Hoofdstuk 15
Waarin Anne op ziekenbezoek
gaat, messen in tulpen verborgen zitten
en de misdaad met gips wordt bestreden.
Anne zette de rozen terug in de emmer en besloot toch maar het veldboeket te nemen. Ten slotte hield Patrick vooral van wilde bloemen en ze wilde haar baas eens extra verwennen nu hij in het ziekenhuis lag. Ze betaalde, stapte de bloemenzaak uit, keek naar de overkant en telde met geluidloze lippen de verdiepingen van het enorme gebouw. Daar boven, op de zevende verdieping lag Patrick te herstellen van zijn avontuur. Kamer 712 had het meisje aan de telefoon gezegd. Anne hield niet zo van ziekenhuizen. Het rook er altijd zo vreemd en ze vond het er veel te warm. Maar voor Patrick wilde ze graag wat extra’s doen. Ze vond hem een hele toffe baas en ze konden ontzettend goed met elkaar opschieten. Ach nee, ze was niet verliefd op hem. Stel je voor! Anne hield haar privéleven strikt gescheiden van haar werk. Maar je mocht je baas toch nog wel tof vinden, zeker.
Zo in gedachten verzonken liep ze de hal van het ziekenhuis binnen. Het bezoekuur was net begonnen en overal liepen mensen rond met bloemen en cadeautjes in hun armen. Aan de lift stond een man te wachten. Hij had brede schouders. Echt een kleerkast, dacht Anne. Hij hield een beetje onhandig een bos tulpen in zijn linkerhand. De bloemen zagen er niet meer zo fris uit. Ze vond het maar een rare kerel. Samen stapten ze de lift in en Anne vroeg hem op welke verdieping hij moest zijn.
‘De zevende’, mompelde de kleerkast.
‘O, ik ook’, lachte Anne en ze drukte op de knop.
Toen de schuifdeuren opengleden, wilde Anne als eerste naar buiten, maar de kleerkast wrong zich onbeleefd vóór haar de gang in. Anne bleef even staan, verbaasd over zo’n gebrek aan goede manieren. Dan haalde ze haar schouders op en stapte achter hem aan de gang in. Een verpleegster kruiste hen en lachte met een aangeleerd glimlachje.
De man liep de hele gang door en bleef staan voor kamer 712. Anne hield de pas in. Zou die ook bij Patrick op bezoek komen? dacht ze. Misschien een familielid van hem? Ze leken in elk geval niet op elkaar. Of kwam de kleerkast op bezoek bij een kamergenoot van Patrick? Natuurlijk, dat was het. De man was even blijven staan luisteren aan de kamer en duwde, zonder te kloppen, de deur open. Toen hij zag dat Anne naar dezelfde kamer kwam, schrok hij zichtbaar, trok de deur weer dicht en stamelde onduidelijk dat hij zich had vergist. Rare kerel, dacht Anne en ze stapte resoluut naar binnen.
Patrick sliep. Anne hield meteen haar pas in en sloop dan langzaam dichterbij. Ze draaide een stoel om en ging vlak bij hem zitten. De ruiker veldbloemen hield ze op haar schoot. Hij ziet er mager uit, dacht ze, maar toch niet echt slecht, alle omstandigheden in acht genomen. Ten slotte had hij verscheidene dagen in een donker hok gezeten, zonder eten of drinken. Zijn lippen waren nog altijd wat gezwollen en ruw. Ze had medelijden met haar baas en tegelijk genoot ze ervan toen ze hem zo rustig hoorde ademhalen. Hij zou wel gauw weer beter worden, want ze wist dat hij sterk was als geen ander.
Anne kuchte. Ze wilde Patrick natuurlijk niet wakker maken, maar stel dat hij de hele middag bleef slapen, dan zat ze hier wel mooi voor aap. Ze kuchte nog eens en kijk, zijn ademhaling stopte even en Patrick trok een wenkbrauw omhoog.
‘Anne’, lachte hij. ‘Tof dat je gekomen bent!’
‘Tuurlijk, Patrick. Hier. Dit is voor jou. En je hebt de groeten van iedereen op kantoor. Misschien komen er morgen nog een paar.’
Ze duwde hem de bloemen in zijn hand, maar Patrick had nog nauwelijks de kracht om ze vast te houden. Dus nam ze het boeketje weer van hem over.
‘Ik loop even om een vaas bij de verpleegster’, zei Anne.
‘Wacht even… Ik moet je wat vragen.’
Patrick trachtte zich op te richten, maar toen Anne zag hoeveel moeite hem dat kostte, boog ze zich naar hem toe.
‘Je moet Tom zoeken, Anne. Tom is ontvoerd. Ik was een ivoorsmokkel op het spoor. Ze hebben Tom meegenomen. Naar…’
Patrick verslikte zich en kreeg een enorme hoestbui. Zijn keel deed pijn en spreken ging nog uiterst moeizaam.
‘Je moet… Tom… Tom vinden. Ze gaan… Hij is ontvoerd. Zoek…’
‘Stil nu, Patrick’, onderbrak Anne hem. ‘Blijf rustig liggen. Ik haal je wat te drinken en tegelijk breng ik een vaas mee voor je bloemen. Straks, als je gedronken hebt, zal het beter gaan.’
Patrick knikte alleen maar. Anne legde de ruiker op tafel en stapte de kamer uit. In de gang kwam ze weer de kleerkast tegen, maar ze lette nauwelijks op hem. Het kantoortje van de hoofdverpleegster lag aan het andere uiteinde van de gang. Anne vroeg er een fles water en een bloemenvaas. Toen ze even later al weer uit het kantoortje kwam, zag ze nog net hoe de kleerkast de kamer van Patrick binnenging. Bijna liet ze de fles water vallen. Daar was iets mis. Dat zag je zó. Dat die man zich twee keer van kamer zou vergissen, was al te potsierlijk. Anne voelde haar buik in elkaar krimpen van angst en stapte zo snel ze kon naar het einde van de gang. Halverwege hoorde ze Patrick gillen. In volle vaart liep ze naar de kamer, gooide de deur open en zag de kleerkast staan naast Patricks bed. Eén arm hield hij hoog opgeheven en in zijn hand flikkerde een mes van wel dertig centimeter. Patrick hing half uit het bed en trachtte de man van zich af te duwen. Waar Anne de moed vandaan haalde, wist ze zelf niet, maar in elk geval stormde ze vooruit, de fles water in de ene hand, de zware glazen vaas in de andere. Ze sprong de overvaller op de rug als een volleerde rodeorijdster en liet tegelijk de fles en de vaas aan weerszijden van zijn kop terechtkomen. De kleerkast keerde zich nog half om, liet het mes kletterend op de grond vallen, keek met zijn beide ogen naar het puntje van zijn neus en plofte toen neer tussen de in het rond gestrooide tulpen, waartussen zijn mes verborgen was geweest.
‘Barkas. Het is Barkas. Hij wilde… wilde mij vermoorden’, hijgde Patrick.
Anne was al bij hem en hees haar baas in de fauteuil bij het raam. Intussen vlogen drie verpleegsters naar binnen, gealarmeerd door het gegil en het lawaai.
‘Hij wilde hem vermoorden!’ schreeuwde Anne, ook totaal overstuur. ‘Bel de politie! Doe iets!’
De jongste verpleegster holde meteen terug naar buiten en reed even later een brancard naar binnen. Anne dacht dat ze Patrick kwam halen, maar nee, met zijn drieën pakten ze Barkas op van de grond en legden hem op de brancard.
‘Hé’, riep Anne, ‘hier ligt het slachtoffer! Zouden jullie hem niet beter eerst verzorgen?’
‘Dat doen we zo, mevrouwtje, maar eerst het dringendste werk’, antwoordde de verpleegster en tegelijk reed ze met Barkas de kamer uit.
Gelukkig bleef een van de drie verpleegsters bij Patrick en Anne, want ze hadden eigenlijk allebei hulp nodig.
Intussen holde de verpleegster met de bewusteloze Barkas twee gangen door, daalde drie verdiepingen met de lift en reed toen in volle vaart de gipskamer binnen.
‘Vlug!’ riep ze. ‘Bel de politie. Die man heeft een moordpoging op zijn geweten. We pakken hem in voor hij bijkomt. Snel!’
Ze bond een plastic schort voor en gooide tegelijk een flinke hoeveelheid gipsverbanden in het waterbad. Toen de windsels opgezwollen waren, begon ze Barkas ermee te omwikkelen, geholpen door nog twee andere verpleegsters. Eerst zijn beide benen samen, later ook zijn armen strak tegen zijn lichaam. In nauwelijks vijf minuten tijd zag hij eruit als een mummie.
‘Goed zo, jongen’, zei ze. ‘Nog tien minuten en je kan geen vin meer verroeren. Laat de politie maar komen.’
Commissaris Malgré kreeg zo ongeveer de slappe lach toen hij zag hoe Barkas hem werd afgeleverd. De boef kwam net bij van de slag die Anne hem had toegebracht. Toen hij ontdekte hoe hij ingepakt was, begon hij met het enige stukje van zijn lichaam dat nog wel kon bewegen, de commissaris en de verpleegsters de huid vol te schelden. Twee politieagenten pakten hem op, legden hem op een brancard en reden hun vreemde, witte vracht naar de klaarstaande politiewagen. In de nor zouden ze het gips er wel afhalen. Ontsnappen zou hij zo in elk geval niet.
Toen de commissaris kamer 712 binnenstapte, was Patrick al wat gekalmeerd en ook Anne was van de ergste schok bekomen.
‘Ik had je vanmiddag willen komen bezoeken’, zei Malgré. ‘Maar het scheelde blijkbaar geen haar of ik was net op tijd geweest voor je begrafenis. Gelukkig ben je er nog, want ik wilde je een paar vraagjes stellen. Er zijn namelijk nog wat witte vlekken in mijn onderzoek en wellicht kun jij die inkleuren.’
‘Ga je gang’, antwoordde Patrick.
De commissaris liet hem het hele verhaal vertellen van de ontvoering van Tom, zijn confrontatie met Lydia de Snert, zijn eenzame opsluiting en de moordpoging van Barkas. Patrick deed zijn verhaal op fluistertoon om zijn keel te sparen. Anne luisterde gespannen toe en commissaris Malgré schreef af en toe iets op in zijn notitieboekje. Toen Patrick zweeg, bleef de politieman een tijdlang peinzend voor zich uit staren.
‘Taiwan,’ zei hij ten slotte, half in zichzelf. ‘Dat wordt een moeilijke klus. Geen enkel internationaal verdrag hebben de Taiwanezen ondertekend. Kan ook niet, want ze zijn uit de UNO gekegeld. Hoe moet ik daar de politie aan de gang krijgen?’
En na een korte pauze ging hij verder: ‘We zullen zien. Dag Patrick, dag mevrouw, ik hou jullie op de hoogte’.
Terwijl ze zijn stappen op de gang hoorden wegsterven, stond Anne op, goot water in de vaas en plaatste de ruiker, die al de herrie wonder boven wonder had overleefd, op het nachtkastje. Daarna stopte ze Patrick onder.
‘Slaap jij nu maar een beetje’, zei ze. ‘Ik zal aan de verpleegster vragen dat ze extra op je let. Tot morgen, misschien.’
Patrick knikte vermoeid. Anne gaf hem een zoentje op zijn voorhoofd en voor ze goed en wel de kamer uit was, viel hij in een diepe slaap.