2
Hij vertrok nog voor zonsopkomst, toen Mah-ree en Jhadel nog diep lagen te slapen. Met zijn spiesen van berenbot in de ene hand, de heilige steen om zijn hals en warm gekleed in zijn mantel van berenvacht, daalde Warakan van de hoogten af over een lange, met puin bedekte helling. Hij bewoog zich behoedzaam door de duisternis, want hij wilde zo min mogelijk lawaai maken. Dat viel hem niet licht. Nu en dan gleden zijn mocassins over de steile, met kiezels bezaaide helling uit en veroorzaakte hij kleine aardverschuivingen en steenlawines.
De jongen keek omhoog naar de top, half verwachtend Mah-ree en Jhadel in silhouet tegen de sterren te zien. Hij wist dat een van hen hem dan zou terugroepen. Geen van beiden zou het goedvinden dat hij alleen op jacht ging. Hij herinnerde zich de nacht van de springende kat en kromp ineen. Toen vatte hij moed. Ditmaal was hij er niet uit boosheid vandoor gegaan. Nu was hij op weg om zijn stam te dienen. Hij was voor hen op jacht: voor zijn vrouw en de Wijze! Ze zouden de komende dagen vlees nodig hebben, en hij zou daarvoor zorgen en er trots mee terugkeren. Aangezien de schuilhut omringd werd door grote rotsblokken, zouden ze tijdens zijn afwezigheid weinig te vrezen hebben van roofdieren.
Warakan ging verder. Tweemaal hield hij halt bij een onverwacht geluid: een brekende dode tak ergens in het verspreide geboomte voor hem uit en toen het geklink en gekletter van glijdend gesteente van onder andere voetzolen dan de zijne. Hij verstrakte, hief een spies, hield zijn adem in en luisterde. Seconden gingen voorbij en nog steeds stond hij doodstil. Elk moment kon de metgezel van de grote kat die Mah-ree gedood had hem vanuit het donker tegemoet springen. Ver beneden hinnikte een paard, ergens langs de rivier, maar Warakan hoorde geen angst in het geluid. Het was stil in de kloof.
De jongen slikte diep en haastte zich verder. De krakende takken en het schuivende puin werden hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door dieren die hem niet interesseerden: konijnen of muizen die naar eten scharrelden, ratten die hun nest in en uit gingen, of een klipgeit die wegdraafde over het gruis. Maar toen kreeg hij visioenen van grotere vleeseters... tot hij weer terugkwam op het huiveringwekkende beeld van de grote springende kat. Met een droge mond van angst ging hij met een boog om het geboomte heen en bleef zoveel mogelijk op open terrein. Het paard mocht dan ongestoord bij de rivier grazen, en Mah-ree en Jhadel lagen ongetwijfeld veilig in de hut te slapen, maar Warakan was - ondanks zijn indrukwekkende afkomst en de troost van de heilige steen - kwetsbaar voor roofdieren en besefte dat heel goed. Hij wist niet precies wanneer hij voor het eerst merkte dat de helling onder zijn voeten begon af te vlakken, maar het begon lichter te worden en daar was hij blij om. Nu hij om zich heen kon zien, voelde hij zich veiliger, vooral omdat het terrein hem vertrouwd was. Over deze heuvels had hij, samen met Jhadel en het berenjong, mammoetsporen, inkervingen in bomen en stapels geblakerde stenen gevolgd, die hadden verraden dat anderen - de volgelingen van Gele Wolf - hun voor waren gegaan. Nu hij deze tekens nog eens aan een onderzoek onderwierp, was Warakans reactie dezelfde als de eerste keer: was Gele Wolf erop uit geweest dat zijn vijanden hem volgden? Of hadden die vervloekte Rode-Wereldsjamaan en zijn stam erop vertrouwd dat niemand hun spoor voorbij de rand van de wereld zou volgen? Bij de laatste vraag moest de jongen glimlachen. Zolang de pasgeboren totem nog bezig is op te groeien en nog niet de macht van een grote witte mammoet heeft ontplooid, neemt Bedrieger misschien niet altijd de juiste beslissingen. Misschien is hij niet onoverwinnelijk. Met zijn vrije hand betastte hij de talisman aan zijn keel en lachte toen hij besefte dat zijn gedachten wel moesten kloppen. 'De heilige steen van de voorouders is niet langer van Cha-kwena! Dankzij de ongehoorzame Rode-Wereldvrouw is de steen nu van Warakan, zoals ook zijzelf hem eens zal toebehoren. Hoor je me, Gele Wolf? Horen jullie, geesten van Shateh en Masau? Ja-hee! Warakan is sterk door de macht van de Ouden! Aanschouw al hetgeen Warakan vandaag zal gaan doen!' De wind maakte zich meester van zijn verklaring en voerde die mee. Hij voelde zich er plotseling een stuk minder almachtig door. Opnieuw hoorde hij het paard hinniken, en ditmaal hoorde hij wel angst in het geluid. Van verschillende plekken op de vlakte en langs de rivier rezen stofwolken op. Warakan schudde zijn hoofd. Hij was blij dat Mah-ree niet bij hem was, want ze zou hem - terecht - hardop voor Dwaas hebben uitgemaakt.
De jongen wachtte. Langzaam ging op de vlakte het stof weer liggen, en even langzaam verspreidde het ochtendlicht zich over het land. Warakan zag dat het weelderige groen van het lentegras al in goudgeel aan het veranderen was; de kleur vertelde hem over de afwezigheid van water aan deze kant van de pas. Om naar het westen en noorden te kijken moest hij zijn ogen dichtknijpen tegen het felle zonlicht dat hem van de verre, met sneeuwmantels bedekte toppen tegemoet schitterde. Jhadel had gelijk. De grote reus lag laag en zwaar op de bergen. Hoeveel heldere voorjaarsochtenden zouden er verstrijken voordat de winter het veld zou ruimen? Toen hij de bevroren woestenij van met gletsjers bedekte bergen zag, herinnerde hij zich Jhadels verhalen over het begin der tijden, toen Eerste Vrouw en Eerste Man tegen een eeuwige winter vochten om te overleven in een land van ijs. Was het, gezien het feit dat Jhadel volhield dat Warakan en Mah-ree de wedergeboren Eerste Man en Eerste Vrouw waren, mogelijk dat die koude tijden herleefden? Het was een verontrustende vraag. En Warakan, die zojuist de langste, koudste en ellendigste winter van zijn leven achter de rug had, had dan ook weinig lust om zich in die vraag te verdiepen.
Een koele, droge wind stak op in zijn rug. Het was een prettig, helend gevoel, bijna even troostend als het geluid van Mah-rees stem wanneer ze haar tijd verdreef met het zingen van zachte, kalme liederen uit de Rode Wereld. Warakan hield zijn hoofd scheef. Sinds wanneer was hij door het gezang van Pratende Beer getroost? Ze zong altijd voor Jhadel, niet voor hem!
Naarmate de dag overal om hem heen verder ontwaakte, werd Warakans stemming ten aanzien van Mah-ree wat milder. Hij kon het haar niet kwalijk nemen dat ze bezorgd was om de Wijze. De oude man werd zwakker, dat wisten ze allebei. De jongen was blij dat ze hem ertoe had geprest om vanwege Jhadel het bos te verlaten en de zon op te zoeken. Hij was er zeker van dat in het gebied dat ze achter zich hadden gelaten alles nog donker en vochtig was. Hij was zo dankbaar dat hij er weg was, dat hij het bijna had uitgejubeld, maar ditmaal hield hij zich in. Hij keek achter zich omhoog naar de hoogten van de bergpas; het zou tot halverwege de ochtend duren voor de zon boven de top verscheen. Tot het zover was, zou Warakan op jacht gaan in de koelte van de ochtend. Warakan zou jagen! En als de krachten der schepping zijn plan gunstig gezind waren, zou Mah-ree vanavond voor de verandering naar hem glimlachen en alle harde en vijandige woorden vergeten. Hij liep door naar een uitstekende rotspunt die een goed uitzicht bood over de vlakte. Onmiddellijk viel zijn blik op de prooi waar hij zich op zou richten: een zwaar kreupele hinde in een kleine kudde gaffelantilopen die graasden in hoog gras aan de voet van een geërodeerde oeverwand. De kleine crèmegele antilopeachtige dieren waren de snelste - en smakelijkste — viervoeters die hij kende: als ze opgeschrikt werden, waren ze onmogelijk in te halen. Warakan verscherpte zijn blik. Zelfs van deze grote afstand kon hij zien dat de hinde aan haar rechtervoorpoot zo kreupel was dat ze er helemaal niet meer op steunde. Met geduld en beleid zou hij zorgen dat hij op de oeverwand terechtkwam, benedenwinds van de dieren, zodat ze zijn aanwezigheid zouden horen noch ruiken voordat hij zijn spiesen naar ze toe slingerde. Zelfs als het niet kwam tot een dodelijke voltreffer en ze elders werd verwond, zou de hinde alleen maar nog meer gehandicapt zijn, zodat hij haar zou kunnen volgen tot ze erbij neerviel. Wat een prachtige buit zou ze zijn! Terwijl hij zorgvuldig beneden de wind bleef, daalde Warakan af naar de vlakte. Het kriebelende gras stond schouderhoog en geurde naar de ontluikende bloemen die gewoonlijk pas laat in de zomer te zien waren en hun kleuren van Regenboog moesten hebben gestolen. De jongen ademde duizelig van genot de schoonheid van zijn omgeving in. Voorzichtig sloop hij verder en maakte niet meer geluid dan de wind zelf.
Spoedig bevond hij zich op de oeverbank en bewoog zich met gemak door een brede doorgang door het gras tot hij abrupt bleef staan bij de geur van verse keutels. Zijn neus leidde hem verder naar een donkere, nog half vloeibare hoop. Hij stond stil, staarde omlaag en wist precies wat voor dier door het gras voor hem uit was gegaan.
Vleeseter?
Ja!
Vezel- en bloemeneter? Ja!
Vis- en insecteneter? Ja!
Berenbroeder?
Ja! Hoewel, misschien is het een andere beer, en helemaal niet mijn broeder... een volwassen mannetje, of een wijfje met jongen... Zijn veronderstellingen vervaagden terwijl een zwaar gevoel bezit nam van zijn ingewanden. Warakan had Mah-ree niet nodig om zichzelf Dwaas te noemen. Op alle jachtgronden waar hij doorheen getrokken was, eerst met het volk van de wakende ster en later met het volk van het Land van gras, was hij nog nooit een wildrijk terrein tegengekomen dat geen beren kende. En was het een wonder dat hij berenkeutels aantrof terwijl hij gedachteloos een pad had gevolgd dat het dier voor zichzelf had gemaakt? Zo'n onvoorzichtigheid was onvergeeflijk.
Hij slikte diep, hief een spies en begon aan een langzame terugtocht door het gras tot een plotseling lawaai voor hem uit hem halt deed houden. Iets groots had zich zojuist een weg gebaand door het gras en stormde nu de oeverwand af. Warakan hoorde kluiten aarde opvliegen en hoeven stampen en toen een wild geplas van water. Hij verstijfde, hoorde het onmiskenbaar nyik-nyik van een verschrikte antilope en toen... stilte.
De keus was aan hem: doorgaan of zich terugtrekken. Wat er zojuist bij de rivier was gebeurd, moest alle wild in de nabije omtrek zo ver hebben weggejaagd dat elke hoop om die dag nog te kunnen jagen, vervlogen was. Aan de andere kant: wat het ook was dat op de rivier was afgestormd, het was nu niet langer op de oeverbank. Aangezien het Warakan duidelijk was dat de uitwerpselen van een beer waren, moest hij er ook achter zien te komen of het zijn beer was. Hij ging voorzichtig verder en zei tegen zichzelf dat hij veilig was door de beschermende macht van de heilige steen. Snel genoeg was hij door het gras heen gelopen en stond hij aan de rand van de oeverbank. Overal om hem heen had de beer gegraven en van stelen en bloemen en wortels gegeten. Hij keek op van de grond naar de rivier en daar zag hij de beer, zijn beer, in het ondiepe water staan. Het dier zag er fit en krachtig uit, zelfs nog groter dan toen hij hem voor het laatst had gezien. Met zijn kop naar voren staarde het naar de overkant van het water, waar de kreupele hinde naartoe gezwommen was; de hinde was juist bezig op drie poten de vrijheid tegemoet te huppelen. Warakan liet zich op zijn knieën vallen. Het zag ernaar uit dat noch zijn broeder, noch Mah-ree, noch Jhadel die dag gaffelantilope te eten zou krijgen. Hij zuchtte, schudde zijn hoofd en vroeg zich af of de gestolen talisman misschien toch niet alles vermocht wat de Ouden hadden beloofd. Afwezig plukte hij een geknakte steel en begon erop te kauwen. De smaak kwam hem bekend voor: groen en heel rauw, precies als...
Warakan keek geschrokken omlaag. De plant stond nog niet in bloei, maar hij herkende de vorm en textuur van de bladeren. Zijn adem stokte toen hij besefte waar hij middenin zat. 'De medicijnbloem die Jhadel weer sterk zal maken!' Hij had nooit geweten dat de plant zo dicht bij de voet van de bergpas groeide. 'Ai-jie! Mogen de geesten van de heilige steen Warakan vergeven dat hij aan ze getwijfeld heeft!' Na deze verklaring slaakte hij een luide kreet van blijdschap, bukte zich voorover en begon alle medicijnbloemen te rooien die hij maar in het oog kreeg... totdat het geluid van een dier dat tegen de oeverwand op stormde hem aan de beer in de rivier herinnerde. De jongen keek op. Het dier sprong op hem toe.
Warakan gaf een schreeuw. De beer gromde en kwam als een grote massa naast hem neer, omhelsde hem innig en smoorde hem bijna met zijn likken van blijdschap over de gelukkige hereniging. En Warakan lachte en huilde tegelijk. De beer was weer zijn broeder, zijn jong, zijn vriend geworden! Ze rolden door het gras en de genezende planten en heelden de wonden van de vijandschap die hen gescheiden hadden.
Toen ze eindelijk allebei overeind kwamen, keek de jongen op naar de beer en zei: 'Het ziet ernaar uit dat je rug zonder enige hulp van mij of de Wijze of Medicijnvrouw is genezen. En wat ziet Warakan daar in je bek? Een gebroken voortand? Ha! Dat komt ervan als je speren doorbijt!' Hij trok een vermanend gezicht en zei toen op vertrouwelijke toon: 'Je broeder wilde zijn hand eigenlijk niet tegen je opheffen, dat weet je toch, hè? Ja, de vrouw kan ons allebei goed kwaad maken. Maar toch moet Warakan je zeggen dat het niet goed zou zijn als je die vrouw opat. Gaffelantilope is lekkerder... als je ze te pakken krijgt.'
De beer zuchtte alsof hij wilde zeggen dat hij ook niets van het andere geslacht begreep, begon toen rond te wroeten en energiek planten op te graven. Warakan bekeek hem een tijdje. Toen vlijde hij zich op de grote rug en genoot van het bewegende dier onder zich, van het gevoel weer dicht bij hem te zijn, opnieuw zijn broeder te zijn. Na een poosje kwam hij van de beer af, nam wat afstand en begon zelf ook druk planten uit te trekken, die hij onder zijn tuniek stopte tot die uitpuilde.
'Kom, broertjeliefl De zon staat hoog. Warakan moet terug naar de top van de pas. Ze zullen boos op deze jongen zijn tot ze zien hoe dik hij is geworden! Dan zullen ze behalve boos ook nieuwsgierig worden. Ze zullen zich afvragen wat hij wel heeft gegeten dat hij zo snel zo dik is geworden. En dan zal Warakan hun laten zien wat hij voor hen heeft meegebracht, wat de heilige steen en Berenbroeder hem samen hebben helpen vinden... voor hen! Warakan denkt dat ze daarna niet meer boos zullen zijn. Dus kom! Je bent al veel te lang weg geweest van je stam!'
De beer volgde, maar slechts een klein eindje. Even voordat Warakan de uitstekende rotspunt bereikte, verdween het dier tussen het gras. Warakan wachtte. Hij riep. Maar het was Mah-ree die antwoordde, en ze klonk weer als een moeder. 'Jongen! Waar ben je toch geweest!'
Warakan vertelde haar vol trots over alles wat er gebeurd was, behalve over de heilige steen en zijn angst voor onbekende nachtelijke roofdieren.
Mah-ree keek hem streng en verwijtend aan; ze zag bleek en vermoeid van bezorgdheid. 'De Wijze is zo zwak. Deze vrouw durfde hem niet alleen te laten! Als je nou eens gedood was of gewond was geraakt? En als je berenjong je hierheen zou volgen... ah! Je moet hem echt zijn eigen weg laten gaan, Warakan. Zie je niet hoe gevaarlijk hij is? Als je die beer de rug toekeert, zal hij zijn eigen soort opzoeken, zoals jij kennis en wijsheid moet opdoen van je leermeester Jhadel. En jij en ik...'
Ze zweeg; haar stem werd zachter en ze smeekte hem vriendelijk: "We moeten vrede sluiten, Warakan, niet alleen omdat dat prettiger is voor onszelf, maar ook om de Wijze een plezier te doen. Hij piekert over ons. Hij heeft zoveel met ons voor. En hij heeft ons zoveel te leren wat we niet kunnen leren als we elkaar steeds in de haren vliegen.'
Warakan was geschokt door haar verzoenende woorden. Hij fronste argwanend, onmiddellijk in de verdediging. 'Jhadels woorden zijn niet meer tot Warakan gericht sinds Mah-ree ons leven is komen delen.'
'Alleen omdat Warakan niet luistert.' 'Warakan luistert wel!'
'Maar Warakan probeert niet te begrijpen wat hij hoort.' 'O nee?'
'Nee!' Opnieuw zweeg ze. Nu was zij het die fronste. 'Je bent zo lang weggebleven. En je hebt geen vlees meegebracht. Toch ben je erg dik geworden, Warakan! Hoe...'
'Warakan brengt iets veel beters mee dan vlees!' verklaarde hij, en even later sprong zijn hart nog hoger op dan anders, want toen handenvol medicijnbloemen die hij hoog in de lucht gooide als een regen over haar neerdaalden, jubelde Mah-ree van plezier en kuste hem recht op de mond.