Hoofdstuk 16
Waarin Tom een Chinees ontbijt
neemt,
op de scooter door Taipei raast en blindweg in de val
loopt.
Tom werd wakker in een schemerige kamer. Het duurde even voor hij besefte waar hij was. Hij voelde de zachte slaapzak en toen wist hij meteen weer dat hij in de kamer van Yung lag. Hij ging half rechtop liggen, steunend op zijn ellebogen. Tegen de muur stond het bed van Yung. Tom kon zijn ademhaling horen. Achter hem, tegen de andere muur, stond nog een bed. Daarin snurkte de vriend van Yung. Ze huurden samen deze kamer van drie bij vier meter in een buitenwijk van Taipei. Dat was dichter bij de school waar ze allebei studeerden.
Gisteravond hadden ze nog een hele tijd nagepraat over de gebeurtenissen. Yung sprak een aardig mondje Engels, maar zijn vriend deed niets anders dan ‘Yes, yes’ zeggen. Yung moest alles voor hem vertalen. Op een gasfornuisje had de andere jongen thee gezet. Sterke oolong-thee met een voor Tom heel vreemde smaak. Voortdurend goten ze scheutjes kokend water in de theepot, waaruit ze vervolgens piepkleine theekoppen volschonken.
Tom had zijn hele verhaal verteld en Yung had ademloos toegeluisterd. Hij had zelfs meer dan eens vergeten te vertalen voor zijn vriend. Yung besefte dat Tom serieus in de problemen zat en had gezegd dat hij hem wilde helpen. Zijn oom was een belangrijk zakenman in Taipei. Hij had goede contacten met de regering en de politie. Yung zou Tom de volgende morgen naar zijn oom brengen vóór hij naar school vertrok, en die zou wel voor een oplossing zorgen. Het was al heel laat toen Yung uit een kast een slaapzak tevoorschijn had getoverd en Tom zich te rusten had gelegd op een rieten mat, in het midden van de kamer.
Hij vond het wel een beetje jammer dat hij zo vroeg wakker was, al had hij vrij goed geslapen. Hij rekte zich uit en ging weer liggen, zijn handen achter zijn hoofd gevouwen. Tom dacht na over de voorbije dagen. Hij was nu wel ontsnapt uit de handen van mister Poonh en Lydia de Snert, maar daarmee was hij nog lang niet thuis. Tom zuchtte. Hij had er schoon genoeg van. Nu zou alles waarschijnlijk gauw in orde komen. Yungs oom zou wel een oplossing weten. Tom dacht aan Patrick. Die zou zeker ongerust zijn nu. En ma en pa? Zouden die al iets weten? Tom hoopte van niet. Voor die ene keer in hun leven dat ze zo’n droomreis konden maken. Tom dommelde zachtjes weer in.
Een halfuurtje later schrok hij wakker van het gezoem van een wekker. Yung en zijn vriend sprongen meteen hun bed uit. Tom volgde. Yung was het eerst klaar en maakte het gasfornuis aan. Tien minuten later zaten ze alle drie aan de kleine tafel. Elk had twee kommen voor zich: één tot aan de rand gevuld met gekookte rijst in rijstwater, een andere met paddenstoelen en allerlei soorten groenten. Tom wachtte even af tot hij zag hoe zijn tafelgenoten de groenten onder de rijst mengden en dan met stokjes begonnen te eten. Tom vond het Chinese ontbijt niet slecht, alleen een beetje vreemd en een tikkeltje te zout voor zijn westerse smaak. Hij liet de helft staan, ook al omdat de anderen lang voor hem gedaan hadden. Zo handig was hij nog niet met eetstokjes.
‘Kom’, zei Yung. ‘Het is hoog tijd.’
Hij wisselde nog een paar woorden in het Chinees met zijn studievriend en trok Tom mee naar beneden. Even later snorden ze samen door het drukke ochtendverkeer van Taipei. Yung droeg een doekje voor zijn mond, zoals Tom dat zoveel Chinezen op de scooter had zien doen. Nu begreep hij pas goed waarom, want de stinkende smog hing echt als een lappendeken over de stad.
Yung reed wel twintig minuten straat in, straat uit. Alle straten leken op elkaar en Tom vroeg zich af hoe je in zo’n stad ooit je weg zou leren vinden. Plots stopte Yung voor een reusachtig gebouw in wit marmer. Hij zette zijn scooter op de steun en liep samen met Tom de monumentale trap op. Midden in de hal van het gebouw was een vijver met daarin een modern beeldhouwwerk, dat een gestileerde vogel voorstelde. Een kraanvogel, misschien, dacht Tom. Hij vroeg zich af wat voor bedrijf dit wel mocht zijn. Yung stapte met vlugge passen naar de balie, waar drie telefonistes druk bezig waren. Toen een van de meisjes eindelijk de hoorn neerlegde, wendde ze zich met een allervriendelijkste glimlach tot Yung. Ze scheen hem te kennen, dat zag Tom zo. Tja, als je oom een hoge piet was in zo’n bedrijf, zou de neef ook wel in de watten worden gelegd, dacht hij. Yung en het meisje praatten even in het Chinees. Dan tikte zij een nummer en terwijl ze wachtte tot aan de andere zijde werd opgenomen, zei Yung tegen Tom:
‘Oom is al in vergadering. Maar ze denkt wel dat ze hem even kan storen. Ik leg het hem uit en dan laat ik jou achter, want ik moet naar school.’
Tom knikte alleen maar. Hij voelde zich niet erg op zijn gemak te midden van al dat marmer. Eigenlijk had hij gehoopt dat Yung bij hem gebleven zou zijn. Maar hij begreep dat dit niet kon.
Het meisje praatte nu door de telefoon. Dan legde ze haar hand op de hoorn en beduidde Yung met een pretgezichtje dat het wel zou lukken. Het duurde ruim een halve minuut voor ze weer opgewonden begon te praten. Ze produceerde haar vriendelijkste glimlach en maakte voortdurend kleine buigingen aan de telefoon. Nu heeft ze vast de oom aan de lijn, dacht Tom. Dat klopte blijkbaar, want ze gaf de hoorn door aan Yung, die een hele tijd met zijn oom praatte. Tom had de indruk dat hij hem moest overreden te helpen, al begreep hij er natuurlijk geen woord van. Eindelijk legde Yung de hoorn neer.
‘Hij wil je ontvangen’, zei hij tegen Tom. ‘Maar je zal nog wel even geduld moeten hebben tot na de vergadering. Een van de meisjes zal je alvast naar boven brengen. Good luck, kameraad! Ik zal je wellicht niet meer zien, maar mijn oom zorgt er vast voor dat je terug naar huis kan.’
Hij schudde zijn hand heel hartelijk en gaf hem tegelijk met zijn linkerhand nog een klop op de schouder. Tom stotterde hem nog een onhandig dankwoordje toe, maar Yung had zich al omgedraaid en liep langs de vijver naar de uitgang.
Het meisje van de telefoon kwam achter de balie uit en bracht Tom naar de liften achter in de hal. Ze nam de middelste lift, waarop in grote letters ‘staff only’ stond met daarboven een paar Chinese karakters. Wellicht de vertaling, dacht Tom. In de lift waren maar drie knopjes. Het onderste leidde naar de parking, het middelste naar de ‘ground floor’ en het bovenste naar de directiekantoren op de twaalfde verdieping. Het meisje duwde op de bovenste knop en pijlsnel schoot de lift naar boven. Nauwelijks tien seconden later schoven de deuren open en leidde ze hem over dikke, bruine tapijten naar een luxueus ingerichte spreekkamer.
Tom mocht gaan zitten in een reusachtige fauteuil van wit, zacht leder. Het meisje informeerde of hij koffie of thee wilde en toen Tom zei dat hij eigenlijk liever een fruitsapje had, lachte ze, maar bracht even later een gekoeld glas en een grote karaf sinaasappelsap. Ze vroeg hem nog even geduld te hebben, want de directeur zou zo komen. En weg was ze.
Tom zat alleen in de spreekkamer. Hij doorbladerde een dikke, kleurrijke brochure die op de marmeren salontafel lag. De tekst was in het Chinees, maar er stonden prachtige foto’s in van zeeschepen, containerhavens en kranen. Wellicht hield dit bedrijf zich bezig met internationaal transport over zee.
Tom had net de laatste slok van zijn fruitsap naar binnen gegoten, toen de deur openzwaaide en een gezette Chinees in een keurig, duur maatpak naar binnen stapte. Zijn gezicht stond ernstig en in zijn linkerhand hield hij een stapeltje brieven. Die heeft vast geen prettige vergadering achter de rug, dacht Tom. De man gaf hem een hand en ging tegenover hem zitten.
‘Jij bent dus Tom Bakkers, een vriend van mijn neef Yung’, begon hij in een vreemd Engels met een Chinees accent, waarbij hij de ie’s heel lang rekte. Tegelijk scheurde hij met een ivoren vouwbeen de eerste enveloppe open, las vluchtig de brief en legde die op de tafel. Nog voor Tom kon antwoorden, scheurde hij al de tweede enveloppe open.
Tom aarzelde. Moest hij nu wachten tot de man al zijn brieven had doorgenomen?
Dat was duidelijk niet de bedoeling, want plots keek de Chinees op en zei:
‘Ja, begin maar, hoor. Ik luister.’
Tom begon te vertellen hoe Yung zijn leven had gered door hem te helpen ontsnappen aan twee boeven die hem op de hielen zaten. Pas toen hij voor het eerst de naam van mister Poonh noemde, legde de zakenman zijn brieven neer en scheen hij interesse te betonen.
‘Mister Poonh, zeg je?’
‘Ja, de ivoorsmokkelaar. Kent u hem?’
‘Hij is een zakenman uit Hongkong die wel eens een beroep doet op onze diensten. Dat hij ivoor zou smokkelen, laat ik voor jouw rekening. Hier in Taipei is hij algemeen geacht, dacht ik. Maar goed, ga verder.’
Tom vertelde nog hoe hij uit de Ritz gevlucht was, maar zijn gesprekspartner luisterde nog nauwelijks en was alweer in zijn briefwisseling verdiept. Plots stond hij op en vroeg of Tom nog een fruitsap wilde. Tom knikte en de directeur schonk zijn glas vol. Dan pakte hij zijn stapeltje brieven bij elkaar en zei:
‘Goed, ik zal zien wat ik voor je kan doen. Ik ga nu even naar mijn kantoor om een paar mensen op te bellen. Wacht hier. Zo gauw ik iets weet, kom ik je roepen.’
En weg was hij. Tom zat weer alleen en wachtte. Een half uur, een uur. Hij wist het niet precies. Hij hoopte maar dat de directeur hem niet vergeten was. Tom had al zijn derde glas fruitsap binnen en voelde dat hij moest plassen. Hij stapte naar de deur. In de gang zou hij vast wel een toilet vinden, dacht hij. Maar tot zijn grote verwondering was de deur op slot. Tom schrok daar niet weinig van. Vertrouwde de directeur hem niet? Hij was toch een vriend van zijn neef. Waarom sloot hij hem dan op? Tom had de voorbije dagen al zo vaak gevangen gezeten dat hij bepaald geen zin had nog eens van zijn vrijheid beroofd te worden. Hij bonkte op de deur, maar die was met gevuld leer gecapitonneerd en het was spoedig duidelijk dat niemand hem kon horen. Ten einde raad ging Tom maar weer in de fauteuil zitten, zijn knieën hoog opgetrokken. Het kon hem geen haar schelen dat hij met zijn schoenen op het witte leer zat. Hij had zo’n verschrikkelijk voorgevoel dat alles weer misliep en dat wilde hij niet. Dat mocht niet en dat zou niet.
Zijn voorgevoel werd bevestigd toen een kwartier later de deur openvloog en Li en Yi binnenstormden. Ze grepen hem ruw vast en sleurden hem naar buiten. Tom gilde, schopte, beet en spartelde, maar het mocht niet baten. Ze duwden hem in de lift, die hen naar de ondergrondse parking bracht en gooiden hem daar achter in een bestelwagen. Ze bonden zijn handen op zijn rug en knevelden zijn voeten. Li klom achter het stuur, Yi kwam naast hem zitten en hield een grote revolver op hem gericht. Tom huilde en snikte terwijl de bestelwagen met gierende banden de parking uit reed en in het drukke verkeer verdween.
Op de twaalfde verdieping tikte de directeur het nummer in van hotel Ritz. Toen hij even later verbinding kreeg, grinnikte hij:
‘Hallo, mister Poonh, je verloren zoon is terecht. Hij werd zopas met bijzondere zorg opgehaald en ik ben er zeker van dat hij zich verheugt op het weerzien. Als ik nog eens iets voor u kan doen, mister Poonh…’