1

Als ik dit doe, voel je dan iets?

'Zeg, Mandelbrot, hoe voelt het eigenlijk om een robot te zijn?'

'Excuseert u mij, meester Derec, maar die vraag is zonder betekenis. Hoewel het zeker zo is dat robots in bepaalde opzichten gewaarwordingen hebben die enigszins overeenkomen met de door u genoemde menselijke emoties, kennen wij geen gevoelens in de gebruikelijke zin van het woord.'

'Het spijt me, vriend, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat je mijn vraag probeert te ontwijken.'

'Dat is per definitie onmogelijk. De grondbeginselen van de positronische programmering verplichten iedere robot om zich zonder uitzondering expliciet aan de feiten te houden.'

'Kom, kom, denk je ook niet dat de verschillen tussen menselijke en robotische perceptie misschien vooral van semantische aard zijn? Je bent het toch met me eens dat een hoop menselijke emoties alleen maar bijverschijnselen zijn van chemische reacties die uiteindelijk de geest beïnvloeden en inwerken op stemming en perceptie? Je moet toegeven dat een mens alleen maar kan bestaan bij de gratie van zijn lichaam.'

'Dat is inderdaad bewezen, tenminste, volgens de achtenswaardige deskundigen.'

Het was avond in Robot City. Derec had met Mandelbrot een wandeling door de stad gemaakt. Nadat hij de hele dag allerlei problemen had bestudeerd die zijn ontsnapping van deze afgelegen planeet bemoeilijkten had hij even de benen willen strekken. Maar nu zaten ze bovenop een rechthoekige toren en staarden naar de sterren.

Derec zei: 'Overeenkomstig die gedachte zijn jouw gevoelens dus louter bijverschijnselen van je efficiënt werkende circuits. Misschien voelt een ruimteschip zich ook wel zo wanneer al zijn componenten op maximaal vermogen werken en het de hyperruimte inschiet. Het enige verschil met jou is volgens mij dat jij een geest hebt om het allemaal waar te nemen.'

Mandelbrot was even stil. Zijn integralen waren druk in de weer om Derecs gezichtspunten betreffende dit thema onder te brengen op verschillende lokaties in zijn geheugencircuits. 'Ik heb dit probleem eigenlijk nog nooit op deze wijze bekeken, meester Derec. Maar het lijkt erop dat de vergelijkingen tussen mens en robot enerzijds, en robot en ruimteschip anderzijds, in veel opzichten buitengewoon gelijk op gaan.'

'Bekijk het eens zo, Mandelbrot. Ik ben een mens, een op koolstof gebaseerde levensvorm, het superieure resultaat van miljarden jaren van evolutie van inferieure biologische levensvormen. Ik weet hoe dat voelt omdat ik een geest heb die in staat is de kloof tussen de mens en andere soorten van dierlijk leven waar te nemen. En door nauwgezette, selectieve vergelijking kan ik me een heel klein beetje voorstellen wat een lagere levensvorm misschien ervaart gedurende zijn dagelijks bestaan. Bovendien kan ik met anderen communiceren over hoe dat volgens mij moet voelen.'

'Volgens mijn logicaschakelingen is dit aanvaardbaar.'

'Mooi zo. Door het trekken van vergelijkingen of het gebruik van beeldspraak, of met behulp van een verhaal, kan ik dus aan anderen uitleggen wat een regenworm, of een rat, of een kat, of zelfs een dinosaurus moet voelen als hij op jacht gaat, in slaap valt, de geur van bloemen ruikt, en noem maar op.

'Ik heb dergelijke dieren nog nooit gezien en ik zou zeker niet willen beweren dat ik kan doorgronden hoe het voelt om zo'n dier te zijn.'

'Aha! Maar door op de juiste wijze vergelijkingen te trekken zou je te weten kunnen komen hoe het moet zijn om een ruimteschip te zijn.'

'Misschien. Maar ik ben niet voorzien van de benodigde programmatuur om dergelijke gegevens te verzamelen. Bovendien zie ik niet in hoe deze kennis mij ook maar enigszins behulpzaam kan zijn bij het in de praktijk brengen van de gedragscode die uit de Drie Wetten voortvloeit.'

'Maar je bent wel geprogrammeerd om dat soort informatie te verzamelen en afhankelijk van je perceptie reageert je lichaam daar soms wel op en soms niet.'

'U bedoelt in theorie?'

'Ja.'

'Legt u mij formeel een probleem voor?'

'Ja.'

'Uiteraard zal ik mijn best doen om u tevreden te stellen, meester Derec, maar mijn logica- en nieuwsgierigheidsintegralen zijn alleen uitgerust om in te gaan op bepaalde soorten problemen. Het probleem dat u mij hier voorlegt is wellicht te subjectief voor mijn potentiaal-programmering.'

'Is niet alle logica abstract en zodoende ook ietwat subjectief, op zijn minst in de benadering? Je moet toch toegeven dat je door wederzijdse overeenstemming omtrent de te bewandelen logicapaden de zekerheid van twee onweerlegbare feiten kunt gebruiken om een derde feit te leren kennen dat even onweerlegbaar is.'

'Natuurlijk.'

'Kun je dan een dergelijke logica niet gebruiken om te beredeneren hoe het zou kunnen voelen om een ruimteschip te zijn, of wat voor andere geavanceerde machine dan ook?'

'Als u het zo formuleert, natuurlijk, maar ik zie niet in hoe een dergelijke poging voor mij - of voor u - van nut kan zijn.'

Derec haalde zijn schouders op. 'Ach, ik weet niet of het nut zou hebben, behalve misschien om mijn eigen nieuwsgierigheid te bevredigen. Ik denk alleen dat je er toch enig idee van zou moeten hebben hoe het is om een robot te zijn, zelfs als je niet de middelen hebt om dat onder woorden te brengen.'

'Een dergelijke kennis zou vragen om een taal, en zo'n taal is nog niet uitgevonden.'

'Hm. Je zult wel gelijk hebben.'

'Niettemin had ik zojuist een associatie die van enige waarde kan zijn.'

'Wat dan?'

'Gedurende de momenten waarop u en juffrouw Ariel niet van mijn hulp gebruik hebben gemaakt, heb ik in contact gestaan met de robots van deze stad. Ze hebben zich weliswaar niet beziggehouden met wat het betekent of hoe het voelt om een robot te zijn, maar ze hebben een enorm groot deel van hun vrije geestesenergie gewijd aan de vraag wat het moet zijn om een mens te zijn.'

'Tja, dat is ergens wel begrijpelijk. Ik vond het een unicum dat de robots ernaar streefden om de Humanicawetten vast te leggen.'

'Misschien is het dat toch niet, meester Derec. Tenslotte, als ik u daarop mag attenderen, herinnert u zich alleen de gebeurtenissen van de afgelopen weken, en mijn kennis van de geschiedenis heeft een nogal beperkte reikwijdte. Maar ondanks dat zou ik er nooit aan hebben gedacht verbanden te leggen op de wijze waarop u dat doet, en mijn schakelingen concluderen dan ook dat uw onderbewustzijn ons gesprek in een zodanige richting stuurt dat het een zeker effect heeft op uw totale problematiek.'

Derec lachte ongemakkelijk. Daaraan had hij nog niet eerder gedacht. Vreemd, dacht hij, dat een robot dat wel had gedaan. 'Mijn onderbewustzijn? Wie weet. Ik heb waarschijnlijk het gevoel dat ik mezelf misschien ook beter begrijp wanneer ik de wereld waarin ik mij bevind beter begrijp.'

'Ik ga ervan uit dat ik handel in overeenstemming met de Drie Wetten wanneer ik een mens help zichzelf beter te leren kennen. Om die reden bezorgen mijn schakelingen mij momenteel een sensatie die door u misschien genoegen zou worden genoemd.'

'Heel fijn. Zeg, als je het niet erg vindt wil ik nu alleen zijn.' Even bekroop Derec een licht gevoel van bezorgdheid en was hij zelfs bang dat hij Mandelbrot had beledigd. Na alles wat ze samen hadden meegemaakt was hij de robot gaan zien als een goede vriend.

Maar als Mandelbrot zich er al aan had geërgerd, dan liet hij dat niet blijken. Zoals altijd was hij ondoorgrondelijk. 'Zoals u wilt. Ik wacht in de lobby.'

Derec keek hoe Mandelbrot in de lift stapte en langzaam naar beneden ging. Natuurlijk had Mandelbrot zich niet geërgerd. Het was voor hem onmogelijk om zich beledigd te voelen.

Derec sloeg zijn benen over elkaar om gemakkelijker te kunnen zitten en keek opnieuw naar de sterren en de stad die zich voor zijn ogen uitspreidden. Maar in gedachten bleef hij bij zichzelf. Normaal gesproken was hij niet zo'n bespiegelend type, maar vanavond had hij een slecht humeur en gaf hij gemakkelijk toe aan de zorgen en de onzekerheid die hij gewoonlijk in bedwang hield door te proberen zo logisch mogelijk om te gaan met zijn verschillende problemen.

Hij glimlachte om de wijze waarop hij zijn gevoelens observeerde. Misschien nam hij zichzelf te serieus omdat hij de laatste tijd te veel Shakespeare had gelezen. Hij had ontdekt dat de toneelstukken van de klassieke, zogenaamde 'onsterfelijke dichter' hem hielpen de realiteit te ontvluchten en zich te ontspannen. Nu merkte hij dat hoe beter hij de teksten doorlas, des te meer hij te weten kwam over zichzelf. Het was alsof de specifieke gebeurtenissen en personages die in de toneelstukken werden neergezet hem rechtstreeks toespraken en min of meer direct verband hielden met de situatie waarin hij zelf was terechtgekomen toen hij nog niet zo lang geleden zonder geheugen was ontwaakt in de reddingscapsule.

Hij vroeg zich af waarom de spelers hem steeds meer begonnen aan te spreken. Het was alsof hij zichzelf via hen begon te herdefiniëren.

Hij haalde zijn schouders nog eens op en keek opnieuw naar de sterren. Niet alleen om ze te bestuderen op zoek naar aanknopingspunten voor de lokatie van de wereld waarop hij zich bevond, maar om ze te zien zoals hij zich voorstelde hoe ontelbare mannen en vrouwen ze in de loop van de geschiedenis hadden gezien. Hij probeerde zich in te beelden hoe ze er voor de mensen uit Shakespeares tijd hadden uitgezien, voordat de mensheid had geleerd hoe het heelal was ontstaan, wat de plaats van de Aarde daarin was, of hoe een hyperdrive moest worden gebouwd. Hun zoekende, maar wetenschappelijk gezien onontwikkelde geesten moesten in de sterren een kille, ongetemde schoonheid hebben gezien die zich buiten het bereik van hun voorstellingsvermogen bevond.

Misschien was een van die sterren aan de hemel wel de zon van zijn thuiswereld. Ergens daarbuiten, zo dacht hij, was iemand die de antwoorden op zijn vragen wist. Iemand die wist wie hij werkelijk was en die wist hoe hij in die reddingscapsule verzeild was geraakt.

Onder hem bevond zich de stad van torens, piramiden, kubussen, spitsen en tetragonen waarvan er een aantal, zelfs terwijl hij ernaar keek, veranderde overeenkomstig het stadsprogramma. Af en toe glinsterden robots, die met hun werkzaamheden de veranderingen en toevoegingen ondersteunden, in de reflecties van het sterrenlicht dat op zijn beurt werd weerkaatst door de stadsmuren. De robots sliepen nooit, de stad sliep nooit. Ze veranderde onophoudelijk en onvoorspelbaar.

De stad was als een reusachtige robot, samengesteld uit miljarden en nog eens miljarden metalen cellen die functioneerden volgens genetisch gecodeerde DNA-patronen van actie en reactie. Hoewel ze bestond uit anorganisch materiaal was de stad een levend ding, een triomf van een ontwerpfilosofie die Derec 'minimalistische technologie' noemde.

Derec was op het idee gekomen naar de top van deze toren te gaan - met behulp van een deur en een lift die te voorschijn waren gekomen zodra hij ze nodig had gehad - omdat hij vanaf de straat de spiraalvormige basisstructuur van de toren als een slang te voorschijn had zien komen uit een gigantisch, groeiend lint. En zodra het lint eenmaal de voorbestemde hoogte had bereikt hadden de cellen zich verspreid en zich verenigd in een massieve structuur. Misschien had zelfs celdeling plaatsgevonden.

Twee torens die zich recht tegenover hem bevonden vloeiden samen en zonken weg in de straat alsof ze op een enorme lift stonden. Ongeveer een kilometer verderop, aan zijn rechterhand, bevonden zich gebouwen van uiteenlopende hoogte die geleidelijk aan eenvormig werden en vervolgens versmolten tot een kolossale vierkante constructie. Deze behield gedurende drie minuten zijn vorm om vervolgens systematisch te metamorfoseren tot een rij kristallen.

Enkele dagen geleden nog zou een dergelijk schouwspel hem hebben doordrongen van een gevoel van ontzag. Nu vond hij het allemaal heel gewoon. Geen wonder dat hij afleiding had gezocht bij Shakespeare.

Plotseling werd in het centrum van de stad een verblindend licht zichtbaar. In de overtuiging dat het een explosie was wendde Derec geschrokken zijn ogen af.

Maar naarmate de seconden verstreken en het schijnsel aanhield realiseerde hij zich dat het niet was samengegaan met geluid of krachtige trillingen. Wat de oorzaak ook mocht zijn, het licht was er plotseling geweest, alsof het was aangezet met behulp van een schakelaar.

Met een onbehaaglijk gevoel haalde hij zijn vingers voor zijn ogen weg en waagde een voorzichtige blik. Het licht splitste zich op in een aantal duidelijk herkenbare kleuren. Uiteenlopende schakeringen van karmijnrood, oker en blauw. Terwijl de kleuren veranderden, veranderde ook de tetragonale piramide waarvan ze afkomstig waren.

De piramide bevond zich aan de rand van de binnenstad. Het achtzijdige bouwsel balanceerde gevaarlijk op een van de spitse hoekpunten en draaide om zijn as als een tol in slow motion. Vanuit Derecs positie leek het ding op een kolossaal stuk speelgoed, vooral door de fonkelende, onophoudelijk veranderende lichten.

Terwijl hij toekeek voelde hij langzaam maar zeker al zijn angst verdwijnen. Vergeleken met de pracht van dit schouwspel leken zijn eigen problemen weg te zinken in het niets. Tot welk een schoonheid was deze stad in staat!

Het duurde niet lang voor dit gevoel van rust werd verstoord door zijn groeiende nieuwsgierigheid, een rusteloos verlangen om meer te weten dat meedogenloos knaagde en al snel onweerstaanbaar werd. Hij zou het gebouw van dichtbij moeten onderzoeken en zich vervolgens terugtrekken in zijn 'fort' waar zijn computerapparatuur zich bevond om zich eens uitgebreid te wijden aan het doorgronden van de mysterieuze diepten van de stadsprogrammering.

Evenals de toneelstukken van Shakespeare leek het opmerkelijke bouwwerk een goede plaats om even de realiteit te ontvluchten. Bovendien - je kon tenslotte nooit weten - zou hij iets kunnen ontdekken dat Ariel en hem zou helpen van deze idiote planeet weg te komen.

'Eindelijk, daar ben je!' zei een vertrouwde stem achter hem. 'Wat ben je aan het doen?'

Hij keek op en zag Ariel staan. Ze keek naar hem met haar benen gespreid en haar handen in haar zij. De wind blies strengen haar langs haar neus en haar mond. Ze had een plagerige blik in haar ogen. Plotseling was het tijd om de stad even te vergeten. Hij staarde haar aan. Haar onverwachte aanwezigheid had hem de adem benomen. Zijn onrust was teruggekeerd.

Oké, gaf hij toe, dus het is niet alleen haar aanwezigheid - het komt door haar - haar hele wezen!

'Hoi. Ik zat net aan je te denken,' wist hij met moeite uit te brengen. De hapering in zijn stem was maar al te duidelijk, in ieder geval voor hem.

'Leugenaar,' zei ze op een toon die tegelijkertijd zowel spottend als vriendelijk klonk. 'Maar het doet er niet toe. Ik wilde jou toch ook spreken.'

'Heb je dat gebouw gezien?'

'Natuurlijk. Ik stond hier al een tijdje terwijl jij voor pampus lag. Verbazingwekkend, vind je ook niet? Ik wed dat je nu al bezig bent om uit te puzzelen hoe je het kunt onderzoeken.'

'Reken maar. Hoe heb je me trouwens gevonden?'

'Wolruf heeft je spoor gevolgd. Ze wacht met Mandelbrot onder aan de trap.'

'Wat doet Wolruf daar beneden?'

'Ze houdt niet van de koude lucht hierboven. Ze zegt dat ze er te veel heimwee van krijgt naar woeste velden in koude herfstnachten.' Ariel kwam naast hem zitten. Ze leunde achterover en steunde op haar handpalmen. De vingers van haar rechterhand raakten bijna de zijne.

Derec was zich plotseling sterk bewust van de warmte van haar vingers. Hij wilde zijn hand die ene centimeter uitstrekken die hem nog van haar scheidde, maar in plaats daarvan leunde hij naar achteren op zijn ellebogen en drukte zijn handen tegen zijn lichaam.

'Wat was je hier trouwens aan het doen?' vroeg ze.

'Ik maakte even een pitstop.'

'Hè?'

Er viel een merkbaar onbehaaglijke stilte. Ze knipperde even met haar ogen en keek vervolgens naar het ronddraaiende gebouw.

Gedurende dat korte moment werden Derecs gedachten door elkaar geschud als een spel kaarten en hij stond op het punt er van alles uit te gooien. Maar uiteindelijk besloot hij tot het vrijblijvende: 'Ik had gewoon even zin om niets te doen.'

'Mooi zo. Het doet goed om je af en toe eens even geen zorgen te maken. Heb je al een manier bedacht om hier weg te komen?'

'Nee, maar je moet toegeven dat onze situatie niet echt beroerd is, als je kijkt naar een aantal van onze vroegere avonturen.'

'Doe me een lol, zeg, ik heb nu geen zin om het over ziekenhuizen te hebben. Ik kan voorlopig geen med-bot meer zien.'

'Het zou anders beter voor je zijn als dat niet zo was!' riep Derec uit, maar hij had direct al spijt van zijn woorden.

Ariels gezicht betrok. 'Hoezo? Alleen omdat ik een ziekte heb die me langzaam gek maakt?'

'Eh, nou, ja. Om te beginnen.'

'Lollig hoor, meneer Modaal. Is het niet in je opgekomen dat ik die ziekte misschien wel prettig vind, dat ik mijn geest zoals hij nu werkt verkies boven mijn "gezonde" geest?'

'Nou, nee, niet echt, en ik denk ook niet dat die gedachte bij jou is opgekomen. Luister, Ariel, ik probeerde een grapje te maken. Het was niet mijn bedoeling je te beledigen, zelfs niet om het onderwerp ter sprake te brengen. Het flapte er gewoon uit.'

'Waarom verbaast me dat niet?' Ariel keerde hem met een schouderophalen de rug toe.

'Ik wil dat je weer gezond wordt. Ik maak me zorgen om je.'

Ze veegde met een hand over haar gezicht en haar voorhoofd. Zweette ze? Derec kon het niet zien in het donker.

'Luister,' zei ze, 'je moet begrijpen dat ik de laatste tijd nogal moeite heb om mijn gedachten op een rijtje te houden. Het is niet altijd even erg. Het wisselt nogal sterk. Maar toch heb ik soms het gevoel dat iemand met een combinatietang mijn hersenen uit mijn hoofd probeert te trekken. Ik heb pas weer zo'n moment achter de rug.'

'Het spijt me. Dat wist ik niet.' Derec had plotseling het gevoel dat zijn hart ook klem zat in een combinatietang. De centimeters die hen scheidden leken ineens een afgrond. Hij vroeg zich af of hij ook gek was om die afgrond te willen overbruggen en haar in zijn armen te nemen. Hij vroeg zich af of ze zich zou ontspannen wanneer hij haar hoofd zachtjes tegen zijn borst drukte.

Hij besloot het over een andere boeg te gooien in de hoop daarmee eveneens het onuitgesproken onderwerp te veranderen. 'Weet je, hoewel ik nog steeds niet weet wie ik werkelijk ben, vind ik toch dat ik behoorlijk wat over mezelf te weten ben gekomen sinds ik wakker ben geworden in dat mijnbouwcomplex. Ik heb ontdekt dat ik een vrij goede intuïtie heb. Vooral als het erom gaat te bepalen wie mijn vrienden zijn.'

'O, ja?'

'Ja. En na rijp beraad ben ik tot de slotsom gekomen dat jij er misschien ook een van bent.'

Ariel glimlachte. 'Zo? Vind je dat echt?'

Derec glimlachte op zijn beurt. 'Dat is voor jou een vraag en voor mij een weet.'

'Daar kan ik wel mee leven.' Ze tuitte haar lippen. 'Nou, vertel me dan maar eens, bolleboos, hoe past dat gebouw binnen de programmering van de stad?'

'Ik heb geen idee. Het is een tegenstrijdigheid.'

'Hoe zou je zo'n vorm noemen?'

'Een tetragonale piramide.'

'Voor mij lijkt hij op twee aan elkaar geplakte piramiden.'

'Daarom noem je zoiets ook tetragonaal.'

'Moet je zien hoe hij glimt en hoe de kleuren schitteren. Denk je dat dr Avery ervoor verantwoordelijk is? Hij is tenslotte ook verantwoordelijk voor al het andere.'

'Als je bedoelt of hij zoiets had gepland, dan ben ik er niet zeker van of ik het antwoord weet.'

'Nou, daar heb ik wat aan,' zei ze op spottende toon.

'Sorry, zo bedoelde ik het niet. Ik bedoel dat de constructie in ieder geval tot op zekere hoogte impliciet in de programmatuur zou kunnen zijn verweven, maar ik heb er geen idee van of Avery daar al dan niet van op de hoogte was toen hij Robot City in gang zette.'

'En als je een gokje zou moeten wagen?'

'Dan zou ik zeggen van niet. Ik heb de programmering van het centrale computersysteem vrij grondig bestudeerd, en dan heb ik het nog niet eens over de celmonsters die ik heb genomen van de stad en de verschillende robots. Maar ik had echt niet kunnen vermoeden dat zoiets... adembenemends mogelijk was.'

'Is het je ook opgevallen dat de kleurschakeringen in het karmijnrode vlak een illusie van diepte geven, alsof het gemaakt is van gekristalliseerde lava? En hoe het blauwe vlak precies op de Aurorese hemel lijkt?'

'Sorry, maar ik kan me niet herinneren ooit lava te hebben gezien en ik heb alleen maar vage herinneringen aan de Aurorese hemel.'

'O. Ik geloof dat ik nu degene ben die zich moet verontschuldigen.'

'Laat maar zitten. Kom mee. Het gebouw is van dichtbij waarschijnlijk nog veel mooier.'

'Zeker weten! Maar wat doen we met Wolruf en Mandelbrot? Wolruf vindt het misschien wel mooi, maar ik zie niet in hoe een robot als Mandelbrot zijn versterkte nieuwsgierigheidsintegraal kan laten prikkelen door iets dat zijn programmering hem niet heeft geleerd te waarderen.'

Derec schudde zijn hoofd. 'Daar zou ik maar niet al te zeker van zijn. Als mijn vermoedens juist zijn, dan is dit het werk van een robot. Ik zou graag willen weten welke. En als ik daarin geïnteresseerd ben, dan is Mandelbrot het ook.'

'Ik snap het al. Jullie zullen je ongetwijfeld wel weer urenlang gaan bezighouden met het uitkauwen van het een of andere vage, onbeduidende detail, in plaats van te proberen ons hier weg te krijgen,' merkte Ariel spottend op. 'Krijg je nou nooit eens genoeg van die robots?'

Derec besefte dat deze plotselinge stemmingswisseling niet haar schuld was, maar hij kon het niet helpen dat hij zei wat hij zei. 'Zo te zien ben je "niet onbeschaamd, doch bescheiden als de duif - niet vurig, doch gematigd als de dageraad."'

Tot zijn grote verbazing barstte Ariel in lachen uit.

En tot zijn grote ergernis voelde Derec zich beledigd. Het was de bedoeling geweest dat het zijn eigen privé-grapje was gebleven. 'Wat is daar zo grappig aan?'

'Dat komt uit De getemde feeks. Ik heb dat toneelstuk vannacht gelezen en toen ik die zin las heb ik me toevallig hardop afgevraagd of je hem ooit tegen mij zou gebruiken.'

Nu voelde Derec zich pas echt teleurgesteld. 'Bedoel je dat je ook Shakespeare hebt gelezen?'

'Kan ik het helpen? Je laat de uitdraaien van de toneelstukken overal rondslingeren. Slordig hoor. Kom mee. Laten we naar beneden gaan. Ik weet een paar snelle scooters te staan waarmee we in een mum bij het gebouw zijn.'