HOOFDSTUK 7

 

 

Negen. Negen jaar. Veertien - drieëntwintig jaar. Van meisje tot vrouw. Negen jaar verkering. Hoe was het begonnen? Wanneer was het begonnen? Ze was spelenderwijs met Dré opgegroeid. Toen ze iets ouder werd, was die vriendschap verkering geworden. Ze was verliefd geworden op Dré. Was ze nog steeds verliefd op hem? Hoe goed kende ze Dré van Son? Ze kende zichzelf nauwelijks. Stans was bezig de slaapkamer waarin het echtelijke bed zou komen te staan, te behangen. De kozijnen waren vernieuwd en weer geplaatst, voorzien van dubbel glas. Het plafond was gewit. Deze slaapkamer was de eerste van de drie. Hierna zou de vloerbedekking erin komen. De bovenverdieping schoot lekker op. De deuren ontbraken nog. De vermolmde kozijnen werden vervangen. Daarmee was Reyer nog bezig in zijn werkplaats. Stans had het mooie werk op zich genomen, zoals behangen en sausen. Maar het resultaat vervulde haar niet met blijdschap. Ze was bevangen door hevige twijfel. Over een paar maanden zou het huis af zijn, klaar voor Dré en Stans. Ze kon niet enthousiast worden bij het vooruitzicht. Al jaren deelde ze haar leven met Dré van Son. Waar hield zij op? Waar begon hij? Noch Dré, noch Stans had de ander ooit gedwongen, maar had hij niet een groot gedeelte van haar opgeslokt? Hoe zou ze zijn geworden als ze Dré’s vriendin niet was geweest? Anders, vrolijker? Eerder volwassen, of juist later? Ze verlangde naar haar verloofde. Maar zelfs dat gevoel leek een gewoonte te zijn geworden. Hield ze van hem of was zijn aanwezigheid in haar bestaan ook gewoonte geworden? Als ze haar verloving verbrak, zou ze dan de liefde verliezen of... van een gewoonte afkomen?

Haar relatie met Dré was op een dood punt gekomen, besefte Stans. Misschien was het wel zo goed dat Dré een tijdje was verdwenen. Nu Stans zo druk bezig was hun nestje in te richten, werd ze gedwongen, haar verloving onder de loep te nemen. Ze kende zichzelf als de verloofde van Dré. Dat gezapige leventje had ze ondertussen genoeg geleid. Daar vond ze niets meer aan. Hoe zou ze zijn als zijn vrouw? Het was weliswaar hoog tijd voor veranderingen, maar als die waren geweest, wat dan...?

Opnieuw sleur? Ze was handig en snel genoeg. Het huishouden zou ze snel genoeg onder de knie hebben. Was het huwelijksleven dan werkelijk net zo oppervlakkig? Waarom dan al die drukte? Of was ze nu een typisch voorbeeld van een recalcitrante bruid? Dré zou kapot zijn als ze hem hun verloving opzei. Goeie trouwe Dré. Had hij nooit bedenkingen? Was hij nooit bang? Hij was in dat verre Oman, gedwongen gescheiden van haar. Werd ook hij geplaagd door twijfels? Of, zoals zij, in verleiding gebracht? Hoe zou het hem vergaan?

Stans ontving zo nu en dan een kort, inderhaast geschreven briefje. Daarin berichtte Dré over de voortgang van het werk, schreef dat hij haar miste en dat hij van haar hield. Maar was het werkelijk waar? Of schreef hij dat... uit gewoonte? Aan haar neerslachtige gedachten ten prooi, leek het Stans toe dat Dré het niet anders kón voelen. Ze hoopte maar dat hij het te druk had om zulke gedachten te hebben. Stans durfde haar problemen niet met haar moeder te bespreken. Die was zo enthousiast over de vorderingen van de verbouwing, verrukt over de mooie gordijnstoffen en vitrages, die Stans had gekocht. Ze ging al op in de aanstaande bruiloft en zou niet willen horen dat Stans twijfels had over het doorgaan van hun huwelijk. En ach, dat was het ook eigenlijk niet. Ze wilde Dré niet kwijt. Het oude leventje was niet meer, het nieuwe onzeker. Daarbij kwam nog dat Stans naar een grotere mate van zelfstandigheid groeide. Er rustte een grote verantwoordelijkheid op haar. Ze kon de omvang ervan nauwelijks bevatten. Toch droeg Stans haar last moedig. Ze zou de verbouwing tot een goed einde brengen en de bruiloft voorbereiden.

Stans nam de borstel en klodderde nog een baan behang vol met plaksel. Als ze zich nu maar vasthield aan de zaken die wel duidelijk waren. Wellicht vond ze dan wat houvast voor haar mistige, mentale staat. Ze wist niet dat ze de bewondering genoot van haar ouders en schoonouders. Ze deinsde niet terug voor veel en hard werk. Hoewel ze nu bezig was met klussen, waarbij écht resultaat te zien was, had ze net zo goed haar steentje bijgedragen aan het zware, vuile sloopwerk. Ouders en schoonouders zagen een jonge, vastberaden vrouw die recht op haar doel afstevende. Noch Theo en Andrea van Son, noch Stans’ ouders vermoedden iets van haar vertwijfeling.

Stans streek de baan glad met een smalle stoffer. Ze sloeg het papier wat aan om bobbels te voorkomen. Opeens lagen haar handen stil op het papier, een ogenblik slechts. De stoffer belandde met een boog in de emmer plaksel, een ongegeneerde vlaag spetters veroorzakend. Ze trok de overall uit en haar kleren weer aan.

Het was te warm om twee lagen kleren over elkaar te dragen. Juni had zich in alle uitbundigheid, die de zomermaand kan worden toegedacht, gemanifesteerd. Stans had, vanwege alle drukte, haar garderobe nog niet aangevuld. Dit was een ideale gelegenheid. Het zou haar helpen haar droeve gedachten uit haar hoofd te zetten. Wellicht was de uitverkoop in Alkmaar al begonnen. Ze liet haar huis in de steek en reed weg.

Een paar uur later bracht Stans haar spulletjes naar de Mini, die op een zeldzaam plekje op de Bierkade stond geparkeerd. Ze had het gevoel of ze met haar aanwinsten weer tijden toe kon, maar ze wist ook dat die koopbehoefte zich volgende zomer weer zou doen voelen, ondanks het feit dat haar smaak niet echt aan de mode gebonden was. Ze liep terug over de Langestraat.

Bij Happy Hearts had ze een blazer gezien, die ze nog wilde aanschaffen. Op de heenweg had ze al vastgesteld dat het ongeveer haar maat moest zijn. Dat klopte, het kledingstuk zat haar als gegoten. In de manshoge spiegel in de zaak zag ze ook dat ze vermagerd was en veel te bleek. Gebrek aan rust en aan zonlicht, definieerde ze haar niet zo florissante verschijning.

Ze rekende af en stapte de winkel uit. Het werd haar bang te moede toen iemand met een vakkundige beweging het elastiekje uit haar haar trok. Ze dacht aan een afleidingsmanoeuvre voor een overval. Stans keek links over haar schouder om de overvaller te ontmaskeren en kreeg rechts een zoen in haar nek. De naam ‘Dré’ bestierf haar op de lippen toen ze in de sprankelend blauwe ogen van Kemp keek.

,,Hé!” groette ze verrast. ,,Hoe kom jij hier verzeild?” Kemp’s hand schudde de vlecht los. ,,Ik was hier voor zaken . ” Hij wees met een vage beweging een punt aan, rechts achter hem, aan de overkant van de straat. „Daar is het kantoor van mijn manager.”

Kemp wees op de plastic tas in Stans’ hand, duidelijk met de bedoeling te vragen wat ze had gekocht, toen er een hoge gil weerklonk. „Dat is ’m! Daar gaat-ie! Kemp! Kemp Feller!”

Kemp keek achterom naar het naderend onheil en legde in dezelfde beweging een arm om Stans heen. Hij ging vluchten en Stans begreep dat ze mee moest. Het was een angstwekkend moment. Het meisje dat had gegild, was vergezeld geweest van drie of vier vriendinnen. Op het moment dat ze de achtervolging op Kemp inzetten, kregen ze terstond bijval. Weldra dreunde een groep ter grootte van een schoolklas over de stoep van de winkelstraat.

Het was een raadsel waar de meisjes opeens vandaan kwamen en dat ze het allemaal op hetzelfde moment op Kemp hadden gemunt. Maar het was niet verstandig te talmen. De meisjes zagen eruit of ze niets zouden ontzien in hun wedloop naar Kemp. Kemp sprong weg, Stans meesleurend. „Volgen!” brulde hij nog, ten overvloede. Stans hield zijn sprint nauwelijks bij. Hij vluchtte met haar naar de Verdronkenoord, over de Eenhoornsbrug, naar de Kromelleboogsteeg.

Wonder boven wonder kon de steeg worden afgesloten met een stevige deur en daarachter nog een balk. Stans hoorde het gedreun over de houten brug en daarna de klepperende meisjesvoeten over de kasseien. Het was een angstige toestand, die haar niet onberoerd liet. Stans had vaak genoeg gelezen over artiesten die halsoverkop moesten vluchten voor al te opdringerige fans. Nu had ze het zelf meegemaakt. Het was bepaald geen situatie die ze nog eens wenste te beleven. Ze was óp van de zenuwen.

Kemp leunde hijgend tegen de muur. Ze hoorde de vertwijfeling achter de deur.

„Hé, waar is-ie nou? Hij kan toch niet zomaar verdwenen zijn?” Gemompel. Gerammel aan de deur, die niet toegaf. Kemp’s donkere hoofd rustte achterover tegen de muur, de ogen gesloten. Toen hij het rumoer hoorde verstommen, opende hij zijn ogen weer. Hij produceerde een voorzichtige glimlach. Ze zeiden niets, uit angst dat de fans het geluid van hun stemmen misschien zouden opvangen.

Stans bibberde van de zenuwen. Het werd haar allemaal te veel. Ze had het verschrikkelijk gevonden getuige te zijn van die opgezweepte bezetenheid van dat groepje fans. Ze had nog nooit zoveel hysterie gezien. Ze was overwerkt en oververmoeid. Als ze haar normale zelf was geweest zou ze er niet zo mee hebben gezeten. Echter, nu begon haar onderlip verdacht te trillen. Haar middagje winkelen had een eigenaardige loop genomen. De plastic tas gleed uit haar krachteloze hand. Ze kon haar tranen niet meer terugdringen.

Kemp maakte een uitnodigend gebaar. Stans wierp zich in zijn armen. De kus die volgde, was nogal wanhopig. Eindelijk bedaarde Stans doordat Kemp haar geruststellend over haar rug wreef. Kemp had zich hersteld. Hij zou nooit wennen aan dit soort situaties, maar hij wist er ondertussen raad mee. Troostend overdekte hij Stans’ gezicht met kusjes.

Ook Kemp was stil en een beetje bleek onder zijn bruine huid. Ze wachtten nog even achter de gebarricadeerde deur, tot de kust weer veilig was. Stans had haar tranen gedroogd en haar inkopen weer opgepakt. Kemp lichtte de balk uit de haken, maar ze verlieten de steeg aan de andere kant. Kemp sloeg een arm om haar heen en voerde haar naar het Veneetse Hof. Het was er koel op het besloten kleine pleintje. Een omaatje was haar ramen aan het zemen. Ze knikte het paar toe en glimlachte om wat zij aanzag voor jong geluk en liefde. Ze herkende Kemp niet. ,,Zo, gaat het nu weer een beetje?” vroeg Kemp bezorgd, nadat hij Stans op een bankje had neergedrukt. Stans knikte stom.

Ze was zo confuus over het gebeurde. Ze kneep haar ogen dicht toen ze in gedachten de troep meisjes weer zag aanstormen. Ook dit hoorde bij bekend zijn. Stans wist dat, het had vaak genoeg in bladen gestaan, maar het aan den lijve ondervinden was wat anders. Ze kneep Kemp in zijn hand als om hem haar medeleven te betonen en hem tevens te verzekeren dat ze weer opgeknapt was. Voor het moment, ongetwijfeld kwam de schrik nog eens terug. Stans vond Kemp’s bezorgdheid roerend, te meer daar de hele hetze om hem begonnen was. De fans zouden, als ze hem hadden weten te bereiken, Stans als onbelangrijk terzijde hebben geduwd, maar Kemp de kleren van het lijf gerukt. Nu alles weer tot zijn normale proporties was teruggekeerd, leefde Stans op in het besef dat ze naast haar ster op een bankje zat in een gerenoveerd stadsdeel. Dat was ook niet alledaags. Ze kon dit samenzijn beter beëindigen.

Ze stond op. „Wel, ik ga nu maar.”

Voor ze wist wat er gebeurde, had Kemp haar omhelsd en hij kuste haar stevig. Onmiddellijk herinnerde haar lichaam de eerder ervaren sensaties en reageerde. De oude mevrouw keerde haar emmer om in een straatput en glimlachte breed.

Helen Altenburg legde de Libelle weg toen de Mini Cooper het erf op kwam rijden. Ze zat te zonnen in de achtertuin. „Hallo zeg, daar is onze zwerfster!” groette ze haar dochter.

Stans begreep direct dat haar moeder bij haar huis aan de Westerweg was geweest. Stans was ondertussen een paar bewogen uurtjes verder en dacht niet meer aan haar huis. Ze kon beter over het voorval met Kemp zwijgen en slechts haar inkopen laten zien. Nog achter het stuur zittend, hield ze een paar tassen op.

„Oh jee, de geldpest heeft een slachtoffer gemaakt!” plaagde Helen. Ze stond echter meteen op, nieuwsgierig als ze was naar Stans’ spulletjes.

Stans stapte uit met de tassen. „Dag mam!”

Helen was blij te zien dat Stans eindelijk eens wat tijd voor zichzelf had genomen. Het was haar al weken geleden opgevallen dat het vele, harde werk en de nieuwe verantwoordelijkheid het nodige van Stans vergden en dat haar dochter in gewicht was afgenomen. Nu bleek dat Stans één van haar zeldzame aanvallen van kooplust had botgevierd in Alkmaar. Helen was verheugd te zien dat Stans op tijd had beseft dat de boog niet altijd gespannen kan staan. Ze kon niet weten dat ze het bij het verkeerde eind had wat betrof Stans’ beweegredenen.

Stans ging die dag niet terug naar haar huis. ’s Avonds in bed beleefde Stans die hele woelige middag opnieuw. Op dat ogenblik viel haar het idiote van de hele situatie pas op. Kemp was gevlucht voor een horde fans, maar had haar, ook een fan, meegesleurd. Uit zijn dwingende bevel hem te volgen was wel gebleken dat dat inderdaad zijn bedoeling was geweest. Wat had hij ermee voor? Had hij werkelijk zijn zinnen op haar gezet?

Wat een belachelijk idee: Kemp Feller maakte werk van een meisje dat al verloofd was. Het kon niet waar zijn. En toch lieten de gebeurtenissen zich niet anders uitleggen. Nog het minst van al hoorde Stans zich met dat soort zaken bezig te houden.

De volgende dag maakte ze het behangen af in de slaapkamer. Nadat ze die klus had voltooid, maakte ze een afspraak met de stoffeerder voor het leggen van de vloerbedekking. Ze had bij dezelfde firma ook een bed gekocht en dat zou kort daarop volgen.

Mopperend op de vuiligheid, was Stans aan de tweede slaapkamer begonnen. Voordat ze het plafond kon reinigen met ammonia, ging ze eerst plafond, wanden en vloer met heet sop te lijf.

,,Zuster Constance,” mompelde ze in zichzelf, toen ze met een boender op de planken vloer neerknielde. ,,Ik ben net een non.”

Met het uitspreken van die woorden, besefte ze eigenlijk pas hoe kloppend die definitie was. Ze werkte in de bibliotheek, ’s ochtends, ’s middags, en soms ’s avonds of op zaterdag. In de overige uren sloofde ze in huis. En om de vergelijking nog verder door te trekken, er was geen sprake van een man. Dré zou nog maanden wegblijven. Er was een mogelijkheid tot terugkeer, contractueel bepaald, maar niet dwingend voorgeschreven. Dré had haar al voor zijn vertrek meegedeeld dat hij daarvan geen gebruik zou maken. Stans had al begrepen waarom, nog voor Dré dat had uitgelegd. Het zou de kat op het spek binden zijn, het zou het heimwee slechts voeden. Stans had zich met onmetelijk begrip bij zijn besluit neergelegd.

,,Grrr!” gromde ze.

,,Ik vind ook maar alles goed!” Het meisje dat zichzelf met een nonnetje had vergeleken werd gekweld door niet bepaald vrome gedachten. Alles in haar wezen was in opstand. Ze zag er niet kuis uit en hoewel het zondag was, hield zuster Constance geen rustdag.

Stans had de laatste dagen vaker last gehad van dat naamloze gevoel, dat haar voor het eerst had overvallen na haar zelfbespiegeling, waarop ze naar Alkmaar was gevlucht. Het was een hete zondag in juni. De hele familie had in de tuin gezeten, maar Stans was te rusteloos geweest om zich aan de zon over te geven en de hele dag rond te hangen. Zelfs de barbecue die voor de middag op de agenda stond, kon haar niet thuishouden. Ze had een bezoekje gebracht aan haar schoonouders. Daar voelde ze zich ook niet op haar plek omdat Dré’s getrouwde zuster Anita en haar man Robert er waren met de kinderen.

De kleintjes waren hangerig van de warmte. Meneer en mevrouw Van Son hadden weinig meer opwekkends te melden dan een paar meesmuilende opmerkingen aan het adres van Dré, die een dergelijke hitte onafgebroken moest doorstaan. Stans voerde aan dat in de Oosterse landen airconditioning alom aanwezig was.

Het maakte geen indruk. Het was ‘arme Dré’ voor en na. Zoveel landerigheid kon Stans niet verdragen. Normaal gesproken kon ze gezellig kletsen met Dré’s ouders. En dat eeuwige commentaar op het Hollandse weer. Daar maakte elke Nederlander zich schuldig aan op een bepaald moment. Voor Stans was daarmee de maat vol geweest. Ze kon de twee kopjes koffie nauwelijks uitzitten.

Nu was ze aan het werk in haar huis en nog kon ze haar draai niet vinden. Ze was begonnen met de deuropening van de fris behangen en gestoffeerde slaapkamer dicht te plakken om het rondvliegende stof te weren. De warmte liep vast achter het dikke oranje plastic. In de bijna gereedgekomen badkamer tapte ze een emmertje heet water. Stans transpireerde hevig. Ze was gekleed in een denim salopette. Het bloesje had ze vanwege de hitte uitgetrokken na het dichtplakken van het kozijn. Nadat ze de vloer had vrijgemaakt van spijkers en andere scherpe voorwerpen, ging ze op blote voeten aan het werk. De geur van de lijm, gebruikt bij het leggen van de vloerbedekking, vermengde zich met de ouderwetse geur van groene zeep. Het kostte drie emmers sop om het vuil weg te krijgen.

Stans had een rood hoofd van inspanning. Rond haar gezicht piekte haar alle kanten op. Ze pufte ongegeneerd. Haar hele lijf tintelde. Ze had haar onvrede niet kunnen afreageren op de vuile wanden en vloer. Stans was het meer dan zat hier in haar eentje te zitten kniezen. Dré zat in Oman, hij was daar op zijn plek. Hij kon daar zijn beroep uitoefenen en zijn droomwens, werken in het buitenland, ging in vervulling. Eerder had Stans gevonden dat ze hem die buitenkans niet mocht misgunnen, nu dacht ze er anders over.

Dré had haar in de steek gelaten. Droomwens of niet, het gaf geen pas om haar alleen te laten zitten. Had hij zich weleens in haar gedachten verplaatst toen hij het aanbod had gekregen van zijn baas? Ze hadden nu al een jarenlange relatie en die gaf hij toch ook zomaar op? In weerwil van wat Dré voor zijn vertrek stellig had beweerd - het viel hem ook niet makkelijk - vond Stans de hele onderneming behoorlijk egoïstisch. Zonder een gesprekspartner die haar van repliek kon dienen, sterkte Stans zich ongemerkt in haar overtuiging. Ze was niet alleen eenzaam, ook nog in de steek gelaten!

Ze draaide de dop van de ammoniafles en bedacht dat ze haar salopette wel kon uitdoen. Het was zo warm en niemand zou het zien als ze in haar ondergoed liep. Ze gespte de ceintuur los.

Haar hand aarzelde, er klonken voetstappen op de trap.

Zeker Adrie of Stefan, die haar kwamen halen voor de barbecue. Snel deed ze haar riem weer om.

Een donker hoofd verscheen boven de trap. Een krans zwart haar om een gebruind gezicht. Gevangen in een baan gouden zonlicht, leek Kemp’s knappe gezicht een visioen. Hij kneep zijn blauwe ogen halfdicht tegen het verblindende licht. Bij het zien van Stans’ verfomfaaide uiterlijk lachte hij. Stans bleef bewegingloos staan kijken hoe Kemp met elke tree verder boven de trap uitkwam.

,,Hallo...” Heel Kemp’s Kennemerlandse achtergrond kwam tot uiting in dat ene woord, dat trillend in de zomerlucht bleef hangen. Hij droeg een sweatshirt waarvan de mouwen rafelig afgeknipt waren en een short. De blote, bruine benen die eronderuit staken, waren beslist het aanzien waard. Stans hervond haar spraak. ,,Hallo.”

,,Ben je niet goed?” vroeg Kemp weinig vleiend.

„Niet goed? Hoezo?”

„Met dit weer hoor je niet te werken en al helemaal niet op zondag.” Kemp bekeek het oranje zeil voor de deuropening, maar maakte er geen opmerking over. „Ik kom je halen,” vervolgde hij en bij het zien van Stans’ wenkbrauwen, die omhoog schoten, legde hij uit: „... voor een picknick. Ik heb een mand met lekkers mee. Kom, laten we die heerlijkheden gaan opeten op je terras.”

Hij greep Stans’ hand, maar die bleef staan.

„Hoe wist je dat ik hier was?” De vraag deed niet terzake. Kemp had haar gevonden en dat vond hij het belangrijkste. Toch beantwoordde hij haar vraag. „Je rijdt een kleine auto, maar als visitekaartje is-ie moeilijk over het hoofd te zien.” Van dichtbij nam hij nogmaals haar uiterlijk op. Haar losgepiekte vlecht, haar rode, bezwete gezicht en de besmeurde salopette, waaronder ze slechts een beha en een slipje droeg. Stans voelde zijn handen op haar zijde en besefte dat er gevaar dreigde. Kemp zag er zeer vastbesloten uit. Zijn handen bewogen omhoog en zijn duimen streelden haar borsten. Stans’ adem stokte. „Wat zie je er... leuk uit.”

Dat zag ze niet, ze was bezweet en vies.

Tantaliserend draaiden zijn duimen rondjes om haar tepels en haar lichaam reageerde met een heftig verlangen. ,,Kemp, niet doen...”

Zijn glimlach was triomfantelijk, hij voelde de harde puntjes en trok zich niets aan van haar woorden. Zijn trage, tergende kus was van een ongekende sensualiteit.

,,Stans, meissie, waarom...” begon Kemp.

Een fractie te laat zag Stans dat zijn gesluierde blik plaats had gemaakt voor schrik. Zijn blauwe ogen waren wijd opengesperd. Kemp hapte naar adem, maar hij kreeg geen lucht. Hij probeerde te hoesten.

,,Wat...?” kraakte hij, verder kwam hij niet. Het was afschuwenlijk om te horen hoe zijn mooie stem, die zelfs als hij sprak nog melodieus was, was veranderd in dor gekras. ,,Kemp, wat is er? In hemelsnaam, wat gebeurt er?”

Kemp deinsde achteruit, sloeg dubbel en probeerde nogmaals te hoesten. ,,Ik... ik...” kwaakte hij, met een gebaar duidelijk makend dat hij geen lucht kreeg.

De tranen sprongen Stans in de ogen. ,,Kemp, wat is er? Hyperventilatie?”

Kemp schudde slechts zijn hoofd. Hij deed zijn best voor een nieuwe, diepe ademtocht, maar produceerde slechts een raspend geluid, alsof hij stikte.

,,Heb je hooikoorts?” raadde Stans.

„Nee!” stootte Kemp uit. Hij greep naar zijn keel en rende de trap af. Hij maakte vreselijke geluiden. Geen hyperventilatie of hooikoorts, wat voor verschrikkelijks gebeurde hier dan? „Kemp!” Stans had de paniek gezien in zijn ogen. Ze was ontdaan van schrik. „Kemp!”

Ze vond hem, leunend tegen de achtergevel. Zijn borst ging zwoegend op en neer. Hij streed om lucht, het geluid was niet om aan te horen.

„Heb je je verslikt? Kom, laat me...” Stans draaide Kemp een kwartslag om om hem de verlossende klap tussen de schouderbladen toe te dienen, maar een stalen greep sloot om haar pols.

„Nee!” Kemp rolde met zijn ogen, waarin het wit bloeddoorlopen was. Hij trok Stans mee, om het huis heen. In zijn paniek was hij monsterachtig sterk, maar Stans had nauwelijks erg in de knellende hand. „Zie... zie...” Kemp kwam niet verder dan één lettergreep, er volgde weer een afschuwelijk geluid. Ze sloot haar ogen bij het zien van de strijd die Kemp voerde om lucht. Ze begreep wat hij wilde zeggen. Ziekenhuis, jazeker, ze moesten ijlings naar Alkmaar. Stans duwde Kemp voor zich uit. Ze voelde zijn ribben uitzetten, klaar om zijn enorme longen de ruimte te geven, maar de lucht bereikte die niet.

Stans beet op haar lip om de tranen terug te dringen. Ze leidde hem naar de passagiersplaats van de Mercedes. Hij was in geen conditie om te rijden en haar Mini was door de zwarte auto vastgezet.

Stans dook achter het stuur. Ze deed zich zekerder voor dan ze zich voelde, maar dit was niet het moment om haar ontzetting te laten blijken.

„Sleutels?” Ze verspilde geen woorden.

Kemp wees op het contact. De sleutels stonden er nog in. Het was een voordeel dat de zware wagen niet helemaal nieuw meer was voor haar. Kemp was radeloos. Het hijgen en raspen hield niet op. Het hielp niets, hoe hard Kemp ook zijn best deed om adem te happen.

Stans trok aan de handle onder zijn stoel en Kemp viel achterover. Het veroorzaakte even een diepere zucht, maar direct werd het afgrijselijke patroon weer hervat. Stans zag uit haar ooghoek hoe zijn platte buik mee op en neer bewoog. Als hij maar niet stikte. Hoe lang hield een mens dit vol? Zou Kemp in het voordeel zijn door zijn immense longinhoud? Oh God, laten we op tijd zijn. Laat-ie het halen alsjeblieft, niet hem, niet juist hem. Kemp met zijn prachtige stem, Kemp, de gezegende, die zoveel mensen genoegen verschafte met zijn zoetgevooisde zang. Zou zijn gloedvolle carrière hier eindigen? Hier naast mij in de auto? Oh nee, oh nee, dat kan niet, dat mag niet!

Stans zag de brede oprijlaan naar de caravanstalling, waarboven Kemp woonde. Net op tijd bedacht ze zich dat hij zonder papieren niet zou worden geholpen. Ze had de beangstigende verhalen gehoord van mensen die bijna doodbloedden voor de balie van de polikliniek en die niet werden geholpen omdat ze zonder papieren waren gekomen. Alsof je daaraan denkt als je een ongeluk krijgt.

,,Je ziekenfondspapieren, Kemp! Ik moet ze hebben!” Ze zag de wilde ogen in haar richting zwaaien. Hij richtte zich wat op.

„Blijf liggen!” commandeerde Stans, die een onverwacht talent aan de dag had gelegd om haar gevoelens uit te schakelen en zich op praktische handelingen te richten. Ze liet zich niet opnieuw van streek brengen door de aanblik van de ontredderde man, die vocht voor zijn leven.

„Je huissleutels? Zitten ze hieraan?” Stans rukte het bosje uit het contact en zag Kemp knikken. „Waar?”

„Na... nach...” Kemp stikte er zowat in.

, ,Nachtkastje?” probeerde Stans en zag aan zijn knik dat ze goed had geraden.

Ze holde de auto uit en ontdekte dat er maar één Lipssleutel aan de ring hing. Ongetwijfeld van de voordeur. De sleutel leek wel tien keer omgedraaid te moeten worden. Ze holde de trap op en smeet de slaapkamerdeur open. Een snoekduik over het bed en een greep in het kastje. Er zat niets anders in dan een kleine polstas. Het kon niet missen. Later zou ze de vereiste documenten eruit zoeken. Nu eerst snel verder.

Ze plantte het tasje tussen haar benen en startte de wagen. De stoplichten leken hun vlucht te eerbiedigen. Goddank dat het zondag was en het verkeer rustig.

Stans parkeerde de wagen slordig voor de polikliniek maar het kon haar niet schelen. Eerst moest Kemp worden overhandigd aan deskundige hulp. Ze hielp hem uit de auto. Kemp kuchte en reutelde, zijn gezicht was blauwpaars aangelopen. Stans liet zijn hand niet los.

Hun vliegende vaart werd terstond geremd door de strikte procedure, hoe verwoed Stans ook probeerde de juffrouw achter de balie tot spoed aan te manen. Kemp had hulp nodig en wel snel. Ze was erin geslaagd haar lieve last levend en bij bewustzijn in het hospitaal aan te leveren, zouden ze hem hier dan letterlijk laten stikken, vanwege een partijtje ellendige bureaucratie? Kemp worstelde en draaide, zijn pogingen werden zwakker. Eindelijk kwam er een broeder, die Kemp wegvoerde. De verpleegster had nog een paar pijlen op haar boog.

„Hoe is uw naam?” vroeg ze aan Stans. Stans, die voelde dat Kemp haar pols niet losliet, brieste: „Dat doet er niet toe!”

Ze zag hoe de blik van de vrouw zich verlegde naar de radeloos knellende hand van Kemp om haar pols. „Bent u zijn vriendin?” „U mag niet verder mee,” sprak de vriendelijke broeder. En alsof Stans ten einde raad was, eerder dan Kemp, voegde hij eraan toe: „Hij is in goede handen, nu. Alles komt goed.”

Stans liet hem over aan de zorg van de doktoren, na een kus op zijn vertrokken, gezwollen gezicht te hebben gedrukt. „Dag lieverd.”

De broeder kwam direct terug nadat hij met Kemp achter een deur was verdwenen. Hij deelde haar mee dat het geen zin had te wachten.

„Moet hij dan blijven?” vroeg Stans geschrokken. Ze was vertwijfeld blijven staan.

„Het is nog te vroeg om dat te zeggen,” antwoordde de broeder.

Hij leidde Stans naar de uitgang. „Heeft u een telefoonnummer achtergelaten?”

„Ja,” antwoordde ze naar waarheid, maar ze zei er niet bij dat het haar nummer niet was. Ze dacht dat het nummer dat de verpleegster in de papieren van Kemp had gevonden, van zijn manager was, of van zijn ouders. Ook de broeder had aangenomen dat er een verhouding, zo niet een intieme relatie, bestond tussen Kemp en haar. Dat kon haar op het moment niet schelen. Kemp’s gezondheid was haar grootste zorg.

Toen ze weer in het zonlicht stond, realiseerde ze zich dat haar taak nu gedaan was en met dat kwam de reactie. Stans begon te trillen en bijna kraste ze de lak van Kemp’s auto omdat haar hand met de sleutel uitschoot. Ze nam achter het stuur plaats en bij het zien van de passagiersstoel, nog in slaapstand, barstte ze in huilen uit. Kemp, gezond en gebruind, onovertroffen, wat had dit toch veroorzaakt?

Stans was diep bezorgd over de goede afloop van het voorval. De aanblik van de beroemde zanger, die een zo verbitterde strijd voor zijn leven voerde, was te veel voor haar gespannen zenuwen. Het duurde even voordat ze bedaard was. Wachten had geen zin, was haar verteld, hoezeer haar hart was bij de man die haar op dat ogenblik het liefste was. Er zat niks anders op dan te vertrekken. Stans bracht de Mercedes naar de parkeerplaats naast Kemp’s appartement boven de stalling. Ze liep de resterende afstand. Ze ging zitten op de rand van het terras bij haar huis en sloeg de armen om haar trillende benen.

Waar was ze nu toch weer in verzeild geraakt? Kemp’s ongeluk kon niet geheim gehouden worden. Het leven van een ster was nagenoeg geheel publiek. Hij was ooit sportief genoeg geweest om een tv-optreden door te laten gaan ondanks een verstuikte pols, die in dik verband zat. Zo was het in dat wereldje nu eenmaal: the show must go on. Nu kon daar echter geen sprake van zijn. Kemp kreeg nauwelijks lucht, zijn stem was weg, zingen was uitgesloten. Het was de vraag voor hoelang en of zijn stem onbeschadigd uit de strijd kwam? Ongetwijfeld zouden morgen grote koppen in de krant staan. De hele zaak liep danig uit de hand. Ze hoopte dat Kemp haar naam niet zou noemen tegen de journalisten als hij al kon praten. Hoe raar kon het lopen, wie weet had iemand haar wel zien rijden en Kemp’s auto herkend? Ze moest koste wat kost anoniem blijven. Ze zou alles hebben gedaan om Kemp te helpen, maar haar naam mocht niet bekend worden. Onverwijld gaf Stans Dré de schuld van alle problemen. Als hij hier nog was geweest, daar was Stans van overtuigd, had ze Kemp nooit meer gezien, behalve dan bij optredens. Door de hele onverkwikkelijke geschiedenis was Kemp haar veel nader komen te staan.

Kemp, lijdend aan een acute kwaal, was geen moment meer uit haar gedachten. Als de doktoren nu toch maar eerst eens uitvonden wat hem mankeerde. Het was een wrede speling van het lot dat de zanger getroffen was in het kostbaarste wat hij bezat: zijn gouden stem.

Adrie keek vreemd op toen hij zijn zusje dwalend door de vertrekken van haar huis vond. Ze had een merkwaardige uitdrukking op haar gezicht. Gekweld, vond Adrie. „Stans?” Hij riep haar voorzichtig, om haar niet uit haar gepeins te laten opschrikken. Doorgaans vond Adrie het prachtig om Stans de stuipen op het lijf te jagen. Nu had hij een beetje medelijden met Stans. Ze moest Dré ook zo lang missen. Niks an, vond Adrie.

Verstoord draaide Stans zich om en zag op de plaats waar nog geen uur geleden Kemp was verschenen, haar broer opduiken.

„Kom op, meid, we gaan barbecuen!”

Barbecuen, daar stond haar hoofd helemaal niet naar. Ze had verdriet en zorg om Kemp en zou het liefst hier en nu haar hart hebben uitgestort. Daar was geen kwestie van. Ze moest het uit alle macht verzwijgen, hoe aangeslagen ze ook was.

Adrie’s moment van medeleven duurde niet lang. „Je mag je eerst weleens opknappen, zeg!”

Stans reageerde weer. „Tssshh...” siste ze verontwaardigd.

Beneden wachtte Marianne, het meisje met wie Adrie sinds een paar maanden verkering had. Automatisch beantwoordde Stans haar vragen over de vorderingen van de verbouwing. Marianne was van Stans’ leeftijd, maar door de recente, dramatische gebeurtenissen voelde Stans zich veel ouder.

Stefan’s vriendin Colette was ook te gast bij de Altenburgers. Er was nog een stel buren uitgenodigd. Niemand nam er aanstoot aan dat Stans een beetje stil was. Natuurlijk viel het voor haar ook niet mee om tussen al die gezelligheid helemaal alleen te zitten.

De radio was afgestemd op de lokale etherpiraat. Zodra Stefan zijn lievelingsplaat van het moment hoorde, draaide hij het volume op. Zodoende waren de woorden van de discjockey duidelijk te horen nadat de muziek verstomd was. Op de losse manier waar het station om befaamd was, deelde de deejay mee:,, Voor de fans van Kemp Feller hebben we een akelig bericht. Zojuist hebben wij van zijn manager vernomen dat hij in het ziekenhuis in Alkmaar is opgenomen...”

Colette, Marianne en Stans’ moeder luisterden nu ook aandachtig mee. ,,... met een geheimzinnige kwaal, die hem het spreken belet. Verder is ons ook nog niets bekend. Zodra we meer weten, zullen we dat direct omroepen. We wensen Kemp van harte beterschap.”

Nu kwamen in het gezelschap in de tuin de stemmen los. Stans voelde het zweet in haar handen staan. Daar had je het al. Het nieuws was reeds bekend. Weer beleefde ze het bange moment.

De stem vervolgde: „Voor alle duidelijkheid: Kemp’s optreden van vanavond in Palermo in Bergen gaat niet door De muziek nam het over. „Wat nou, Stans? Je favoriet in de lappenmand?” spotte Stefan oneerbiedig.

„Stefan, doe niet zo bot,” vermaande Colette, en tegen Stans: „Je bent ook een fan van hem, hè?”

Stans knikte en wilde er liever niet op ingaan. Stefan had echter nog niet genoeg: „Tot diep in de nacht met hem aan de zwier in Rotterdam, hè?” Colette was te verbaasd om haar vriend nog een keer te vermanen en Stans begreep dat ze niet onder het verhaal uitkwam.

Ze wierp een schuine blik op haar vader, indachtig datgene wat die avond had teweeggebracht. Arjen lette echter niet op zijn dochter. Hij was heel stellig iets aan het beweren en probeerde buurman met behulp van een kippeboutje daarvan te overtuigen.