moest nu maar eens genoeg zijn, besloot Derec. 'Waarom gedragen jullie je eigenlijk zo ongeduldig?'
'Ligt dat niet voor de hand?' zei Harry. 'We zijn hier met zijn allen. We willen dat verlichte gebouw van dichtbij bekijken! We hebben nog nooit eerder iets dergelijks gezien. Het is logisch dat we nieuwsgierig zijn.'
'Hoezo?' vroeg Derec.
'Omdat onze integralen erop reageren op een wijze die we nog niet kunnen bevatten,' zei Benny. 'Het effect is inderdaad enigszins verwant aan het effect dat grote kunstwerken verondersteld worden teweeg te brengen bij verlichte menselijke geesten. U, meneer, u bent een mens, en u moet dus theoretisch gesproken enige artistieke ervaring hebben. Bent u hiervoor verantwoordelijk?'
'Nee, en mijn menselijke metgezel evenmin.'
'En er bevinden zich geen andere mensen in de stad,' zei M334 bedachtzaam.
'Tenzij er een nog niet ontdekte indringer is,' bracht Mandelbrot naar voren vanuit het zijspan, 'hetgeen echter uitermate onwaarschijnlijk is nu de centrale computer is gereorganiseerd en weer efficiënt werkt.'
'En hoe zit het met het ruimtewezen - het niet-menselijke wezen dat wij van u moeten gehoorzamen en dienen als een mens?' vroeg Benny.
'O, nee, onmogelijk,' zei Derec, die zich meer zorgen maakte om het gedrag van de robots dan om de betekenis van zijn eigen woorden. M334 sloeg hem oplettend gade. Benny gedroeg zich enigszins terloops; hij hield zijn handen achter zijn rug. En Harry stond onrustig te wiebelen als een hyperactief kind dat wordt gedwongen ergens tegen zijn zin te gaan zitten; hij tuurde onafgebroken over de nabijgelegen daken naar de verlichte hemel en keek Derec alleen aan wanneer dat absoluut onvermijdelijk leek. 'Wat zouden jullie ervan denken als ik zei dat volgens mij misschien een robot de maker is?'
'Onmogelijk!' zei Benny.
'Robots zijn niet creatief!' zei M334. 'Onze programmatuur staat dat niet toe. We missen het vermogen om de onlogische beslissingen te nemen waaruit vermoedelijk alle kunst voortkomt.'
'Ik ben zo vrij het hier niet mee eens te zijn!' protesteerde Harry onverwachts. 'Ver weg, in het diepst van mijn uiterst logische gedachten, heb ik altijd het vermoeden gehad dat robots over een onbeperkt potentieel beschikken dat erop wacht om te worden ontsloten. Meester, als u mij toestaat, het heeft mij altijd logisch geleken dat de ethische constitutie van het universum meer om het lijf moet hebben dan alleen het dienen van anderen. Er moet een of andere onsterfelijke rode draad lopen door alle leven en door alles wat daardoor wordt voortgebracht.'
'En waarvan robots misschien deel uitmaken,' zei Derec met een glimlach. 'Het lijkt erop dat je stelling verdedigbare gezichtspunten bevat die op logische en gestructureerde wijze onderzocht kunnen worden, mits iedereen het eens is over de te gebruiken terminologie.'
'Precies,' zei Harry. 'Ik wil de klassieke Aardse filosoof Emerson even onder uw aandacht brengen, die een aantal wetenschappelijk gezien curieuze, maar niettemin interessante standpunten had omtrent de zin van het leven, standpunten die wellicht van invloed kunnen zijn op de relatie tussen de verschillende elementen van leven op de afzonderlijke planeten.'
'Zodra ik daarvoor tijd heb zal ik zijn werk opvragen bij de centrale computer,' zei Derec, terwijl hij weer op de scooter klom. 'Bedankt voor jullie tijd. Misschien zoek ik jullie binnenkort nog wel eens op.'
'Een dergelijke ervaring zou grenzen aan het beleven van genoegen,' zei M334. Hij zwaaide schuchter terwijl Derec de scooter inschakelde, gas gaf, en begon te manoeuvreren door de robotmenigte, die sinds de aanvang van het gesprek drie keer zo dicht was geworden. Mandelbrot drukte zich tegen de bodem van het zijspan in de angst er bij de eerstvolgende bocht te worden uitgeslingerd.
'Wat is er met jou?' vroeg Derec. 'Ben je soms bang dat je de Derde Wet overtreedt?' voegde hij eraan toe, daarbij verwijzend naar het dictum dat een robot niet door nalatigheid mag toestaan dat hem letsel wordt toegebracht.
'Inderdaad, hoewel niet opzettelijk,' antwoordde Mandelbrot. 'Het ligt nu eenmaal niet in mijn aard om zomaar allerlei veiligheidsmaatregelen te veronachtzamen, en ik kreeg de indruk dat u al enkele malen op een draadje na uit de bocht was gevlogen.'
'Je bedoelt op een haartje na, en bovendien hoef je je echt geen zorgen te maken. Er zijn hier veel te veel robots. Toen ik voorstelde de zaak van dichtbij te gaan bekijken wist ik niet dat de rest van de planeet dat ook zou gaan doen.'
Inderdaad kwamen ze niet meer zo snel vooruit, en Derec was voortdurend genoodzaakt te stoppen en te wachten totdat groepjes robots hen lieten voorgaan om vervolgens te moeten constateren dat weer een andere groep hen voor de voeten liep. Het begon hem allemaal behoorlijk op zijn zenuwen te werken. Ten slotte kon Derec zichzelf niet meer beheersen en hij riep: 'Oké! Ga opzij! Ga opzij! Iedereen opzij!'
'Meester, is er enige grond voor deze spoed?' vroeg Mandelbrot met een bedeesde kalmte die Derec als gevolg van zijn huidige stemming nogal ergerlijk vond. 'Het gebouw wekt niet de indruk van tijdelijke aard te zijn. Het maakt ongetwijfeld geen verschil of we het nu iets eerder of iets later bereiken.'
Derec tuitte zijn lippen. Omdat ze geprogrammeerd waren de bevelen van ieder mens op te volgen zolang die niet in tegenspraak waren met de Eerste Wet of eventueel eerdere instructies van hun werkelijke meesters, gingen de robots nu sneller opzij dan eerst, maar veel maakte het niet uit. Derec kon de scooter nu weliswaar iets verder rijden met een iets hogere snelheid, maar hij moest steeds opnieuw zijn bevelen roepen.
Iedere volgende groep luisteraars reageerde met verstrooide berusting, en geen enkele maal ging een groep zo snel uit de weg als hij had gewild.
'Meester? Bent u ziek?' vroeg Mandelbrot met plotselinge bezorgdheid. Even plotseling leunde de robot voorover om Derecs gezicht beter te kunnen bekijken met zijn sensoren. Derec schrok van de beweging en hij schoof onwillekeurig opzij waardoor bijna de scooter uit balans raakte. Mandelbrot leek dat niet te merken; hij vervolgde vastberaden zijn inspectie. 'Mijn sensoren registreren een temperatuurstijging aan de oppervlakte van uw epidermis, alsmede een duidelijk waarneembare rode verkleuring van uw wangen en oren. Moet ik hieruit opmaken dat u lichamelijk ziek bent geworden?'
'Nee, Mandelbrot,' zei Derec tandenknarsend. 'Ik voel me alleen gefrustreerd omdat ik niet in mijn eigen tempo bij dat gebouw kan komen. Het is wel duidelijk dat jouw nieuwsgierigheidsintegraal niet dezelfde intensiteit heeft als die van een mens.'
'Dat is omdat u er geen bezit. In dit opzicht wordt u geleid door uw emoties, hoewel ik logischerwijs kan begrijpen waarom zoveel robots - met name uit de opzichters- en bouwersklassen, zoals u ongetwijfeld is opgevallen - in dit fenomeen zijn geïnteresseerd.'
'O? Ik kan me nog voorstellen dat een aantal van de meer geavanceerde robots, zoals jij-'
'Dank u, meester. Het is altijd condensatorverwarmend om een compliment te krijgen.'
'- en M334 en zijn vrienden hiervoor warmlopen, maar zoveel?'
'Het is wellicht leerzaam op te merken dat de hoofdopzichters van Robot City, Rydberg en Euler, geen gelegenheid onbenut hebben gelaten mij uitvoerig te ondervragen over een groot aantal thema's aangaande de langdurige omgang met een mens. Ze hebben me volledig doorgezaagd over dit onderwerp.'
'Wàt hebben ze gedaan?'
'Mij doorgezaagd. Dat zijn hun eigen woorden - ik meen dat ze afkomstig zijn uit de dialogen van oude bioscoopfilms die ze bekijken om iets te leren over de wezens waarvan ze geloven dat het impliciet in hun programma is vastgelegd dat ze hen moeten dienen.'
'Zo? En wat heb je ze over mij verteld?'
'Over u in het bijzonder erg weinig. Hun vragen waren van meer algemene aard.'
'Ik weet niet of ik me nu opgelucht moet voelen of juist niet.'
'Ik ben ervan overtuigd dat u voor uzelf de beste beslissing neemt, welke dat ook mag zijn. In ieder geval heb ik ze verteld dat we een van de meer ongebruikelijke aspecten van het menselijk bestaan tegenkomen in hoe de dingen van dag tot dag kunnen variëren, en dat naar gelang de omstandigheden en de omgevingsfactoren veranderen, ook het individuele toekomstperspectief van de mens in kwestie zich wijzigt. Iedere dag dat zich iets onverwachts voordoet, hoe klein en oneindig onbelangrijk het ook is, is een dag zonder verveling. Blijkbaar is een permanente vernieuwing van ervaringen belangrijk voor de continuering van de geestelijke gezondheid en het welzijn van een menselijk individu. De mate van interesse die deze robots voor dit gebouw aan de dag leggen zou wel eens het gevolg kunnen zijn van het feit dat het nieuw is en ze voor zichzelf willen ontdekken wat het concept "nieuw" nu eigenlijk inhoudt.'
'Ik snap het,' zei Derec, en hij knikte. Hij was blijven staan om te wachten tot een volgende groep hem zou doorlaten, maar in plaats van de rem op te laten komen en het gaspedaal in te drukken parkeerde hij de scooter tegen een muur. 'Kom mee, Mandelbrot, we kunnen beter gaan lopen.'
'Neemt u mij niet kwalijk, meester, maar ik dacht dat u haast had.'
'Tja, ik denk dat ik door je heldere uitleg tot het inzicht ben gekomen dat in deze situatie haast geen zin heeft - en anders heb ik besloten dat we sneller vooruitkomen als we gewoon met de massa meelopen. Kies zelf maar.'
Maar al na een paar stappen bleef Derec staan omdat hij naast zich een opvallende leegte gewaar werd. En inderdaad was Mandelbrot niet met hem meegelopen. De robot was blijven staan naast het zijspan en hield zijn hoofd op een merkwaardige manier schuin, alsof hij in gedachten was verzonken. 'Mandelbrot? Waar blijf je nou?'
De robot schudde zijn hoofd alsof hij werd wakker geschud uit een droom. 'Neemt u mij niet kwalijk, meester, het lag niet in mijn bedoeling u op te houden. Het is alleen zo dat ik door gebrek aan informatie niet in staat ben te begrijpen waarom we gaan lopen.'
Derec wierp zijn hoofd in zijn nek van ergernis; de wolken lichtten helderrood op alsof de planeet onontkoombaar op weg was zich in een gigantische ster te boren. 'Het zijn allebei redenen om te gaan lopen, Mandelbrot. Ik maakte alleen maar een grapje - ik probeerde ironisch te zijn; grappig, als je begrijpt wat ik bedoel.'
'Humor en ironie zijn twee subjectieve aspecten van de menselijke ervaringswereld die mij steeds weer verbazen. U zou ze mij eens moeten uitleggen.'
'Een woordspeling is de simpelste vorm van humor - en als je niet opschiet ga ik een heel ander spelletje met je spelen! En nu meekomen!'
Derec was even ongerust; zijn opmerking had onbedoeld nogal bits geklonken en hij hield er niet van humeurig te zijn tegen robots. Hij kon zich niet aan de indruk onttrekken dat het ongepast was. Maar hij moest toegeven dat zijn onopzettelijke reprimande twee effecten had op Mandelbrot, een prettig en een minder prettig. Het prettige effect was dat Mandelbrot de eerste minuten niet van Derecs zijde week. Het minder prettige was dat Mandelbrot zoveel vragen bleef stellen over de subtiliteit van humor dat Derec zich genoodzaakt zag de robot rechtstreeks te bevelen even niet over dit onderwerp te praten. Derec vermeed het een specifieke tijdsduur te noemen, wat betekende dat Mandelbrot op vrijwel ieder moment weer over de grap zou kunnen beginnen. Maar Derec vertrouwde erop dat de op waarneming gerichte programmering ervoor zou zorgen hiermee te wachten totdat afwijken van het gespreksonderwerp minder hinderlijk zou zijn.
De menigte op het plein voor het gebouw was dichter opeengepakt dan Derec ooit had meegemaakt. Hij wist dit niet bewust, want hij kon zich uiteraard niet de menigten herinneren die hij had gezien of waarin hij zich misschien zelfs had bevonden gedurende zijn vage vergeten verleden. Desondanks wist hij het, en wel door de beklemming in zijn borst, de vreemde sensatie van het prikkelen van zijn huid, en de plotselinge aandrang - die hij moeilijk kon beheersen - om weg te rennen, om het plein zo snel mogelijk te ontvluchten en een plekje te zoeken waar het gemakkelijker zou zijn om te ademen.
Robots hoeven niet te ademen, zei hij tegen zichzelf, terwijl hij zich concentreerde op zo rationeel mogelijke gedachten om zichzelf tot bedaren te brengen. Ik ben de enige hier die lucht verbruikt.
Even later realiseerde hij zich dat hij zich alleen ergerde aan het feit dat hij onverwachts van alle zijden was ingesloten. Langzaam maar zeker was een gedachte in hem opgekomen en de ongrijpbaarheid ervan was een factor die hij in de opwinding had vergeten. Want zelfs op Station Rockliffe, waar Derec het normale robotverkeer op een drukke kruising had afgeleid zodat ze de Sleutel van Perihelion - die ze nog steeds nodig hadden om van de planeet weg te komen - hadden kunnen stelen, waren de robots hem nooit zo dicht genaderd. Hmm. Ik durf te wedden dat ik, zodra ik mijn geheugen terugkrijg, ontdek dat ik absoluut niet gewend ben aan grote menigten, dacht hij.
'Mandelbrot,' zei hij fluisterend, omdat hij om een of andere reden niet wilde dat iemand hoorde wat hij zei, 'vlug, geef me eens een schatting. Hoeveel robots zijn hier?'
'Een visuele scan geeft aan dat het plein zelf zesduizend vierkante meter groot is. Robots nemen weinig plaats in, maar als gevolg van hun natuurlijke beleefdheid lijken ze een zekere afstand tot elkaar te houden. Ik schat dat hier ongeveer tienduizend robots aanwezig zijn.'
'Is dat inclusief de robots die onder het gebouw staan?'
'Tienduizendvierhonderdtweeëndertig.'
'Ik kan Ariel en Wolruf nergens zien. En jij?'
'Ondanks mijn bredere visuele spectrum zie ik ze evenmin. Zal ik een olfactorische scan uitvoeren?'
'Nee. Ik hoop dat ze ergens vastzitten in de menigte.'
'Is dat een voorbeeld van menselijke vijandigheid?'
'Nee, alleen maar een verlangen naar poëtische gerechtigheid. Ze zullen vast wel zo hier zijn.'
Derec haalde diep adem, greep Mandelbrot bij de elleboog, en zo baanden ze zich ijverig een weg door de menigte. Nu ze te voet waren gingen de robots bijna zonder hun aanwezigheid op te merken voor hen opzij. Zonder uitzondering staarden ze met het robotische equivalent van verrukte betovering naar het ronddraaiende gebouw waarvan de continue beweging wisselende golven van licht naar elk punt van het plein zond. Robots van alle kleuren lichtten onnatuurlijk op alsof ze van binnen in brand stonden. De verschillende beschermlagen van koper, wolfraam, ijzer, goud, zilver, chroom, en aluminium, die de kleuren van de zijvlakken reflecteerden, droegen hun eigen subtiele nuances bij aan het schouwspel.
Derec had voortdurend het gevoel dat de robots op het punt stonden te ontbranden, te smelten als was, maar de aanraking van Mandelbrots arm bleef koel, koeler zelfs dan de wind die tussen de gebouwen door het plein op waaide.
Op de tetragonale piramide zelf waren de vlakken van karmijnrood, indigoblauw, magenta, en oker elk twee keer zichtbaar -- eenmaal op de bovenzijde en eenmaal op de onderzijde. Wanneer de wolken recht boven het gebouw een bepaalde kleurschakering weerkaatsten werd het plein rond Derec overspoeld met een andere. Derec nam het effect waar zonder erover na te denken. Hij werd volledig in beslag genomen door de kleurwisselingen binnen de afzonderlijke vlakken.
Elke tint leek te zijn opgebouwd uit semi-transparante stroken die lukraak over elkaar waren gelegd. Kleurige aderen - waarvan sommige gevuld waren met golvende vloeistoffen en andere niet - kronkelden zich via de vlakken naar buiten en weer naar binnen als hopeloos dooreengevlochten slangen. Hoewel de aderen ook sidderende trilharen bezaten die de onvoorspelbare structuren nog eens een extra dimensie gaven, bleef het uiteindelijke aantal elementen dat de variaties voortbracht constant, waardoor een effect werd gecreëerd van onmetelijke krachten die in alle opzichten volkomen onder controle waren.
De karmijnrode vlakken leken op zinderende vlammenzeeën. De indigoblauwe vlakken deden hem denken aan een onophoudelijk veranderende voorstelling van de wateren van honderd werelden en duizend zeeën. Het magenta bestond zowel uit vuur als uit water, verenigd in de tegenstrijdige structuren van de bloembladen van een kwetsbare roos die uit taaie vezels bestaat. En het oker toonde de gecombineerde kleuren van tarwe, glimmend onder de felle avondzon, van lava die golvend naar beneden stroomt langs een verschroeide berghelling, en van vuurexplosies die zich als enorme wolken ontworstelen aan het oppervlak van een nova. Al deze dingen, en meer, lagen daar op de loer, zaten er gevangen in een ruimte die bestond uit twee afzonderlijke, gescheiden brokken materie: de marmerachtige materie van het gebouw zelf, en de ijle materie van de eeuwigheid, gezien vanuit het gezichtspunt van een oog aan de rand van het heelal.
Uiteindelijk was de bedoeling onduidelijk, mysterieus zelfs. Derec wist niet zeker wat de vorm van de structuur betekende, maar nu hij hem van zo dichtbij aanschouwde, was hij er meer dan ooit van overtuigd dat iedere centimeter ervan de doelbewuste activiteit voorstelde van één geest die zich had voorgenomen een specifiek probleem op een specifieke manier te reconstrueren. Een zelfstandig geformuleerd probleem.
Derec moest te weten zien te komen hoe de uiteindelijke constructie tot stand was gekomen. Het was duidelijk dat de bouwer had ontdekt hoe hij een sector met individuele metalen cellen moest herprogrammeren in de centrale computer van Robot City. Misschien had hij een soort metaalvirus in het systeem ingebracht, een virus dat zich gedroeg volgens van te voren vastgestelde specificaties. Derec wist zelfs niet eens hoe hij aan iets dergelijks zou moeten beginnen. Dat betekende niet alleen dat het gebouw door een robot was ontworpen, maar bovendien dat de betreffende robot een aantal wetenschappelijke doorbraken op softwaregebied tot stand had weten te brengen.
En dat hield in dat de robot - als hiervoor inderdaad een robot verantwoordelijk was - twee niveaus van superieur denken had bereikt die zich theoretisch gezien buiten het geestelijk bereik van de positronische wetenschap bevonden. Hoeveel andere niveaus kon de robot - nee, maak daar maar van had de robot al bereikt?
Hij besefte dat hij, zonder dat hij zich daarvan bewust was geweest, onder het gebouw zelf was gekomen, en hij keek hoe het ronddraaide boven zijn hoofd. Nu werd hij omgeven door een sargassoblauw schijnsel. Hij keek achterom en zag hoe Mandelbrots metalen oppervlak afwisselend oplichtte door de weerkaatsing van honderd elektrische stromen.
Opnieuw verbaasde het hem dat hij, zelfs nu hij zo dichtbij was, geen hitte voelde. En toen hij omhoogreikte om het gebouw aan te raken was het oppervlak koud, als de thorax van een vuurvlieg.
'Meester, is dit wat mensen schoonheid noemen?' vroeg Mandelbrot met opmerkelijke lange pauzes tussen de woorden.
'Het is er een vorm van,' zei Derec, na hierover even te hebben nagedacht. Hij wierp een blik op Mandelbrot en vermoedde dat de robot nog meer vragen wilde stellen. 'Wie zoekt vindt overal schoonheid.'
'Blijft dit gebouw altijd zo mooi?'
'Tja, dat hang ervan af. De robots hier zullen er waarschijnlijk wel snel aan wennen, als het tenminste lang genoeg blijft staan. Maar het wordt wel steeds moeilijker om er onbevooroordeeld naar te kijken, als je dat soms bedoelt.'
'Neemt u mij niet kwalijk, meester. Ik weet niet precies wat ik bedoel.'
'Dat is niet erg. In een geval als dit ligt zoiets wel voor de hand.'
'Dus ik had gelijk: nieuwheid speelt een belangrijke rol bij de menselijke reactie op schoonheid.'
'Ja, maar er zijn geen regels die bepalen wat schoonheid is, alleen maar richtlijnen. Dat is misschien een van de redenen waarom jullie robots ons mensen soms zo frustrerend vinden.'
'Dat is iets waartoe robots niet in staat zijn. Wij accepteren u eenvoudig, ongeacht hoe onlogisch u op een bepaald moment ook mag lijken.' Mandelbrot richtte zijn optische sensoren opnieuw op het gebouw. 'Ik denk dat ik altijd op dezelfde wijze onder de indruk zal zijn van dit gebouw. Als het eenmaal mooi is zal het mooi blijven zolang het bestaat.'
'Wie weet. Ik vind het ook mooi; maar jouw positronische schakelingen kunnen het natuurlijk best op een totaal andere manier benaderen.'
'Meester, ik merk dat dit afwijkt van uw vorige standpunt.'
'Absoluut niet. Ik leg me alleen maar neer bij het feit dat we over dit gebouw kunnen spreken en het volledig met elkaar eens zijn over hoe het eruitziet, welke kleuren het heeft en hoe die elkaar afwisselen, en zelfs volgens welke architectonische richtlijnen het is ontworpen, terwijl we het misschien toch totaal anders waarnemen. Onze reactie is bovendien sterk afhankelijk van onze culturele conditionering. Een ruimtewezen dat even intelligent is als jij of ik vindt dit misschien wel de meest afzichtelijke constructie in het hele universum.'
'Momenteel kan ik dat idee slechts als vergezocht bestempelen,' zei Mandelbrot, 'hoewel het een zekere logica bevat.'
Derec knikte. Hij vroeg zich af of hij deze ervaring niet al te zeer probeerde te rationaliseren. Op dit moment was het ook voor hem moeilijk zich een intelligent organisme voor te stellen dat deze structuur niet het summum van verhevenheid zou vinden, maar toch besprak hij nu wel de mogelijkheid ervan, alleen maar om iets duidelijk te maken. Tja, hij moest toegeven dat hij gelijk had, hoewel hij daar niet echt blij mee was.
Bovendien kon hij het niet nalaten zich af te vragen of alle robots in de stad met voldoende intelligentie het gebouw mooi zouden vinden. Hoewel robots waren gebouwd volgens dezelfde positronische principes, bezaten ze in de praktijk een sterk uiteenlopende intelligentiegraad, wat werd veroorzaakt door de verschillen in complexiteit van hun integralen. Robots met vergelijkbare intelligentie hadden vergelijkbare persoonlijkheden en waren geneigd hun ervaringen op identieke wijze te filteren. Zolang ze niet met elkaar in contact stonden reageerden ze over het algemeen hetzelfde op problemen en trokken ze vergelijkbare conclusies.
Maar de robots op het plein werden geconfronteerd met iets dat ze alleen maar in hun wereldbeeld konden opnemen met behulp van subjectieve middelen, wat wel moest leiden tot afwijkende meningen.
Zelfs als ze allemaal van dezelfde minimalistische herkomst waren...
En al helemaal als geen van hen ooit eerder te maken had gehad met esthetische schoonheid.
Het was geen wonder dat het onaangekondigd verschijnen van dit gebouw zoveel beroering had veroorzaakt. Het heftige innerlijke ontwaken en de diepe waardering voor het potentieel van het bestaan, waardoor Mandelbrot op dit moment werd gegrepen, werd ongetwijfeld op vergelijkbare wijze ervaren door alle andere robots in de omgeving.
Derec keek om zich heen en zag hoe M334, Benny en Harry zich een weg baanden door de menigte en zich aansloten bij het gedrang direct onder het gebouw.
'Neemt u mij niet kwalijk!' zei Harry op bijna nonchalante toon terwijl hij tegen een met chroomkleurige metaalplaten gepantserde kolos botste die, wanneer hij dat had gewild, de kleine robot binnen enkele centads tot schroot had kunnen samenpersen zonder daar een grijper voor om te draaien. In plaats daarvan haalde de kolos zijn schouders op en richtte zijn aandacht weer op het gebouw. Dat deed Harry ook, maar nog geen decad later draaide hij zijn hoofd in de richting van de kolos en verkondigde luid en duidelijk: 'Neemt u rnij niet kwalijk wanneer mijn integralen zich onverhoopt buiten hun parameters begeven, maar er is met zekerheid voldoende bewijs om erop te wijzen dat uw sensoren niet goed functioneren. U zou ze moeten laten afstellen.'
Harry hield zijn blik op de enorme robot gericht totdat deze zich ten slotte verwaardigde hem aan te kijken en antwoordde: 'Ik moet concluderen dat u gelijk heeft en dat uw integralen zich buiten hun parameters begeven. Er is niets aan u dat ook maar de geringste diagnostische capaciteit verraadt. Ik stel voor dat u zich beperkt tot uw eigen zaken.'
'Dat is alleszins redelijk,' antwoordde Harry toonloos, en hij wendde zijn blik af.
Derec keek toe hoe beide robots naar het gebouw staarden. In gedachten liet hij de confrontatie nog eens aan zich voorbijgaan. Het had bijna geleken alsof er iets opzettelijks had gezeten in de wijze waarop Harry tegen de robot was opgebotst. Evenals in de wijze waarop hij zich ervoor had geëxcuseerd. De uitspraak van het korte zinnetje - 'Neemt u mij niet kwalijk' - had, nu hij er eens over nadacht, bijna onverschillig geklonken, alsof Harry's beleefdheid alleen maar voortvloeide uit sociale wenselijkheid en niet uit iets onvermijdelijks dat was opgelegd door middel van programmatuur.
Nee - ik verbeeld me maar wat, ik moet niet zoveel zoeken achter een gewoon ongelukje, dacht Derec.
Maar op dat moment, terwijl Derec met verbijstering toekeek, boog Harry zich naar de kolos en vroeg op een toon die maar net binnen de grenzen van de beleefdheid bleef: 'Ik heb een versterkte nieuwsgierigheidsintegraal. Wat is uw naam? Uw echte naam of de naam die u zelf gebruikt. Ze zijn voor mij gelijkwaardig.'
Er volgde een lange pauze waarin de kolos zijn blik niet van het gebouw afwendde. Ten slotte antwoordde hij: 'Mijn naam is Roburtez.'
'Roburtez,' zei Harry, alsof hij de klanken uitprobeerde om ze positronisch te kunnen horen. 'U bent een grote robot, bent u daarvan op de hoogte?'
Roburtez keek Harry aan. Opnieuw was het misschien alleen Derecs verbeelding, maar hij bespeurde een duidelijke ergernis in Roburtez' houding. Derec kon er niet omheen; Harry probeerde een ruzie uit te lokken.
Harry wachtte nog even en zei vervolgens: 'Ja, u bent erg groot. Weet u wel zeker dat uw bouwers op de juiste schaal hebben gewerkt?'
'Daar ben ik van overtuigd,' zei Roburtez.
'In dat geval ben ik er niet zo zeker van dat u een geschikte naam voor uzelf hebt gekozen. Mag ik een suggestie wagen?'
'Welke?' vroeg Roburtez. Er klonk geen spoor van ergernis of ongeduld in de stem van de robot, maar het kostte Derec geen enkele moeite de symptomen te herkennen.
'Bob,' zei Harry toonloos. 'Bolle Bob.'
Derec voelde zich verstrakken. Het was niet te voorzien wat er nu zou gebeuren. Was het werkelijk zo dat Harry ruzie zocht met de kolos? En als dat het geval was, hoe zou de uiteindelijke confrontatie dan verlopen? Fysieke strijd tussen robots was ondenkbaar en was in de geschiedenis van de robotica nog nooit voorgekomen; maar hetzelfde gold natuurlijk voor een woordenwisseling.
Gedurende enige tijd staarde Roburtez zwijgend naar Harry. Vervolgens knikte hij. 'Inderdaad, uw suggestie is waardevol. Bolle Bob, zo zal ik mijzelf vanaf nu noemen.'
Harry knikte als antwoord. 'Tot genoegen,' zei hij hoffelijk, terwijl de robot die nu Bolle Bob heette zijn aandacht weer op het gebouw richtte. Harry hief zijn hand op en begon te wijzen met zijn vinger alsof hij nog iets wilde zeggen, maar hij werd gestoord door Benny, die hem onderbrak met een schouderklopje. Het tikken van metaal op metaal echode zachtjes over het plein.
Benny zei: 'U kunt hier beter iets simplistischer mee omgaan, kameraad, anders zult u de grootst mogelijke problemen blijven ondervinden bij het overwinnen van deze menselijke aangelegenheden.'
'Inderdaad, u heeft gelijk.'
Derec schudde zijn hoofd. Zodoende kon hij en passant zijn oren ontstoppen, dacht hij, maar daar was niets mis mee. Had hij het wel goed gehoord? Wat waren dat voor 'menselijke aangelegenheden' waarover ze spraken? Was er dan toch nog een andere mens op de planeet, of hadden ze gezinspeeld op de Humanicawetten? Hij bleef nog een tijdje naar hen kijken om te zien wat er verder zou gebeuren. Maar Benny en Harry begonnen net als hun vriend M334 naar het gebouw te staren en dat was alles.
Er had vast nog iets meer gezeten achter het incident en Derec was vastbesloten te ontdekken wat dat was zodra hij daarvoor de kans kreeg. Hij had bovendien besloten Harry en Benny te vragen naar hun manier van spreken, die wat betreft ritme en vocabulaire duidelijk afweek van die van andere robots. Ergens vond Derec het wel aandoenlijk, en hij vermoedde dat andere robots er misschien ook zo over zouden denken. Dat gold in ieder geval voor 'Bolle Bob'!
Derec liep weg van Mandelbrot, die naar een lichtrood vlak staarde, en hij kroop gehurkt naar de voet van het gebouw. Ongeveer een kwart van de voet bevond zich onder de oppervlakte. Derec kroop nog dichterbij om beter zicht te krijgen op het precieze punt waar het gebouw begon. Door het plasticbeton voelde hij in zijn vingertoppen de werking van de machines, hoewel de trillingen uitzonderlijk gering waren.
Hij raakte opnieuw het gebouw aan. Het draaide juist zo snel dat het gladde oppervlak stukjes huid van zijn vingertoppen zou kunnen schaven als hij ze er stevig tegenaan zou drukken. Het oppervlak voelde koel aan. De structuur leek volledig anders dan de rest van de plasticbetoncellen waaruit Robot City bestond. De onbekende schepper had de code van het meta-DNA geanalyseerd en er een eigen variant op gemaakt, precies op maat voor het effect dat hij voor ogen had.
Alleen al dat feit staafde Derecs vermoeden dat de schepper het basismateriaal voor de stad had getransformeerd, om nog maar te zwijgen van zijn andere verrichtingen.
Was er dan niets waartoe deze robot niet in staat was? Derec voelde een rilling langs zijn ruggengraat toen het tot hem begon door te dringen welke implicaties de vermogens van dit wezen konden hebben. Misschien zouden de Drie Roboticawetten uiteindelijk zijn enige beperkingen blijken te zijn. Alleen al het feit dat een robot met dergelijke vermogens bestond kon enorme gevolgen hebben voor het sociale en politieke beleid van de galactische cultuur omdat het de plaats van robots in de menselijke samenleving voorgoed zou herdefiniëren. En Derecs verwarring nam nog meer toe toen hij de uiterst kleine kans overdacht dat de betekenis van de mens zou worden overtroffen door die van robots, al was het alleen maar vanwege de kunst die ze konden creëren - de emoties en de dromen die ze konden doen ontstaan - zowel bij robots als bij mensen -
Je loopt jezelf voorbij, Derec, dacht hij. Blijf met beide benen op de grond. Er is geen enkele reden voor jou of voor het menselijk ras om je zorgen te maken. Nog niet. Met hernieuwde concentratie richtte hij zijn aandacht weer op zijn onderzoek.
Maar hij kwam niet verder dan het bestuderen van de twee centimeter brede kier tussen het gebouw en het plasticbeton van het plein. Hij hoorde het gedempte gesis van de machtige machinerie eronder maar even. Een bekende stem die zijn onmiddellijke en onverdeelde aandacht opeiste onderbrak hem.
'Daar ben je dus. Ik had kunnen weten dat je zou rondkruipen op een plaats waar niks te zien valt.'
Zoals altijd reageerde hij aarzelend maar welwillend op Ariels dwingende aanwezigheid. Haar woorden ten spijt bukte ze zich en ging op haar knieën zitten om samen met hem de kier te bestuderen. Hij wist niet of hij opgelucht of geërgerd moest zijn nu ze zich eindelijk bij hem had gevoegd.
Maar zij maakte de beslissing voor hem want ze keek niet naar de kier en betastte ook het gebouw niet. Ze keek hem alleen in de ogen.
'Al iets interessants gevonden?' vroeg ze enthousiast. Ze was buiten adem en haar stem klonk van achter uit haar keel.
Hij glimlachte onwillekeurig. 'Een heleboel, maar nog niets doorslaggevends.'
Wolruf kwam naar voren om de omgeving van de kier te besnuffelen. Haar haren stonden recht overeind.
'Waar zoek je naar?' vroeg Derec.
'Naarr alles wat iek kan vinden,' zei het ruimtewezen. 'Geurrtjes, geluiden, alless.' Wolruf keek Derec aan. ' 'Eel interressant. Rruik 'elemaal niets.'
'Ja, de elektrische motor die dit gebouw aandrijft werkt inderdaad wel heel erg efficiënt,' zei Derec.
'Ongetwijfeld ontworpen om niet op te vallen,' zei Ariel.
'Err ies niets aan 'et toeval overrgelaten,' zei Wolruf.
'Hoor ik soms een vleugje bewondering in je stem?' vroeg Derec haar.
'Ja. Mijn volk zou zeggen dat dit gebouw even licht ies als de schertsen van een nar. 'Et effect ies ook 'etzelfde.'
'Nar?' vroeg Derec.
'Wolruf heeft de afgelopen dagen geprobeerd het me uit te leggen,' zei Ariel. 'Voordat haar soort door de ruimte ging reizen, voerden ze een bestaan dat wij op het eerste gezicht primitief zouden noemen. Maar haar volk bezat een hoogstaande folklore die deels bestond uit het leveren van metafysische verklaringen voor de verschijnselen uit het dagelijks leven. De nar was een middel dat regelmatig in deze verklaringen werd gebruikt. Narren waren nakomelingen van de goden die veelvuldig streken uithaalden met de stammen en vaak een belangrijke rol vervulden in de avonturen van mythische helden.'
Derec knikte. Hij wist echt niet wat hij van dit alles moest denken. Zijn hoofd zat al boordevol doordat hij geprobeerd had deze robots te begrijpen, en hij had niet het gevoel dat hij momenteel nog veel informatie kon opnemen over Wolrufs volk. 'Luister, ik voel me een beetje claustrofobisch; en bovendien, ik denk toch niet dat we hier nog meer te weten komen.'
'Hoezo te weten komen?' vroeg Ariel. 'Waarom kunnen we niet gewoon genieten?'
'Dat heb ik al gedaan.'
'Dat zeg je alleen maar omdat je altijd zo graag de intellectueel wilt uithangen.'
Derec fronste verbaasd zijn wenkbrauwen en keek haar streng aan terwijl zijn geest plotseling werd gekweld door honderd vragen. Hoe kon ze weten dat hij altijd de intellectueel wilde uithangen? Sloeg dat soms op hun vermeende ontmoeting op de ruimtehaven? Waarschijnlijk was de ontmoeting kort geweest - te kort voor haar om er iets uit op te kunnen maken dat 'altijd' zo was.
Derec werd uiteraard overmand door het verlangen zijn vragen beantwoord te krijgen, maar de onschuldige manier waarop ze de opmerking had gemaakt waarschuwde hem. Ze was zich vast niet bewust geweest van de consequenties. Wanneer hij haar er nu naar zou vragen zou ze misschien te voorzichtig worden; hij kon op de lange duur meer informatie uit haar krijgen als ze het gevoel had dat ze vrijuit kon praten zonder op haar woorden te letten.
'Meester? Meester?'
Het was Mandelbrot die sprak. 'Wat is er?' antwoordde Derec.
'U was toch geïnteresseerd in het individu dat verantwoordelijk is voor deze creatie?'
'Ja, dat klopt,' zei Derec opgewonden, en meteen vergat hij zijn verontrusting over Ariels opmerking.
Mandelbrot vormde zijn flexibele hand tot een pijl en wees naar de rand van het plein. 'Dan stel ik voor dat u naar dat groepje robots loopt.'
'Bedankt, Mandelbrot. Ik ben zo terug.' Derec glimlachte zwakjes en knikte naar de hand. 'Niet gek,' fluisterde hij. Hij liep naar de aangegeven plaats - waar de robots inderdaad in grote drommen op afstroomden. Degenen die geen gebruik maakten van hun comlink - een toestel met behulp waarvan ze vollediger en sneller konden communiceren - spraken hardop, misschien uit respect voor de aanwezige mensen, maar misschien ook niet. Ook dit was een vraag waarop Derec graag het antwoord zou willen weten.
'Hé! Wacht op mij!' riep Ariel uit.
'Iek kom niet mee,' zei Wolruf. 'Iek 'oud niet van die dr rukte.'
Derec draaide zich om en wachtte tot Ariel hem had ingehaald. 'Dat is de tweede keer vanavond dat ik op je moet wachten. Waarom duurde het daarnet zolang voor je hier was?'
'O, ik ben gevallen met de scooter omdat ik te snel door de bocht ging. Wolruf en ik hadden niks, we waren alleen een beetje geschrokken. Maar ik denk wel dat ik flink onder de blauwe plekken zit.'
'Zo? Dan moet je me daar straks maar eens naar laten kijken.'
'Dat zou je wel willen, hè?'
'Ik bedoel het zuiver vanuit medisch oogpunt.' Maar daartoe hoefde hij zich niet te beperken, zei hij tegen zichzelf. 'Hoe is het met je scooter?'
'Total loss, wat dacht jij dan?' zei ze, en ze haalde nonchalant haar schouders op.
De robots in de groep stonden rondom een bepaalde robot. Eerst konden Derec en Ariel niet zien hoe hij eruitzag.
Ariel tikte een korte bouwerrobot op de schouder. Hij draaide zich om. Toevallig was het Harry. 'Laat ons alsjeblieft even door,' zei ze, niet direct vriendelijk, maar zeker niet onbeleefd.
'Zoals u wenst,' zei Harry, en hij stapte gehoorzaam opzij, 'maar ik zou het op prijs stellen wanneer u mij verder niet in de weg staat. Ik kan nu al nauwelijks iets zien.'
Ariels ogen sperden zich wijd open van verbazing, maar Derec kon een glimlach niet onderdrukken. 'Ik wil graag een proefscan van je maken,' zei hij tegen de robot, 'als het je een keer schikt. Zou morgenochtend vroeg je uitkomen?'
'Misschien is het wel een goed idee een scan van mij te maken,' zei Harry. 'En toevallig komt morgenochtend mij goed uit. Maar zou ik mogen vragen waarom u al zo snel de technicus wilt uithangen - of waarom u mij verkiest boven alle andere robots in de stad?'
'Hm. Ik durf te wedden dat mensen ook altijd dat soort dingen tegen hun dokter zeggen. Maar maak je geen zorgen. Ik zal van je persoonlijkheidsintegralen afblijven.'
'Een aangenaam vooruitzicht,' bracht M334 naar voren.
De plotselinge onderbreking bracht Derec even van zijn apropos; hij was de andere twee bijna vergeten. 'Neem me niet kwalijk,' zei hij, 'maar was dat soms een poging om sarcastisch te zijn?'
'Ik heb alle kneepjes uitentreuren bestudeerd,' antwoordde M334. 'Spot, dramatische ironie, hyperbool, en ik sta klaar om u er terstond mee van dienst te zijn, meneer.'
'Nee, dank je,' zei Ariel lachend. 'Dat kan hij zelf goed genoeg.'
M334 schudde zijn hoofd. 'Dat is jammer. Maar er zal ongetwijfeld spoedig een mens op deze planeet arriveren die mijn diensten wel kan gebruiken. Misschien zal ik zelfs ooit dienen in het corps diplomatique.'
Benny hief zijn hand op en legde hem op de schouder van M334 op dezelfde wijze als hij dat bij Harry had gedaan. 'Laten we niet te hard van stapel lopen, kameraad. Zou ik mogen voorstellen dat het te vroeg in het spel is om dergelijke grootse idealen te overwegen?'
'Mensen doen dat wel,' zei M334. 'Die ontwerpen bovendien hun eigen gebouwen.'
Derec deed onwillekeurig een stap achteruit alsof hij bang was plotseling een klap te krijgen. In het algemeen richtten de filosofische discussies van robots zich vooral op de wijze waarop ze zo goed mogelijk de mens konden dienen volgens de richtlijnen van de Drie Wetten. Maar zowel Benny als M334 hadden gesproken over hun eigen belangen.
Hm, maar ze hadden hardop gesproken, bedacht hij. Doen ze dat alleen voor mij, omdat ik toevallig in de buurt ben? Of zit er soms iets meer achter; iets waarvan ik me niet bewust ben?
En nu ik er zo eens over nadenk, waarom voeren ze die discussie eigenlijk? Ze doen dit allemaal met een bepaald doel voor ogen.
Derec drong zich iets naar voren zodat hij beter kon horen wat ze zeiden. Maar voordat hij ook maar iets had gehoord kwam Harry tussen hen in staan. Harry had zijn brutale manoeuvre zo beleefd mogelijk uitgevoerd, maar het was niettemin ergerlijk. 'Zeg, Harry, waar ben je eigenlijk mee bezig?'
'De Derde Roboticawet gebiedt mij om een inlichting te verzoeken,' zei hij.
De Derde Wet stelt: Een robot moet zichzelf beschermen zolang dat niet in strijd is met de Eerste of de Tweede Wet. Dat zou de actie verklaren, maar niet de ongepastheid ervan. Derec gaf zich met een zucht gewonnen. 'Oké, Harry, wat is er? Nee - wacht even. Mandelbrot, vind je dit ook niet vreemd allemaal?'
'Ja.'
'Ik wist wel dat er iets raars was met die drie.'
'Als u refereert aan ons vorige gesprek, dan klopt dat inderdaad.'
'Bedankt. Ja, Harry. Wat zit je dwars?'
'Begrijpt u mij alstublieft niet verkeerd,' zei Harry, 'maar ik zou ernstige aanpassingsproblemen ondervinden wanneer de een of andere random elektronische scan mijn zorgvuldig gecompileerde levensfilosofie zou ontwrichten.'
'Pardon - wat voor levensfilosofie?' vroeg Derec, en zijn maag trok zich samen toen hij besefte dat wat er ook zou gebeuren, hij er uitdrukkelijk om had gevraagd.
'Sinds het moment dat ik werd ingeschakeld heb ik ernaar gestreefd, behalve de Drie Wetten, drie aanvullende levensregels in acht te nemen.'
'Ja,' zei Derec onzeker, nu werkelijk het antwoord vrezend.
Harry stak een vinger omhoog. 'Zorg ervoor dat je gedurende iedere cyclus twaalf uur op non-actief staat.' Twee vingers. 'Speel nooit driedimensionaal schaak met een robot die een planeet als voornaam heeft.' Drie vingers. 'En ga nooit in tegen de logica van een robot met zestien streepjes op zijn bètathruster.'
Derec staarde met stomme verbazing naar de robot. 'In de naam van de sterren, waar heb je het over?'
'Humor, de pendant van het sarcasme. Ik probeerde een lach aan u te ontlokken,' zei de robot op duidelijk verdedigende toon. 'Is humor niet een van de karaktereigenschappen die wij robots behoren te kennen en te doorgronden, willen we de mensheid op de juiste wijze kunnen dienen?'
'Eh, niet noodzakelijkerwijs; het is zelfs nog nooit eerder gebeurd, tenminste niet voor zover ik weet. Maar ik geloof niet dat het kwaad kan - tenzij de mens in kwestie een van die rare vogels is die geen gevoel voor humor heeft en lachen maar ongezond of anderszins onwenselijk vindt.'
'Tja, tot dusverre zijn mijn robotcollega's ervan overtuigd dat mijn poging ongewenst was. Ik bied u mijn nederige verontschuldigingen aan als u van mening bent dat mijn grapjes kant noch wal raken. Ik beloof u dat ik een volgende keer beter mijn best zal doen, in het bijzonder wanneer u mij helpt mijn fouten te corrigeren - die uiteindelijk misschien wel niets te maken hebben met mijn positronische scherpzinnigheid, maar veeleer met de presentatie. Is dat mogelijk? Wat zegt u ervan?'
'Morgen. Morgen ben je de eerste. Ik beloof het je.' Zonder op een antwoord te wachten nam Derec de minstens even verbaasde Ariel bij de arm en trok haar mee door de menigte die hen scheidde van het middelpunt van alle belangstelling.
'Heeft die robot zijn schakelingen wel allemaal op een rijtje?' fluisterde ze.
'Als het wel zo is, stel ik voor dat we de stad zo snel mogelijk helemaal ontmantelen.'
'Hm. Misschien,' antwoordde Ariel, terwijl ze nog een keer omkeek naar Harry. 'Als dat nodig is weet ik precies waar we moeten beginnen.'
Maar Derec was Harry en zijn twee vrienden alweer vergeten, want eindelijk had hij duidelijk zicht op de aanleiding voor alle consternatie: een nogal tengere opzichterrobot - tenger ondanks zijn matgrijze chroomstalen uiterlijk dat het smalle lichaam een zekere gewichtigheid verleende. De lichtreflecties van het gebouw op zijn lichaam waren aanzienlijk fletser dan die bij de rest. De houding van de robot wees erop dat hij niet zo goed wist hoe hij met al deze aandacht moest omgaan. Zijn armen had hij schroomvallig over zijn borstplaat gevouwen en zijn schouders hingen af alsof de structuur van zijn rug was vervormd als gevolg van een defect. Af en toe rechtte hij zijn schouders of wees met een vinger, maar over het algemeen waren zijn gebaren onzeker, zijn verbale pauzes veelvuldig, en was zijn boodschap onduidelijk.
'Ik kan onmogelijk begrijpen hoe u met enige vorm van logica, hoe inconsequent dan ook, tot een dergelijke conclusie kunt komen,' zei hij, blijkbaar als antwoord op een vraag van een lange, diepzwarte robot die met gekruiste armen op hem neerkeek met een blik als een donderwolk. 'Mijn schakelingen zijn nooit doorzichtiger geweest, en mijn gedrag strookt evenzeer met de geest van de Drie Wetten als dat van elke andere robot die zich op deze planeet bevindt. Misschien zelfs meer, omdat ik mij meer bewust lijk te worden van een aantal tegenstellingen die inherent zijn aan onze positie.'
De zwarte robot - waarvan het uiterlijk zo donker was dat het was doordrongen van diepe, spookachtige schaduwnuances - trilde op een wijze die leek te grenzen aan verontwaardiging. Gedurende een moment dat op een eeuwigheid leek staarden de twee elkaar aan, en Derec bekroop het onbehaaglijke gevoel dat ze elkaars krachten aan het taxeren waren.
Derec drukte een vinger tegen zijn lippen; en toen Ariel knikte om te laten zien dat ze het begreep, stak hij zijn handen in zijn achterzakken en luisterde geïnteresseerd.
'Misschien bent u er oprecht van overtuigd dat u slechts uw plicht heeft gedaan zoals dat een robot betaamt,' zei de zwarte robot effen, 'maar het is niet aan u te bepalen wat uw plicht is, evenmin als het aan u is deze stad op een zodanige wijze opnieuw in te richten dat hij tegemoet komt aan uw eigen wensen. Er huist iets gevaarlijk anarchistisch in uw houding.'
'Ik heb gedaan wat ik heb gedaan,' zei de grijze robot, en hij wendde zijn blik af met een air die, wanneer hij menselijk was geweest, door Derec zou zijn omschreven als uit de hoogte. 'Ik heb noch een robot, noch een mens kwaad gedaan, en mijzelf al helemaal niet. Sterker nog, wanneer u de moeite zou willen nemen uw receptoren open te stellen en empirische rechtvaardiging te zoeken voor uw mening, u zou zien dat ik voorlopig slechts het bewustzijn van de hier verzamelde robots heb verrijkt. Een dergelijke verrijking van zienswijze kan uitsluitend positief zijn.'
'Dat kunt u niet bewijzen,' antwoordde de diepzwarte robot onmiddellijk. 'U kunt het hooguit veronderstellen.'
'Men kan redelijkerwijs veronderstellen dat men het beste heeft gedaan. Het is inderdaad zo dat krachten die niet geheel voorspelbaar zijn enige schade kunnen veroorzaken, maar een dergelijk motief is op zich geen reden om daadloos te blijven. In elk geval is de zaak voor het moment beslecht. Wat gebeurd is kan niet worden teruggedraaid.'
'Alle robots kunnen worden opgedragen te vergeten, en zo zal het ook gebeuren!' zei de diepzwarte robot uitdagend.
'Wat ik heb teweeggebracht is sterker dan louter herinnering,' antwoordde de grijze robot. 'Mijn daad zal invloed hebben op het positronisch functioneren van iedere robot die mijn gebouw heeft gezien. Beveel ze maar het te vergeten - alsof dat mij zou raken.' De grijze robot draaide zich om alsof hij wilde weglopen. In plaats daarvan bleef hij staan en zei: 'Ik meen echter te mogen beweren dat ze oneindig veel beter af zijn als ze weten waarom. De verwarring die voortkomt uit vergeetachtigheid kan maar al te gemakkelijk leiden tot overbelasting - en derhalve tot een ramp. Zeg mij, is uw suggestie ook nu nog in overeenstemming met de Drie Wetten?'
Even leek het alsof deze vraag de zwarte robot daadwerkelijk de wind uit de zeilen had genomen. Vervolgens vermande hij zich, deed een paar passen voorwaarts, legde zijn hand op de schouder van de chroomstalen robot en keek op hem neer alsof hij kristallen bestudeerde onder een elektronenmicroscoop. De ogen van de zwarte robot waren zo rood dat ze leken te bestaan uit evenveel kleurige zwevende laagjes als in de vlakken van het gebouw waren te zien. 'Uw gebouw is een opmerkelijk conceptueel staaltje,' zei hij tegen de grijze robot. 'Is het misschien niet een regelrechte kopie van een reeds bestaand ontwerp?'
'Neemt u mij niet kwalijk, mijn vriend,' antwoordde de grijze robot, 'maar mijn idee is mij op zekere middag eenvoudig te binnen geschoten. Vervolgens heb ik gehandeld en het verwezenlijkt. Ik wil daarbij nog opmerken dat de centrale computer mijn instructies zou hebben genegeerd wanneer ik iets had verzocht dat in strijd zou zijn geweest met de stadsprogrammering.'
'Interessant,' antwoordde de zwarte robot, terwijl hij in zijn handen wreef. Derec verwachtte al bijna dat de vonken er af zouden vliegen. 'Hoe lang kunnen we dan verwachten dat dit gebouw blijft staan?'
'Totdat de centrale computer een rechtstreeks bevel wordt gegeven het te laten verdwijnen. Ik ben echter de enige die de code kent en het lijkt me nauwelijks voorstelbaar dat een vastberaden criticus die zou kunnen achterhalen en de beveiliging opheffen.'
De ogen van de zwarte robot flikkerden. Derec verstrakte toen hij zag hoe de zwarte robot zich in zijn volle lengte oprichtte. 'Dit is krankzinnig! De onlogica tiert hier welig! Uw daden hebben onherroepelijk de grond onder ons bestaan weggegraven!'
'Daar is geen sprake van,' zei de grijze robot kuis. 'Het gebouw was een logisch gevolg van een voorval dat sedert de aankomst van de mensen in onze stad een averechtse werking op mijn schakelingen heeft gehad.' Nu pas merkte de robot de aanwezigheid van Derec en Ariel op, en hij maakte een lichte buiging. 'En wanneer mijn visie het logisch gevolg is van de complexe interactie van mijn positronische schakelingen, dan is alles wat in mij opkomt - en al hetgeen ik tot stand kan brengen - zonder meer juist en gepast, zeker wanneer het robots helpt het complexe gedrag van de mens te begrijpen.'
'In dat geval,' zei de zwarte robot, 'moet u de centrale computer herprogrammeren om het gebouw te verwijderen en ons uw brein ter beschikking stellen zodat u de nuances in uw schakelingen met ons kunt delen. U zou nooit meer de noodzaak mogen voelen om te scheppen.'
'Daar komt niets van in!' riep Derec uit. 'Luister eens even, het maakt me niet uit wie je bent,' vervolgde hij, en hij prikte zijn vinger bijna in het gezicht van de zwarte robot. 'Maar totdat hier andere mensen arriveren, of totdat de architect van deze stad zich vertoont, blijft dit gebouw hier net zolang staan als zijn... zijn schepper dat wil. Dit is een rechtstreeks bevel dat niet mag worden herroepen door de centrale computer of door wie dan ook! Begrepen? Een rechtstreeks bevel! En dat geldt voor alle robots in de stad! Zonder uitzondering!'
De zwarte robot knikte. 'Zoals u wenst.'
Derec kon alleen maar aannemen dat de zwarte robot zijn instructies letterlijk zou opvolgen. Alleen een eventueel op een eerder tijdstip gegeven instructie - van dr Avery, om precies te zijn - of een uit de Drie Wetten voortvloeiende noodzakelijkheid, zou er nu nog voor kunnen zorgen dat het gebouw weer door de stad zou worden opgenomen.
En om dat feit te benadrukken, voor het geval de zwarte robot zou proberen de een of andere zwakke plek in de logica van het bevel op te sporen, negeerde Derec alle andere robots - met name de zwarte - en richtte zich tot de grijze.
'Hoe heet je?' vroeg hij.
'Lucius.'
'Lucius? Geen nummer?'
'Evenals veel van mijn kameraden heb ik onlangs besloten dat mijn vorige naam niet langer gepast was.'
'Ja, dat schijnt de laatste tijd inderdaad vaker voor te komen. Goed, Lucius, ik denk dat het tijd wordt om eens samen een wandelingetje te maken.'
'Zoals u wenst,' zei Lucius op neutrale toon.
Even later begeleidden Derec en zijn drie vrienden de robot die Lucius heette weg van het plein. De overgrote meerderheid van de robots had de aandacht weer op het gebouw gericht, maar Derec was zich op onplezierige wijze bewust van twee rode metalen ogen die hem dreigend nakeken, alsof ze zich diep in zijn ziel wilden boren.