7. Het kasteel
Biggles en Rod hadden niet lang werk bij het
vinden van een grot of, beter gezegd, een ondiepe inham in de
rotswand die geschikt zou zijn om hun tijdelijke bezittingen in
onder te brengen. Hij was niet groot of diep genoeg om de groep een
gerieflijk onderdak te verschaffen, maar hij was droog, lag boven
de hoog waterlijn en was daarom voorlopig voor hun doel geschikt.
Althans zouden ze het er voorlopig mee kunnen doen tot ze iets
anders hadden, verklaarde Biggles. Toen zij terugkeerden naar het
haventje, waar zij de voorraden hadden achtergelaten, zei hij ook
dat het geen kwaad zou kunnen om eens te controleren wat zij nu
precies hadden op het gebied van voedsel, om er een indruk van te
krijgen hoelang zij het zouden kunnen uithouden als er niets meer
bijkwam. De voorraad bleek te bestaan uk twee blikken biscuits, wat
suiker, thee, gecondenseerde melk en een hoeveelheid blikjes
vruchten en vleessoorten. Als zij voorzichtig waren, dachten ze,
zouden ze het er wel een dag of drie mee kunnen uithouden. Daar
Algy in die tijd zeker te-, rug zou zijn, hadden ze niets om zich
zorgen over te maken.’
Bertie en Ginger werden teruggeroepen. Geen van beiden had iets te
melden, dus werden de voorraden zonder nog langer te dralen naar
hun iets verderop gelegen nieuwe basis gebracht. Toen dit gebeurd
was, keerden ze met hun allen terug naar het haventje, om daar op
de eb te wachten. Nog steeds hing de scherpe geur van verbrande
heide in de lucht. Biggles bleef steeds naar de hemel boven de zee
kijken.‘Ik hoop Algy te zien, verklaarde hij.‘Wat voor verschil1
zou het maken als hij komt?’ vroeg Rod.’
‘Een heleboel. Ik zou het niet prettig vinden dat hij, als hij
landde en niemand op het strand aantrof, naar ons ging zoeken en de
machine onbeheerd achterliet. Bovendien ben ik nieuwsgierig naar
wat ‘hij te vertellen heeft. Ik heb er al over gedacht om hem terug
te sturen naar de- commodore om verslag uit te brengen wat er hier
sinds onze aanwezigheid is gebeurd en om nieuwe instructies te
vragen.
‘En de verantwoordelijkheid op hem te schuiven?’ vroeg
Rod’
‘Precies, ‘ antwoordde Biggles.‘Zo deden we dat vroeger in het
leger ook.
‘Niet alleen in het leger, ‘ mompelde Rod, die van deze praktijk op
de hoogte scheen te zijn.’
Biggles werd ernstig.‘Steeds meer krijg ik het gevoel dat, als wij
hier iets beginnen, dat het op een ‘openlijke oorlog zal
uitdraaien. We moeten oppassen. Denk er wel aan, dat we tot nu toe
absoluut nog niet weten wat er gaande is. Het kan zijn dat er
betrekkelijk iets onschuldigs is, zoals bijvoorbeeld stropen.
Aangezien ik al een paar robben heb ontdekt, heb ik zelfs aan deze
vorm van stropen gedacht, die natuurlijk niet geoorloofd is. Helaas
weet ik het niet en daarom wil ik eerst zeker van de zaak zijn
voordat we werkelijk hard gaan aanpakken.’
‘Dan is er nog iets, ouwe jongen, ‘ zei Bertie.‘Precies zoals wij
niet weten wat deze knapen hier doen, weten zij het niet van ons.
Ik wil maar zeggen dat, ofschoon zij waarschijnlijk weten dat Rod
hier is om bezit van zijn eiland te nemen, zij geen reden hebben om
te veronderstellen dat hij de politie erbij heeft
gehaald.’
‘Daar héb je gelijk in, ‘ beaamde Biggles.‘Blijkbaar willen ze Rod
hier niet hebben. De grote vraag is waarom? Het schijnt wel zeker
te zijn dat zij niet van plan zijn hier alleen maar tijdelijk te
blijven, anders zouden ze niet zoveel moeite doen hun praktijken te
verbergen. Voor zover wij kunnen beoordelen zouden ze op het
ogenblik niet weg kunnen, al zouden ze dat ook willen, ofschoon we
redenen hebben om aan te nemen dat hier van tijd tot tijd een
vliegtuig en een boot komen.’
‘En dat ze een paard gebruiken, herinnerde Ginger hen.’ Wat er
volgens mij allemaal op wijst dat er een hoop geld bij hun
praktijken betrokken is, zei Rod sluw. Biggles was het met hem
eens. Hij stond op.‘Het water schijnt vrijwel zijn laagste punt te
hebben bereikt, dus moesten we het maar eens proberen.
‘Zover we kunnen langs de voet van de rotsen lopen?’
‘Ja, dat was de bedoeling. We kunnen echter niet allemaal gaan.
Iemand zal hier moeten blijven om Algy op de hoogte te brengen
wanneer hij terugkomt, ofschoon het daarvoor nog wel een tikkeltje
aan de vroege kant is. Ginger, jij blijft hier. Zoek een plekje op
vanwaar je het strand kunt overzien, maar hou je zoveel mogelijk
gedekt. Als Algy komt, vertel jij hem dan wat er aan de hand is.
Laat de machine geen ogenblik onbeheerd achter. Wij zijn daar
volkomen van afhankelijk. Verspeelden we die, dan zouden we
werkelijk in een uiterst netelige situatie zitten. Het is niet aan
te nemen dat de vijand hem niet hoort of ziet komen, en het is wel
zeker dat hij erachter wil komen wat dat toestel hier doet. Dat
moet voor die knapen van groot belang zijn nu zij het idee hebben
dat de marine belangstelling voor het eiland koestert.
‘Ja, daar zit iets in. Ben je van plan lang weg te blijven?’ vroeg
Ginger’
‘Dat is moeilijk te zeggen. Het hangt ervan af hoe de zaak
verloopt. Met een beetje geluk kunnen we misschien de omtrek van
het kasteel verkennen, als we zover kunnen komen. Waarschijnlijk is
het dat we de kijker harder nodig hebben dan jij, dus nemen we die
maar mee.
Er werd verder niets meer gezegd. Ginger vertrok in de „ richting
van het strand. Biggles, Bertie en Rod vertrokken in de
tegengestelde richting’
Toen hij zag dat Rod zijn dubbelloops jachtgeweer bij zich had,
vroeg Biggles: ‘Neem je dat dingetje mee?’
‘Waarom niet? Ik heb er helemaal geen last van. Het is mijn
lievelingsgeweer en ik zou het heel vervelend vinden als er iets
mee gebeurde.’ Biggles. liet het verder maar zo’
De strook rotsblokken tussen de voet van de rots en de zee was niet
erg breed. Het was het gewone beeld van elke gelijksoortige
kustlijn: rotsblokken van allerlei vorm en omvang, bedekt met
zeewier en schaal diertjes, met hier en daar ertussen door het
zakkende water gevormde poelen. Steeds moest een gelegenheid worden
gezocht om langs deze obstakels heen te komen, en meer dan eens
moesten zij, op een punt waar ze niet verder konden, terug om een
andere doorgang te vinden. Ook was het nodig een oogje op de boven
hen uitstekende rotsen te houden. Ofschoon zij dit allemaal hadden
verwacht, vorderden zij uiterst langzaam. Ze moesten ongeveer een
uur onderweg zijn geweest, toen Biggles bleef staan en naar zekere
tekens op de rotswand wees die voor zichzelf spraken, in het
bijzonder een zich aan de onderkant bevindende strook nat
zeewier.‘Dit staat me niet erg aan, ‘ merkte hij met gefronste
wenkbrauwen op.‘Je begrijpt wel dat we hier met hoog water niet
langs zouden kunnen. Het tij is gekeerd. Een van de eerste dingen
die een verstandig soldaat leert, is er altijd voor te zorgen dat
er een mogelijkheid is om terug te trekken. Als wij worden
afgesneden op een plaats waar de rotswand te steil is om naar boven
te klimmen, staan we er niet best op.’
‘Ja, dat is zo; maar veel verder zullen we niet hoeven te gaan. We
moeten al vrij dicht bij het kasteel zijn en daar verwacht ik wel
een mogelijkheid te vinden om naar boven te komen, ‘ antwoordde
Rod. Ieder ogenblik moeten we nu bij een plaats komen waar de
rotswand een mogelijkheid biedt om naar boven te klauteren. Ik ben
er helemaal voor om verder te gaan.
Biggles draaide zich om en keek in de richting van waaruit zij
gekomen waren. De golven kwamen al met meer geweld aanrollen, wat
duidelijk te merken was aan het schuim en het lawaai dat ze
veroorzaakten. Tegen beter weten in zei hij: ‘Goed, jij je zin.
Laten we verdergaan zolang jij gelooft dat er een manier is om naar
boven te komen.
Rod gaf geen antwoord en zonder meer liepen ze door. Ze waren nog
niet ver, toen het scheen dat zijn optimisme gerechtvaardigd was.
Een grote aardverschuiving had een gat in de rotswand gedrukt, en
het neergekomen gesteerite vormde een lange, ruwe helling die de
mogelijkheid bood om naar de top te komen. Biggles slaakte een
zucht van verlichting.‘Dit is het dus, ‘ zei hij.‘We kunnen niet
terug. Het is te laat en ik wil niet het risico nemen dat we
halverwege door het water worden verrast. Er blijven ons dus twee
mogelijkheden open. We kunnen hier wachten tot het opnieuw laag
water is, of we kunnen naar boven klauteren om te zien waar we
zijn, wat zou betekenen dat, als we terug wilden naar het strand,
iedereen ons vanuit het kasteel zou kunnen zien.
‘Waarom niet?’ vroeg Rod met een harde klank in zijn stem.
‘Allemensen! Het zou mooi worden als ik niet eens over mijn eigen
bezit mocht lopen, wat per slot van rekening verondersteld wordt in
een beschaafd land te liggen. Ik ga naar boven.’
‘Oké, als jij er zo over denkt, gaan we mee.’ Bertie
glimlachte.‘Mijn idee! Nu kunnen we tenminste wat pret beleven in
plaats van als een stelletje berggeiten tussen die smerige
rotsblokken te blijven ronddolen.’ Biggles gaf geen antwoord. Ze
begonnen aan de vrij steile klimpartij over de chaos van losse
rotsblokken. Het was een lange, vermoeiende bezigheid om vanaf het
peil van de zee naar het hoogste, of bijna hoogste, punt van het
eiland te klimmen. Gelukkig had de aardverschuiving al lang geleden
plaatsgevonden, zodat de rotsblokken tijd hadden gehad om in een
wat minder wankele houding te gaan liggen, want anders zou de tocht
nog gevaarlijker zijn geweest dan hij al was. Er was echter grote
voorzichtigheid geboden om ongelukken te voorkomen’
Rod was de eerste die de top bereikte. Hij gluurde over de rand,
maar dook bijna ogenblikkelijk ineen.‘Wat is er aan de hand?’ vroeg
Biggles.‘Niks, maar we bevinden ons pal tegenover het kasteel. Het
staat op een afstand van niet meer dan vijftig meter.
‘Dat is goed nieuws, zei Bertie.‘Het spaart onze
schoenzolen.
‘Wat belangrijker is, is het feit hoe korter de afstand, hoe minder
kans wij lopen gezien te worden, merkte Biggles op.‘Dat wil zeggen,
als we besluiten om onze vrienden een bezoek te brengen. Aangezien
we zo dichtbij zijn, geloof ik wel dat we de zaak nu maar op de een
of andere manier moeten doorzetten. Als we teruggingen over het
open strand, zouden we in elk geval toch worden gezien, en ik voel
er weinig voor om de rest van de dag rustig op het zakken van het
water te gaan zitten wachten.
‘Zo denk ik er ook over, ‘ verklaarde Rod.‘Als ze handtastelijk
willen worden, zullen ze wel ontdekken dat wij dat ook
kunnen.
‘Zeg, wat ben je eigenlijk van plan om te zeggen wanneer je ze in
het kasteel aantreft?
‘Ik zal ze vragen wat ze zich wel «verbeelden om zich in mijn huis
op te houden, en ze eruit te schoppen. Ik zal ze zeggen dat, als ze
niet binnen vierentwintig uur van mijn domein verdwenen zijn, ik ze
zal laten verwijderen door de wet.
‘Aangezien de wet hier ver vandaan is, zullen ze zich daar heus
niet veel aan storen.
‘Ze zullen schrikken wanneer ze tot de ontdekking komen dat de wet
helemaal niet zo ver weg is als ze wel denken. Ik reken er
natuurlijk wel op dat jullie mij steunen.
‘Je schijnt één ding te hebben vergeten.’
‘Wat dan?
‘Dat ik, als politieman, er misschien geen genoegen mee zou nemen
die knapen alleen maar te zeggen dat ze moesten opkrassen. Ik wil
weten wat ze hier uitvoeren. Dat zou van alles kunnen zijn. Wie
weet op welke manier zij de wet overtreden. Te oordelen naar de
manier waarop ze zich gedragen, zal het heus niet mis
zijn.
‘Oké. Laten we dan zien dat we erachter komen.’ Rod stand op en
begon met ferme passen in de richting van het kasteel te lopen. Hij
deed geen poging zich te verbergen’
De anderen volgden’
Het kasteel was, van dichtbij gezien, niet zo indrukwekkend als het
vanaf de rotskant boven de haven geschenen had. Het was een
massieve, rechthoekige steenkolos die een vrij groot terrein
besloeg, en aangezien het maar twee verdiepingen hoog was, wekte
het een gedrongen indruk. Die indruk zou nog sterker zijn geweest,
als er niet een soort omloop was geweest die toegang gaf tot wat
blijkbaar een platdak was en een toren op elk van de vier hoeken.
Er was geen enkele poging tot versiering gedaan, aangezien men de
nadruk eerder op sterkte dan op uiterlijk had gelegd. Daar het
gebouw ontworpen en opgetrokken was in een tijd dat plaatselijke
oorlogen aan de orde van de dag waren en een ridder nooit wist
wanneer er een aanval op zijn burcht zou worden gelanceerd, kwam
het alleen maar aan op verdediging en de bekwaamheid om een
belegering te doorstaan.’
De ramen, die op regelmatige afstanden waren aangebracht, waren
hoog en smal, niet meer dan spleten in het metselwerk, met de
onderkant juist buiten bereik van een rechtopstaande man. Vroeger
zou de toegang tot dat kasteel moeilijk zijn geweest, want parallel
aan de muren was een inzinking, die blijkbaar een slotgracht was
geweest. Nu stond hij grotendeels droog en was de bodem bedekt met
riet’
Aan de achterkant van het hoofdgebouw stonden, loodrecht op hun
naderingslijn, enkele bijgebouwen. Ze waren voor het grootste
gedeelte in ruïnes veranderd, óf als resultaat van een slechte
bouw, óf door een vijandelijke aanval. Er was geen sterveling te
zien en wat eventuele geluiden betrof, kon het een kerkhof zijn
geweest. Boven het dak rees geen enkel rookspiraaltje op. Het bezat
geen schoorstenen zoals wij die kennen.‘Hoeveel deuren heeft dit
edele verblijf?’ vroeg Biggles een tikkeltje sarcastisch aan
Rod’
‘Ik kon er maar één vinden. De hoofdingang. Hij bevindt zich aan de
voorkant. Vroeger was er ook nog een kleine achterdeur, maar die
schijnt geblokkeerd te zijn. Ik kan me niet voorstellen waarom,
maar ongetwijfeld werd dat met een zekere reden gedaan.’ Biggles
bleef zwijgend staan.‘Ik ruik verbrande turf, ‘ zei hij.‘Niet ver
uit de buurt moet er een vuurtje zijn.’
‘Dat zal wel uit het gebied komen dat de afgelopen nacht is
platgebrand, zei Rod’
‘Dat geloof ik niet. We zijn een flink eind uit de buurt van het
dichtstbijzijnde punt daarvan en de wind waait in de verkeerde
richting. Er gebeuren hier vreemde dingen, maar ik weiger te
geloven dat rook tegen de wind in kan drijven.
Ze passeerden nu de bijgebouwen en juist toen Biggles’ laatste
woorden waren weggestorven, klonk ergens op het open gebied tussen
hen het gerinkel van metaal. Hij keek naar Rod.‘Evenmin kan metaal
zich zonder hulp verplaatsen, voegde hij er zacht aan toe.‘Laten we
een kijkje gaan nemen.
Er was nog steeds geen teken van enig levend wezen te bekennen,
toen zij verder liepen naar een opening tussen de gebouwen, die
allang de prooi van mos en va- rens was. Toen zij erdoor kwamen,
werd de oorzaak van het geluid dat zij hadden gehoord
ogenblikkelijk duidelijk. In het grove gras dat op het terrein
binnen de muren groeide, graasde een ruigharige pony, die, om te
voorkomen dat hij er vandoor zou gaan, was vastgezet aan een lange
lijn, die was vastgebonden aan een roestige ijzeren ring in een
ouderwetse drinkbak.‘De knol van Ginger, ‘ mompelde Biggles. Hij
liep naar een zich vlakbij bevindende deuropening en keek naar
binnen.‘En hier hangt zijn zadel, verklaarde hij op merkwaardige
toon’
Rod keek naar binnen.‘Aha, een pakzadel! Wat leid jij daaruit
af?
‘Het is zoals wij dachten, antwoordde Biggles.‘Dat dier wordt
gebruikt om iets naar het strand te brengen of ervandaan te halen.
We weten dat het er is geweest omdat we zijn hoefafdrukken in het
zand hebben gezien. Wat de aard van de last betreft tast ik in het
duister, maar. één ding is vrij zeker. Hij is zwaar, te zwaar om
door een mens door de heide te worden gedragen.’ Op Rods gezicht
verscheen een verbijsterde uitdrukking.‘Wat zou dat voor de drommel
kunnen zijn?-Wat zou zich hier kunnen bevinden dat door een paard
moet worden vervoerd? Alles wat ik kan zien, zijn rotsblokken,
stenen en turf, dingen waaraan ze op het vasteland heus geen
behoefte hebben. Die zijn daar namelijk al meer dan
voldoende.
‘Je had het erover dat er hier op het eiland ook herten zijn, zei
Bertie.‘Wat zou je denken van wild, Rod?’ Rod schudde zijn
hoofd.‘Nee, dat is het niet. Dat zou de moeite niet waard zijn. Er
zijn hier maar een paar herten. Het hele stelletje zou je binnen
een week kunnen schieten. Ik geef toe dat er zo nu en dan een boot
zou kunnen aanleggen met iemand die stiekem wat vlees voor de pot
wilde schieten. Maar om er wat aan te verdienen, nee.
‘Het is een fascinerende vraag, zei Biggles peinzend.’
‘Ik ben net zo nieuwsgierig om achter het antwoord te komen als
jij. Laten we het inwendige van het huis eens gaan bekijken.
Misschien vinden we daar een antwoord. We kunnen toch zeker naar
binnen?
‘De deur stond open toen ik hierkwam, zoals ik je al heb verteld, ‘
zei Rod.’
‘Trof je aan de binnenkant een sleutel aan?’
‘Nee. Ik betwijfel trouwens of die bestaat. Is er al een geweest
dan weet niemand waar hij gebleven is. Die vraag rees toen mijn
grootvader de bezitting overnam. Toen ik naar de Kroon schreef dat
ik hier naar toe kwam, vroeg ik naar de sleutel van het kasteel. Ik
kreeg te horen dat er niets van een sleutel bekend was. Ik maakte
me er geen zorgen over, omdat het, mocht ik hier willen blijven,
een doodeenvoudige zaak zou zijn om een nieuw slot in de deur te
laten zetten. De aannemers die ik in de arm zou hebben genomen om
de zaak op te knappen, zouden dat varkentje heus wel hébben kunnen
wassen.
Ze liepen verder en enkele ogenblikken later kwamen zij, onder Rods
leiding bij de hoofdingang, die inderdaad de enige ingang bleek te
zijn. De deur zat echter dicht. Hij was niet erg groot en aan de
bovenkant gebogen, op de manier van vele kerkdeuren en even zwaar
gebouwd. Het was eigenlijk niet meer dan een massief blok eikehout,
zwart van ouderdom en van onder tot boven versterkt met balkjes die
rijkelijk voorzien waren van ijzerbeslag. Maar toen Biggles de
grote ijzeren ring omdraaide die de knop vormde, zwaaide de deur
gemakkelijk open. Blijkbaar te makkelijk naar zijn zin want zodra
hij binnenstond bekeek hij nauwlettend de brede smeedijzeren
hengsels’
‘Na al die jaren aan weer en wind te zijn blootgesteld, zou je
denken dat zo’n deur wel wat piepte, ‘ merkte hij op.‘Maar nee,
geen piepje te horen. En nu zie ik waarom.
‘Waarom?
‘Deze dingen zijn geolied; misschien niet gisteren of dit jaar,
maar toch heeft iemand ze niet al te lang geleden ingevet.
Natuurlijk om het eventuele bezoekers zo makkelijk mogelijk te
maken. Ik neem aan, Rod, dat jouw gasten evenmin over een sleutel
beschikken, anders zouden ze hem wel hebben gebruikt om er de deur
mee op slot te draaien - en ons op die manier buiten te sluiten.
Deze deur is erop berekend aanvallen met strijdbijlen af te slaan
en er zouden verscheidene staven dynamiet voor nodig zijn om hem
open te breken.’ Ze liepen naar binnen en bevonden zich in een
kleine vierkante hal met een boogvormige ingang achterin. Er was
geen deur. Toen zij verderliepen, kwamen zij in wat het
hoofdvertrek van de oorspronkelijke bewoners moest zijn geweest.
Het was tamelijk groot en had een gewelfd plafond. Het licht drong
door de ramen, die dik waren bedekt met stof en spinnewebben. Er
was geen enkel stukje meubilair te bekennen, niet op de van
plavuizen voorziene vloer en evenmin aan de wanden. Er was een
reusachtige open haard die alleen al de omvang van een kleine kamer
had. Hij was leeg. Er was geen rooster en ook geen as’
‘Een behoorlijk huisje heb je hier, Rod, ‘ merkte Biggles
schertsend op. Toen riep hij met stemverheffing: ‘Is er iemand
thuis?
De woorden weergalmden met de holle echo die men gewoonlijk in een
groot, leeg vertrek kan produceren.’ Er kwam geen antwoord. Biggles
keek glimlachend naar de anderen.‘We zijn blijkbaar niet
welkom.
‘Geloof jij dan dat er hier iemand is?’ vroeg Rod.‘Daar durf ik
mijn hoofd onder te verwedden.’
‘Waarom?
‘Eerlijk gezegd weet ik het niet. Ik heb alleen maar het gevoel.
Noem het instinct, intuïtie, wat je maar wilt.’
‘Weet je nog dat ik jou vertelde dat ik me precies zo
voelde?
Biggles knikte.‘Ik weet wat je bedoelt. In een gebouw als dit, dat
al zolang leeg heeft gestaan, verwacht je kilte en vocht, maar dat
is het bij mij niet. Het kan misschien verbeelding zijn, maar zo nu
en dan heb ik het idee dat ik brandende turf ruik. Heel
eigenaardig.’
‘Geesten stoken geen vuurtjes; die hebben ze niet nodig, ‘ merkte
Bertie grinnikend op’
‘Als we alleen maar met geesten hadden te doen, zou ons werk hier
heel eenvoudig zijn, ‘ antwoordde Biggles.‘Neem maar van mij aan
dat we met iets veel tastbaardere te maken hebben.
Systematisch begon hij de vloer te onderzoeken’
Nadat hij hem enkele minuten had gadegeslagen, zei Rod: ‘Zoek je
iets?
‘Ja.
‘Wat?
‘Niets in het bijzonder. Onverschillig wat zou kunnen bewijzen dat
hier iemand is of onlangs is geweest.’
‘Zoals?
‘Sigarettepeukjes, afgebrande lucifers, as uit een leeg-geklopte
pijp - noem maar op. Maar ik kan niets ontdekken.
‘Wat er dus op wijst dat er niemand hier is?’ informeerde Bertie,
terwijl hij peinzend zijn monocle oppoetste.‘Het zou ook kunnen
betekenen dat iemand die een bezoek van ons verwachtte, de boel een
goede beurt heeft gegeven in de hoop dat wij zouden aannemen dat er
niemand was en weggaan. Eerlijk gezegd verwachtte ik ook niet iets
te zullen vinden. Het zouden grote dwazen zijn als ze hun rommel
lieten slingeren. Zelfs één klein voorwerp kan een heleboel
zeggen.
‘Als ze hier zijn, moeten ze ons hebben gehoord, ‘ verzekerde
Rod’
‘Natuurlijk hebben ze ons gehoord, ‘ antwoordde Biggles.‘Om een
gebouw, als dit goed te doorzoeken zonder door iemand anders te
worden gehoord, zou onmogelijk zijn. Ik zie niet in waarom we het
niet zouden proberen. We hebben het volste recht om hier te zijn.
Zij zijn de indringers.’ .
‘Mijn idee, zei Bertie.‘Absoluut!.
Biggles, die met zijn onderzoek van de vloer was doorgegaan, bukte
zich plotseling en raapte met enige moeite een uiterst Hein
voorwerp op. Hij legde het in de palm van zijn linkerhand en liet
het de anderen zien. Het was een graankorreltje.‘Ik zie daar niks
opwindends aan, zei Rod.‘Zie je wat het is?’
‘Natuurlijk, een graankorreltje.
‘Ik heb niet gezien dat er hier op het eiland graan
groeit.’
‘Waarschijnlijk hebben ze van tijd tot tijd de pony ermee
gevoerd.
‘Dat is natuurlijk mogelijk. Het arme beest zag er wel , naar uk
dat het een hapje nodig had. Maar geloof jij dat die knapen hier
graan van het vasteland slepen om er een pony mee te voeren? Ik
niet.’ Langzaam, terwijl hij de indruk op elk woord legde,
vervolgde Biggles: ‘Maar daar gaat het hier niet om. Dit is geen
graan-korreltje, maar een gerstekorrel.’
‘Wat voor verschil maakt dat?
‘Een heleboel. Als ze hier voer voor de pony naar toe willen halen,
dan zou dat haver en geen gerst zijn. Verder is het mogelijk dat er
hier vroeger graan is verbouwd, maar ik betwijfel het of iemand het
in zijn hoofd zou halen om gerst te verbouwen wanneer hij meer aan
graan had. Voor zover ik weet kun je van gerst geen havermout
maken.’
‘Nou, wat zou dat? Ik snap niet waar jij heen wilt.’
‘Ik evenmin, om je de waarheid te zeggen. Alles wat ik weet, is dat
deze gerstekorrel hier even vreemd is als een banaan. Hij hoort
hier niet, dus vraag ik me af hoe hij hier kwam, wie hem meebracht
en waarom. Als ik moest raden, zou ik zeggen dat hij uit iemands
kleren is gevallen, misschien uit de omslag van een broekspijp, of
misschien een laars. Maar hoe hij hier kwam, interesseert me
minder. Wat ik graag zou willen weten, is waarom er gerst naar Tola
werd gebracht. In elk geval heeft het ons iets te denken gegeven.
Laten we verder gaan.’