Hoofdstuk 8

Waarin Patrick gewetenswroeging heeft, met schorpioenen worstelt
 en niet zonder succes een achtervolging inzet.



Patrick had zich nog nooit zo in de war gevoeld. Hij kwam verdwaasd rechtop uit de divan, schuifelde naar de keuken en dronk een glas ijskoud water. Dan keek hij op de klok. Vijf uur in de morgen. Hij had nu al een paar uur suf en vertwijfeld liggen woelen op de divan. Het werd hoog tijd om een besluit te nemen. Tom was weg. Ontvoerd wellicht. Hij moest iets doen. Het was natuurlijk zijn schuld. Hij had de jongen nooit mogen meenemen bij zo’n gevaarlijke opdracht. Maar het was nu eenmaal gebeurd. Tom was verdwenen.

Wel tien keer had Patrick de telefoon gegrepen, een half nummer gedraaid en weer ingehaakt. De politie kon hij beter niet bellen. Daar had hij te weinig gegevens voor, vond hij. En hij wist maar al te goed met welke zware jongens hij te doen had. Die zouden er niet voor terugschrikken Tom voorgoed te laten verdwijnen, als ze merkten dat de politie op de hoogte was. Een telegram sturen naar ma en pa? Maar hoe zou hij het hen moeten uitleggen? Ma zou het niet overleven. Het leek Patrick beter er niets van te zeggen, hun droomreis niet te storen. Per slot van rekening had hij nog een kleine maand de tijd om alles op te lossen. Dat maakte hij zichzelf maar wijs, want hij durfde er niet aan denken dat Tom voorgoed weg zou zijn. Even nog overwoog Patrick douanier De Pelsmaker op de hoogte te brengen, maar naderhand vond hij het toch beter dat niet te doen. Hoe minder volk erbij betrokken is, hoe beter, dacht hij.

Patrick verdween in de badkamer, kleedde zich uit en stapte in de douchecel. Hij draaide de thermostatische kraan afwisselend van bloedheet naar ijskoud. Het ene moment schroeide zijn huid bijna, het andere huiverde hij en klappertandde. Na tien minuten draaide hij de kraan dicht en wreef zich krachtig droog met een ruwe handdoek. Hij voelde zijn bloed door zijn lijf jagen en tegelijk met zijn lichamelijke vermoeidheid verdwenen ook zijn twijfels. Hij zou het zelf oplossen. Hij zou Tom eigenhandig weer thuis brengen, vooraleer zijn ouders ook maar het geringste vermoeden hadden van wat hun jongste zoon was overkomen.

Om kwart voor zes trok Patrick de deur achter zich dicht, sprong in zijn wagen en vertrok in de richting van de haven. Het was nog schemerdonker toen hij zijn karretje stalde achter het gebouw van De Snert Import & Export. Het was op dit vroege uur nog rustig aan die kant van de haven, al waren de hijskranen aan de overkant van het water al druk in de weer. Patrick bleef even zitten om zich ervan te vergewissen dat er niemand was. Dan stapte hij omzichtig uit en liep langs de gevel, waarin slechts één raampje zat boven een deur. Patrick probeerde de deurknop. Gesloten. Hij had het niet anders verwacht. Hij keek nog even om zich heen, zette toen zijn rechtervoet op de deurknop en hees zich omhoog. Zijn ogen kwamen nu net op de hoogte van het venster, maar binnen was het te donker om ook maar iets te kunnen onderscheiden. Patrick hield zich stevig vast, trok de kap van zijn jas diep over zijn ogen en stootte toen met zijn elleboog door het raam. Het rinkelend geluid van brekend glas leek niet op te houden en Patrick keek schichtig om zich heen of niemand hem gezien had. Dan haalde hij voorzichtig de achtergebleven scherven uit het raam en liet ze naar beneden vallen. Ten slotte hees hij zich omhoog en wrong zich door het nauwe raam naar binnen.

Het duurde even voor zijn ogen aan het duister gewend waren. Pas toen hij ervan overtuigd was dat er geen direct gevaar dreigde, haalde hij een kleine zaklamp uit zijn jas en liet de heldere bundel ronddansen. Hij had een flink gevuld pakhuis verwacht, maar de enorme ruimte leek op het eerste gezicht volkomen leeg. Bij nader toezien vond hij hier en daar wel een kleinigheid. Een stuk gereedschap, een stapeltje bakstenen, een paar planken en het reservewiel van een vrachtwagen. Niets ongewoon dus.

Dan kreeg Patrick het glazen hok aan de overkant in de gaten. Zijn stappen klonken hol en onheilspellend terwijl hij er dwars door de loods heen naartoe stapte. De glazen deur was los en de schrijftafel leeg. Ook de laden waren leeg op wat paperclips en viltstiften na. Ze stonden open, alsof iemand ze had leeggemaakt en overhaast was vertrokken. Patrick beet op zijn onderlip en richtte zijn lichtbundel op elk hoekje van de laden, eigenlijk zonder iets te verwachten.

Plots trok een zwart voorwerp dat onder de schrijftafel op de grond lag zijn aandacht. Hij bukte zich en terwijl hij het opraapte, wist hij wat het was: Toms portefeuille. Patrick voelde zijn hart in zijn slapen kloppen. Tom was hier dus geweest. Dat was nu wel bewezen. Koortsachtig zocht hij de vele vakjes van de portefeuille af. De gewone rommel die hij verwacht had: een paar foto’s, lidmaatschapskaarten van de judoclub en het Wereld Natuur Fonds, twee biljetten van honderd frank, een busabonnement, een blaadje met wiskundige formules, twee postzegels en een paar samengevouwen liedjesteksten uit een of ander tijdschrift gescheurd. Geen identiteitskaart. Het viel Patrick meteen op. Hij zuchtte. In elk geval had hij nu het bewijs dat Tom hier was geweest. Maar daarmee stond hij nog geen stap verder. Hij stak de portefeuille in zijn achterzak en vertrok.

Toen hij zich weer door het smalle raampje wrong, knipperde Patrick met zijn ogen. Het was inmiddels licht geworden en een vroeg zonnetje prikte in zijn ogen. Er was nog altijd niemand te zien op de kade aan deze kant van het dok. Hij liet zich zo ver mogelijk uit het raam zakken en sprong toen lenig de straat op. Peinzend liep hij naar zijn auto, startte en vertrok. Hij reed om de loods heen en stopte bruusk aan de voorzijde bij de toegangspoort. Sinds gisteravond leek hier iets veranderd, al wist hij het eerste ogenblik niet precies wat. Pas toen hij scherper toekeek, drong het tot hem door dat het naambord van De Snert Import & Export verdwenen was. De vogel was gevlogen. Het nest was ontruimd.

Een tijdlang reed Patrick doelloos rond. Hij had geen enkel aanknopingspunt om zijn broer te vinden. Het was intussen acht uur geworden en hij volgde werktuiglijk de stroom auto’s die de snelweg naar Brussel opreden. Toen dat tot hem doordrong, haalde Patrick zijn schouders op. Hij kon net zo goed naar zijn kantoor in Brussel rijden. Thuis kon hij toch niets gaan doen en hij wist met de beste wil van de wereld geen andere plek te verzinnen waar hij beter naartoe zou rijden. Als op automatische piloot schoof hij mee in de file naar de hoofdstad. Een paar minuten na negenen had hij een parkeerplaats gevonden en stapte het gebouw van het Wereld Natuur Fonds binnen, waar Traffic een kantoortje had op de tweede verdieping.

Afwezig groette hij Anne, zijn secretaresse, ging achter zijn werktafel zitten en nam zijn post door. Zowat de helft kon recht de papiermand in. De rest splitste hij in dringende en niet dringende zaken. Een faxbericht van de douane van Zaventem trok zijn aandacht. Zij vroegen zijn tussenkomst als CITES-expert om een verdachte zending uit Madagascar te controleren. Het bericht was de vorige avond rond halfacht verstuurd en de zending zou normaal vanochtend rond elf uur worden afgehaald.

Hij kon zich dus best haasten. Dat besefte hij wel. In gewone omstandigheden zou hij meteen naar beneden spurten, in zijn auto springen en koers zetten naar de luchthaven. Maar nu had hij er geen zin in. Waar was het allemaal goed voor? Tom was weg. Misschien was hij wel dood. Hoe kon hij dan doorgaan met zijn werk alsof er niets gebeurd was? Het zat hem tot hier. Zou hij er met Anne over spreken? Ach nee, hij kon er haar beter niet mee lastig vallen. Ze kon er toch niets aan doen en ze zou hem zonder twijfel aanraden de politie te waarschuwen. En dat was nu juist het laatste wat hij wilde.

De telefoon rinkelde. Patrick haalde diep adem en nam de hoorn op.

‘Met Traffic.’

‘Hallo, Geerinckx hier van douane Zaventem. Ben jij het, Patrick?’

‘Ja, Jef, ik kom net binnen.’

‘Ho, dan heb je mijn fax van gisteravond nog niet gevonden?’

‘Jawel, Jef, net gelezen. Is het wat, denk je?’

‘Dat is niet met zekerheid te zeggen, maar ik vermoed toch iets. Volgens de papieren gaat het om een zending van enkele duizenden ordinaire wandelende takken en andere terrariumdieren die zonder problemen ingevoerd mogen worden. Maar het kistje lijkt me te zwaar uitgevoerd en de geadresseerde staat me ook niet aan.’

‘Voor wie zijn die beestjes dan wel?’

‘Voor een zekere Lydia de Snert, een vreemd vrouwmens, dat altijd in dure bontmantels gehuld is. Daar heeft ze een certificaat voor, hoor. Dat hebben we al eens gecontroleerd. Maar we vermoeden allang dat ze duistere zaakjes doet.’

Bij het horen van de naam De Snert was Patrick rechtop gaan zitten. Dat moest de dame met de bontmantel zijn. Misschien vond hij bij haar wel een spoor van Tom.

‘Rijdt ze niet met een ferrari rond?’

‘Ha, je kent haar ook!’

‘Ik heb haar eens ontmoet. Ik kom in elk geval meteen. Tot straks, Jef.’

‘Tot straks.’

Patrick schoot zijn jas aan, zei tegen Anne dat hij naar Zaventem ging en vertrok. Twintig minuten later reed hij de luchthaven binnen, recht naar het douanegebouw, waar het vrachtvervoer behandeld werd.

Jef Geerinckx keek op uit de papieren waar hij mee bezig was, sloeg het dossier dicht en kwam meteen op Patrick af.

‘Kom mee’, zei hij. ‘De kist staat hiernaast.’

Samen liepen ze het kantoor uit, de loods in. Aan de balie vulden een aantal douaniers formulieren in voor klanten die op het inklaren van hun goederen stonden te wachten. Jef liep voor Patrick uit naar een aparte kamer achterin, waar de kist in kwestie midden op een tafel stond. 

Patrick bekeek de documenten. De geadresseerde was inderdaad een zekere Lydia de Snert. Alleen al die naam was voldoende om zijn ademhaling te laten versnellen. Maar Patrick beheerste zich en keek de documenten verder in. Er was inderdaad alleen sprake van wandelende takken en een paar andere insectensoorten waarvoor geen enkele vergunning vereist was. Elke doorsneedouanier zou een dergelijke zending probleemloos laten passeren.

‘Wat denk je?’ vroeg Jef.

‘Ziet er administratief in elk geval in orde uit’, antwoordde Patrick. ‘Maar je hebt gelijk als je daar niet te zeer op vertrouwt. Vooral die De Snert staat me niet aan.’

Patrick hief de kist aan een kant omhoog, schatte het gewicht en trok een bedenkelijk gezicht.

‘Ziet er inderdaad wat zwaar uit om alleen insecten te bevatten. Wat denk je? Openmaken? Als we ons vergissen, kan je je een hoop moeilijkheden op de hals halen. Maar als we gelijk hebben, slaan we een slag.’

‘Maak maar open. Ik neem het risico.’

Patrick haalde zijn zakmes te voorschijn en sneed de plastic banden door waarmee de kist werd dichtgehouden. Dan stak hij het mes tussen deksel en kist en wrikte de spijkers los. Het deksel stond nog maar aan één kant zowat een centimeter open, toen een wel zes centimeter lange schorpioen naar buiten kroop. Jef en Patrick deinsden achteruit.

‘Verdomme, ze zitten los in de kist. Dit is een keizerschorpioen. Een van de grootste uit Afrika. Gauw, mijn handschoenen! En een plastic doos.’

Jef trok een lade open en haalde er een paar lederen werkhandschoenen uit. Patrick trok ze aan, greep de schorpioen vast en liet die in de doos vallen die Jef inmiddels had aangedragen. Met beide gehandschoende handen wrikte hij de kist verder open. Drie, vier schorpioenen waren inmiddels al door de spleet naar buiten gekropen. Patrick viste ze keurig één voor één op en deponeerde ze in de doos. Toen het deksel er helemaal af was, keken beide mannen vol ontzetting naar binnen. Het krioelde er werkelijk van de schorpioenen.

‘Hier is duidelijk iets aan de hand’, zei Patrick. ‘Van de op de papieren vermelde dieren geen spoor, maar het krioelt van de schorpioenen. Mijn kop eraf als die niet moeten dienen om overijverige tolbeambten af te schrikken verder te zoeken. De kist lijkt trouwens van binnen een stuk kleiner dan van buiten. Er zit maar één ding op: alle schorpioenen moeten eruit.’

Jef Geerinckx trok zijn wenkbrauwen op. Dat was nu het soort werk waar hij echt niet van hield. Maar hij besefte wel dat er nu geen weg terug meer was. Patrick daarentegen kreeg er zin in. Hij plukte schorpioen na schorpioen uit de kist en liet die even later in de doos vallen. Een klein half uur was hij daarmee bezig geweest eer hij de allerlaatste schorpioen naar boven haalde. Hij zuchtte, want hij wist dat het eigenlijke werk nu nog moest beginnen.

Hij klopte met de achterkant van een schroevendraaier op de binnenwanden van de kist. Hier en daar klonk het hol. Bijna zeker dubbele wanden dus. Voorzichtig dreef hij de punt van zijn zakmes tussen het balkje en het triplex van de binnenste zijwand. De plaat gaf mee. Patrick wrikte de wand open en haalde de plaat eruit. In de smalle dubbele bodem zat een slang.

‘Een boa’, hijgde Patrick. ‘Verduiveld, ‘t is een Madagascarboa! Staat op lijst 1 van CITES4. Volledige bescherming.’

Hij pakte het dier bij de staart en trok het voorzichtig uit zijn schuilplaats. De slang was wel anderhalve meter lang. Jef kwam ijlings met een paar houten kisten aandragen en Patrick liet de slang erin zakken. Koortsachtig zocht hij verder. Elke zijwand bleek dubbel te zijn. Er zat nog een tweede Madagascarboa in de tegenoverstaande wand. In de ene lange zijwand zaten nog vijf gewone boa’s en in de andere een aantal doornstaartagamen, kameleons, daggekko’s en nog wat kleinere hagedissen, allemaal op lijst 2 van CITES. Patrick had de grootste moeite om ze te pakken te krijgen, want sommige dieren, verrast door het plotse licht, trachtten naar alle kanten te ontkomen.

Maar nog gaf hij het niet op. Verwoed begon hij de bodemplaat los te wrikken. Dat ging vrij makkelijk nu de zijwanden alle vier verwijderd waren. Heel voorzichtig pakte hij de plaat op, want hij verwachtte weer een hoop wriemelend leven. Maar deze keer bleef alles stil. Onder de bodemplaat zat een met glaswol gevulde ruimte, waarin wel veertig eieren lagen.

‘Roofvogeleieren’, verduidelijkte Patrick. ‘Ik kan zo niet zeggen van welke soort, maar vermits alle roofvogels minstens op lijst 2 staan, zit het hier in elk geval fout. Ik zal een ei meenemen voor verdere determinatie.’

‘Goed,’ zei Jef, ‘ik laat het hele boeltje in beslag nemen. Ik bel het ministerie van landbouw wel even om te vragen of ze de dieren kunnen ophalen.’

Patrick tekende de controleformulieren, zette er zijn stempel van CITES-expert onder en gaf ze aan Jef. Die leverde ze aan de balie in toen ze samen naar de cafetaria liepen voor een kop koffie.

Patrick was er met zijn gedachten niet bij. Hij dacht aan Tom. Jef had allang door dat er wat scheelde, maar hij was zo kies er niet over te beginnen en Patrick vond dat best zo.

Ze bestelden net een tweede koffie toen twee douaniers lachend de cafetaria binnenstapten. Ze zagen Jef en Patrick zitten en kwamen meteen hun kant uit.

‘Bakkers, ik zou maar op mijn tellen passen, als ik jou was’, lachte de dikste van de twee. ‘Dat gekke mens met haar bontmantel kwam hier net een kist ophalen. Ze was in alle staten toen ze hoorde dat de zending in beslag was genomen. Ze bekeek de stempel onder de papieren en zei luidop: ‘Patrick Bakkers? Heeft Patrick Bakkers me dat geflikt? Dat die maar op zijn tellen past!’ En dan liep ze, zo snel haar hoge hakken dat toelieten, naar buiten.’

Patrick was krijtwit geworden.

‘Hoelang is dat geleden?’ vroeg hij.

‘Pas. Ze ging net buiten’, antwoordde de onthutste douanier.

‘Ik moet weg’, zei Patrick. ‘Sorry’.

Hij sprong op, stootte zijn stoel om en holde naar buiten. Hij zag de rode ferrari nog net de parkeerplaats afrijden. Hals over kop sprong hij in zijn peugeot, startte en scheurde achter de sportwagen aan. Natuurlijk wist hij dat hij Lydia de Snert niet zou kunnen bijhouden, maar tegen beter weten in probeerde hij het toch. Toen hij de parkeerplaats verliet, zag hij haar nog net om de hoek verdwijnen, richting autoweg. Zijn banden gierden in de bocht. Een oud mannetje in een opel toeterde geschrokken en schudde niet begrijpend zijn hoofd. Ze reden nu op de ring rond Brussel en Patrick zag de rode sportwagen heel in de verte. Sloeg ze rechts af? Richting Antwerpen wellicht. Toen verdween Lydia de Snert pijlsnel uit het gezicht.

Patrick werd er moedeloos van. Hij reed zo hard hij kon, maar zijn oude peugeot begon al hevig te rammelen bij 100 kilometer per uur. Hij reed nu 125 en het scheen hem toe of hij elk ogenblik levensbelangrijke onderdelen van zijn auto zou kunnen verliezen. Hij was geen partij voor de ferrari. Dat besefte Patrick nu wel. Toch gaf hij niet op.

Twintig minuten later was het lot hem gunstig. Aan de rand van Antwerpen zag hij de ferrari aan de kant staan. Lydia de Snert stond uitzinnig te gillen tegen twee gemotoriseerde politieagenten, die haar geduldig lieten uitrazen, terwijl ze een proces-verbaal invulden. Patrick reed langzaam verder tot vlak voor de volgende afrit. Daar ging hij op de pechstrook staan en wachtte tot Lydia de Snert zou opduiken. Dat duurde niet eens zo lang. In zijn achteruitkijkspiegel zag hij de ferrari al aankomen, heel wat trager nu. Hij reed voorbij en draaide de afrit op. De peugeot volgde tot aan de parkeerplaats van een enorm flatgebouw. Patrick vond een plekje aan de andere kant van het terrein en hield heel precies in de gaten waar Lydia de Snert naar binnen ging.

Toen hij de hal in liep, vertrok de lift juist naar boven. Patrick volgde de lichtjes boven de deur. Ze ging tot de bovenste verdieping, acht hoog. Enkele minuten later was Patrick daar ook. De lift kwam uit op een marmeren gang met aan weerszijden grote ramen die op een daktuin uitkeken. Lydia de Snert woonde blijkbaar heel luxueus in een penthouse op het dak van het flatgebouw.

Met kloppend hart sloop Patrick door de gang en belde aan. Bijna onmiddellijk ging de deur met een ruk open. Lydia de Snert stond voor hem, de bontmantel nog aan en een open fles slivovitz in de hand.

‘Wie ben je? Wat kom je hier doen?’

‘Ik ben Patrick Bakkers’, zei Patrick en hij kon nog net op tijd zijn voet tussen de deur schuiven, voor die werd dichtgegooid. Er volgde wat geduw, maar Patrick was duidelijk sterker en de deur draaide naar binnen. Lydia de Snert haalde met haar naaldhak gemeen uit naar de voet van Patrick. Ze miste en haar hak brak. Vloekend tuimelde ze achterover en de fles slivovitz viel in scherven. Een sterke geur van alcohol walmde omhoog en heel even was Patrick in de war toen hij de vrouw daar zo weerloos zag liggen. Maar die aarzeling brak hem al spoedig zuur op, want Lydia trok een revolver, die ze blijkbaar in een schouderholster onder haar bontmantel droeg. Patrick deinsde achteruit en stak zijn handen omhoog, terwijl Lydia overeind krabbelde en haar jurk schikte.

‘Zo, jongeman. Dat zal je leren dames te overvallen.’

‘Waar is mijn broer? Wat heb je met hem gedaan?’

‘Dat zijn twee vragen tegelijk. Daar antwoord ik dus niet op. Overigens stel ik hier de vragen. Vertel maar eens op: waarom steek jij je neus altijd in andermans zaken?’

Patrick besloot te zwijgen.

‘Ik heb je wat gevraagd, jongeman. Ik ben het niet gewoon dat er niet naar mij geluisterd wordt. Je hebt mijn bijverdienste in beslag laten nemen. Daar til ik heel zwaar aan, Patrick. Mag ik Patrick zeggen? Jij mag me Lydia noemen. Dat is zo lekker familiair en gezellig. Dat wil ik je niet onthouden voor de laatste minuten die je te leven hebt.’

Patrick sloot zijn ogen. Wat was ze in godsnaam met hem van plan, vroeg hij zich af.

‘Kom, Patrick, we gaan een luchtje scheppen.’

Met de revolver in de aanslag dreef ze hem door de woonkamer, het terras op.

‘Vooruit, jongetje, ik wil dat je tot helemaal aan de rand gaat staan.’

Patrick stapte achteruit het terras over tot bij de lage balustrade, die het hele dak omzoomde. Hij voelde de rand ter hoogte van zijn dijen en terwijl hij, nog altijd met de handen omhoog, even opzij keek, zag hij acht verdiepingen lager de parkeerplaats. In de verte lag de ringweg rond Antwerpen en achter de kathedraal kon je zelfs de Schelde zien glimmen. Patrick werd echt bang nu. Het was duidelijk dat die vrouw voor niets terugdeinsde.

‘Ik heb al medelijden met je, arme Patrick’, spotte Lydia de Snert. ‘Ik zie het al in de kranten staan: Gisteren sprong de genaamde Patrick Bakkers, 22 jaar oud, om een nog onbekende reden van het dak van een flatgebouw in Antwerpen. Hij was op slag dood. De ongelukkige zette zich in voor de bescherming van de dieren. Wellicht is het trieste lot dat veel van deze beestjes moeten ondergaan in de handen van gewetenloze dierenhandelaars hem te veel geworden, waardoor hij een eind aan zijn leven maakte. Gedenk hem in uw gebeden. Hahahahaha!’

Ze gierde het uit van het lachen. Ze zag er vervaarlijk uit in haar openhangende bontmantel. Ze had haar schoenen uitgeschopt en kwam stap voor stap dichter. Een klein, venijnig serpent, dat zeker is van haar prooi. Toen ze nog twee meter van Patrick verwijderd was, stortte ze zich op hem met beide handen vooruit, mikkend op zijn borst. Patrick deinsde achteruit, wankelde, zag in een flits de diepte onder hem en wist zich met een uiterste krachtsinspanning naar rechts te gooien. Lydia miste hem, greep een moment in het ijle en slaakte een ijselijke gil terwijl ze over de balustrade dook. De revolver vloog uit haar hand en kwam met een brede boog op de parkeerplaats terecht. Maar Lydia zelf bleef wonder boven wonder hangen. Pas enkele seconden later drong het tot haar door dat Patrick tijdens zijn val haar linkerbeen had vastgegrepen en haar nu als een levend tegengewicht boven hield. Ze voelde hoe de rand van de balustrade in haar dij sneed, maar besefte ook wel dat dit niet het moment was om kleinzerig te zijn. Ze was helemaal aan hem overgeleverd. Hij hoefde maar even zijn greep te verslappen om voorgoed van haar af te zijn.

‘Patrick, help me. Haal me hier af’, riep ze in paniek.

Patrick klemde het been strak tegen zijn borst. Hij bedacht dat hij haar wel zou kunnen ophijsen, want zwaar was ze niet. Hij keek naar haar kousen vol ladders, naar haar roze onderjurk met daarop in zilverdraad haar initialen geborduurd, naar de bontmantel die nu als een vod van haar schouders hing.

‘Waar is mijn broer?’ vroeg Patrick beslist.

‘Haal me hier af. Ik zal het je allemaal vertellen’, klonk haar benepen stem.

‘Eerst wil ik weten waar hij is. Dan hijs ik je op.’

Even bleef het nog stil over de rand. Ten slotte drong haar antwoord dunnetjes tot hem door.

‘Hij is… in Taiwan.’

‘In Taiwan? Hoezo? Bij wie?’

‘Ik heb hem met het vliegtuig meegestuurd. Hij moet nu naar Taipei onderweg zijn. We wilden hem gebruiken om Traffic te chanteren.’

‘Wie zijn we?’

‘Ikzelf en…’

‘En wie?’

‘Hij vermoordt me als ik het zeg.’

‘Wie?’

Patrick verslapte de greep om haar been een beetje. Lydia de Snert zakte enkele centimeters naar beneden en gilde het uit.

‘Mister Poonh! Mister Poonh!’

Mister Poonh… Patrick had die naam al eerder gehoord. Hij herinnerde zich een telex van Traffic-Japan over hem. Poonh bleek zowat de grootste ivoorhandelaar van Azië te zijn. Zijn hoofdkwartier was in Hongkong, maar hij had verwerkingsfabriekjes in Taiwan, Singapore, Dubai en Ajman. Hij leverde het merendeel van het ivoor bestemd voor Japan, Europa en Amerika. Een man die nergens voor terugdeinsde. Als Tom in zijn handen was gevallen, zag het er voor hem wel heel slecht uit.

Patrick wist genoeg. Hij hees Lydia de Snert omhoog en tilde haar over de balustrade. Ze bleef kreunend liggen en Patrick besloot daar gebruik van te maken om te verdwijnen.

Hij liep het terras over, sprong door de openstaande deur naar binnen en holde de woonkamer door. Bijna gleed hij uit toen hij de hoek omdraaide, de hal in. En daar liep hij recht in de armen van Barkas, die hem met een stevige houdgreep bijna dooddrukte. De krachtpatser stapte de woonkamer in zonder zijn spartelende slachtoffer ook maar even een kans op ontsnappen te gunnen.

Op hetzelfde moment kroop Lydia de Snert op handen en voeten over het opstapje dat het terras van de woonkamer scheidde.

‘Barkas! Jongen! Net op tijd.’

‘Zoals steeds, mevrouw’, antwoordde hij. ‘Wat doe ik met hem?’

‘Sluit hem op, Barkas. Sluit hem stevig op!’