2. Een onverwachte tegenslag

De nieuwe helikopter Kestrel die pas onlangs aan de luchtpolitie was toegevoegd voor patrouillewerkzaamheden in thuiswateren, vloog dn een zwak oktoberzonnetje met ratelende wentelwiek over het grauwe water van The Minch met daar achter de Atlantische Oceaan, in de richting van het eiland Tola dat nu als een vlek aan de horizon opdoemde. Hij vervoerde zijn normale aantal bemanningsleden en passagiers; Biggles bestuurde het toestel, terwijl de politie piloten Bertie Lissie, Algy Lacey en ‘Ginger’ Hebblethwaite de andere instrumenten bedienden. Rod, zoals zij Macaster op diens eigen verzoek na verscheidene ontmoetingen noemden, was niet ‘in hun gezelschap om redenen die beter kunnen worden verklaard.’
Er waren twee voornaamste redenen. De eerste was de kwestie van de lading. Biggles had gedacht dat zij misschien een dag of twee op het eiland zouden willen blijven, in welk geval er voorraden, voornamelijk voedsel, nodig zouden zijn. Hiervoor was Rods kleine motorjacht, de Gannet, beter uitgerust dan de Kestrel met zijn beperkte ruimte en vier bemanningsleden. Ten tweede hadden zij het gewenst gevonden een extra transportmiddel te hebben voor het geval het vliegtuig iets zou «overkomen of door weersomstandigheden aan de grond zou moeten blijven. Volgens inlichtingen van de admiraliteit kwam er in dat gebied soms mist voor die dagenlang kon blijven hangen.’
Biggles had gezegd dat hij zich prettiger zou voelen als hij wist dat er een tweede transportmiddel was om in geval van nood op te kunnen terugvallen. Het was beter om geen risico’s te nemen en daarvoor was na enig beraad besloten dat Rod alleen in zijn boot vooruit zou gaan, met medeneming van alles waaraan de groep behoefte kon hebben tijdens haar verblijf, zelfs al zou dat waarschijnlijk maar kort zijn. Rod zelf was niet van plan langer te blijven dan nodig was. Wat hun onderzoek eventueel opleverde, zou beslissend zijn voor de vraag of hij daar ging wonen of niet. Mocht hij tot het eerste-besluiten, dan zouden er natuurlijk intensievere voorbereidingen moeten worden getroffen. Maar dat was allemaal van later zorg.’
Voor de huidige tocht was een levensmiddelenlijst aangelegd. Deze levensmiddelen moesten in waterdichte bussen worden verpakt, voor het geval de Gannet met slecht weer te kampen kreeg en water maakte. Op verzoek van Biggles waren er nog een paar dingetjes bij, bijvoorbeeld een paar extra bussen vliegtuigbenzine, om op alle eventualiteiten voorbereid te zijn. Wilde Rod nog meer meenemen met het oog op een eventueel langer verblijf op het eiland, dan was dat zijn zaak. Het was zijn boot en het was zijn eiland, dus kon hij alles meenemen wat hij wilde, voor zover de Gannet het natuurlijk kon bergen.’
Volgens het opgestelde tijdschema moest hij nu, als het weer hem geen parten had gespeeld, twee dagen en nachten op het eiland zijn, met een extra ingelaste dag voor een mogelijke vertraging.’
Aangezien zij er geen idee van hadden wat hun tg wachten stond, waren er verder geen definitieve plannen gemaakt. De politie zou zich bij Rod op het eiland voegen en gezamenlijk zouden zij dat grondig doorzoeken. Ook zouden zij een luisterpost inrichten voor het geval het door Rod waargenomen vliegtuig een nieuw bezoek aan het eiland zou brengen.’
Biggles had Rod dit niet verteld, maar tegenover de anderen had hij er geen geheim van gemaakt, dat het hele geval waarschijnlijk loos alarm was, want hij kon moeilijk begrijpen voor welk doel het eiland kon worden gébruikt of welk bezwaar er kon zijn om te voorkomen dat het weer zou worden bewoond. Het enige wat Biggles werkelijk interesseerde, was het geheimzinnige vliegtuig, welks gedrag, door het niet voeren van navigatielichten tijdens zijn nachtelijke vlucht, zonder meer als verdacht kon worden beschouwd. Maar zelfs dit zou volkomen toeval kunnen zijn geweest. Misschien was de piloot verdwaald of hadden zijn lichten niet gefunctioneerd. Zulke dingen gebeurden, wist Biggles. Per slot van rekening, zei hij tegen de anderen, had Rod het toestel niet gezien, maar alleen gehoord, en nog wel in een donkere nacht, met heuvels om hem heen die voor bedrieglijke echo’s konden zorgen’
Mocht het vliegtuig, voor het geval het een landing op het eiland had uitgevoerd, terugkomen, dan zouden de zaken heel anders liggen. Dan zou er geen kwestie van toeval meer kunnen zijn. Kortom, Biggles’ voornaamste doel was deze machine die ‘s nachts zonder licht vloog, te zien of te horen en zoals hij al had gezegd, zouden zij hiervoor misschien wat geduld moeten oefenen. Ze konden alleen maar wachten en uitkijken. De contouren van Tola tekenden zich scherper af toen de Kestrel dichterbij kwam. Het strandje was duidelijk te zien, evenals de korte pier van rotsblokken aan de noordkant van het eiland, waarachter volgens Rod de plaats was waar hij tijdens zijn vorige bezoek zijn boot had afgemeerd. Hier verwachtten zij hem te zullen aantreffen, aangezien er verder geen veilige ankerplaats was. De helikopter zou natuurlijk op een strand moeten landen. Ze konden nu zien dat er juist genoeg ruimte was om met een licht vliegtuig aan de grond te komen, als de wind tenminste goed was.’
‘Ik kan hem niet ontdekken, zei Ginger, op Rod doelend, torn de Kestrel de landingsplaats nu op geringe hoogte naderde.‘Misschien is hij in het huisje er vlak achter. Maar al is dat zo, dan moet hij ons nu toch inmiddels hebben gehoord.
‘De boot zie ik evenmin, wat mij een beetje eigenaardig voorkomt, antwoordde Biggles, met gefronste wenkbrauwen.‘Hij kan hem nergens anders hebben gemeerd. Ik had toch wel gedacht dat hij ons zou opwachten.’
‘Ik zie hem, verklaarde Bertie.‘Hij is op weg naar het strand. Hij loopt door de erachter liggende struiken. Ik vermoed dat hij in een van de verderop staande huisjes heeft gewacht.
‘Ik snap niet dat ik de boot niet zie, zei Biggles verbaasd.‘Wat kan hij in vredesnaam met dat ding hébben uitgevoerd?
Er werd niets meer gezegd. De Kestrel daalde en stond enkele ogenblikken later op, de grond. Iedereen stapte uit toen Rod haastig naar hen toe kwam lopen. Hij had een dubbelloops jachtgeweer bij zich.‘We begonnen ons al af te vragen wat er met jou gebeurd was, begroette Biggles hem.‘Is alles in orde?’
‘Helemaal niet, antwoordde Rod triest.‘Waar is de boot?’
‘Naar de kelder.
Biggles keek hem met grote ogen aan.‘Wat?
‘Gezonken.
‘Waar?
‘Op de ankerplaats.’
‘Dat geloof ik niet!’
‘Toch is het waar.’
‘Hoe is dat dan gebeurd?’
‘Dat zou ik ook graag willen weten.’
‘Maar - maar - hoe kan zoiets nu gebeurd zijn?’
‘Weet ik veel? Toen ik hem achterliet, was er totaal niets mee aan de hand. Toen ik terugkwam, was hij verdwenen. Ik kon het niet geloven. Een paar minuten stond ik daar als een dwaas rond te kijken. Toen zag ik hem, op de bodem, in ongeveer drie meter diep water.’
‘Had je hem niet goed verankerd?’
‘Absoluut.
‘Zou het kunnen dat hij zichzelf onder de waterlijn heeft lek geslagen op de rotsen?
‘Nee. Het water is op die plaats volkomen rustig.
‘Wanneer is dit gebeurd?’
‘Gisteren.
‘Je zegt dat bij, toen jij terug kwam, verdwenen was. ‘Waar zat je dan?
‘Aangezien ik niets te doen had voordat jullie kwamen, besloot ik wat rond te kijken en te zien of ik een stukje vlees voor de pot kon schieten.’
‘Waar ging je heen?
‘Naar het meer. Ik nam bovendien een hengel mee om te kijken hoe het daar met de vis was gesteld. Ik ben blij dat ik dat deed, want ik wist een eend, een konijn en een aardig zootje forellen te bemachtigen. Op die manier heb ik voor de inwendige mens gezorgd.’
‘Waar is de hengel?
‘Die heb ik achtergelaten bij het meer, voor de volgende keer dat ik hem nodig heb.
Biggles trok een peinzend gezicht.‘Ik moet zeggen dat dit een mooi begin is. Geen boot, geen eten, geen dekens, niets.’ Ja, zo is het.
‘Wat denk jij ervan?’ Kan het verloren gaan van de boot op de een of andere manier het resultaat van een ongeluk zijn geweest?
‘Ik zie niet in hoe. Ik heb hem werkelijk goed achtergelaten. Er is geen noemenswaardige zee geweest.’
‘Wat is er dan gebeurd?
‘Op die vraag is maar één antwoord. De een of andere schurk heeft hem laten zinken.
‘Heb je iemand gezien?
‘Geen sterveling.
Tets gehoord?
‘Niets, met uitzondering van de zeemeeuwen en het geluid van de branding.
‘Als die boot tot zinken is gebracht, dan moet er iemand hier zijn.
‘Ja, dat zit er dik in.
‘Dan moeten ze jou ook naar het andere eind van het eiland hebben zien lopen.’
‘Dat weet ik niet.
‘De twee schoten die jij hebt afgevuurd, moeten in elk geval door iemand die hier is, zijn gehoord. Hij kwam op het geluid af en zag jou in de richting van het meer lopen. Dat was zijn kans om je boot tot zinken te brengen.
‘Ja, zo zou het gebeurd kunnen zijn.
‘Laten we de schade eens gaan bekijken, ‘ besloot Biggles abrupt.‘Kun je dit strand vanuit de haven zien?
‘Alleen een stukje van het verste gedeelte.
‘Als er iemand hier is, dan moet hij ook de machine hebben horen aankomen, ‘ verklaarde Bertie tijdens de korte wandeling naar de ankerplaats.’
‘In welk geval hij ons op dit ogenblik waarschijnlijk gadeslaat, ‘ zei Ginger, met een blik op de hemel boven hen.’
‘We vinden hem wel, ‘ verklaarde Biggles. Op een eiland van deze omvang moet dat niet moeilijk zijn. Kan de ankerplaats vanuit het kasteel worden gezien, Rod?’
‘Nee. Het terrein stijgt te scherp.
Een klauterpartij over wat rotsblokken en ze keken neer op de ankerplaats’
‘Dat is-ie, ‘ zei Rod.  \ In werkelijkheid was de enige haven van het eiland, voor zover dit woord kan worden gebruikt voor iets dat niet groter was dan een schaapskooi, van uiterst primitieve aard, ofschoon hij ongetwijfeld groot genoeg was om de paar kleine vaartuigen te bevatten die de eilandbewoners zouden bezitten. Eén kant bestond uit een afscherming van drie of vier meter hoge rotsen, die er uitzagen alsof ze door een aardverschuiving in zee waren geworpen. Op korte afstand hiervan werd de tegenovergestelde kant gevormd door een even lange pier van rotsblokken, die zorgvuldig op elkaar waren gestapeld, zodat ze een soort golfbreker vormden. Door deze pier werd het strand aan het oog onttrokken. Hij zou waarschijnlijk heel doeltreffend zijn, behalve bij stormachtig weer. Op zekere afstamden waren er bolders op aangebracht. Erachter liep het terrein, dat bedekt was met wat varens en heide, een meter of vijftien op naar een rotskam, die het erachter liggende binnenland aan het gezicht onttrok. Zeemeeuwen scheerden eindeloos heen en weer en vulden de lucht met hun valse, maar vreemd aantrekkelijke kreten. Terwijl ze daar op de rotsen stonden, keken de bezoekers door het heldere water neer op het dek van de Gannet, die ongeveer anderhalve meter onder de oppervlakte lag’
Biggles zei: ‘Hoe was hij vastgebonden?’ Rod antwoordde: ‘Aangezien het weer volkomen kalm was, alleen met een lijntje aan de boeg, met wat speling om hem gelegenheid te geven op en neer te deinen, zonder de verf te beschadigen.’
‘Zo te zien zit dat lijntje er nog steeds aan.’
‘Dat is ook zo.
‘Is dat niet gek - ik bedoel als dit sabotage was.’
‘Daar heb ik ook al aan gedacht. Ik zie twee mogelijkheden. Was hij losgemaakt, dan zou het direct duidelijk zijn geweest dat er iemand aan had geknoeid. Verder zou hij, wanneer hij bij het tot zinken brengen los was geweest, misschien naar het midden zijn afgedreven, waardoor de doorvaart voor een eventuele andere boot belemmerd had kunnen worden.
‘De boot van de man die dit heeft gedaan, aangenomen dat hij soms van een boot gebruik maakt?’
‘Ja, zo had ik het ongeveer bekeken.
‘Hoe is het tij?’ vroeg Biggles, terwijl hij naar de hoog waterlijn op de rotsen keek, die duidelijk te zien was door de grens van het zeewier.‘Het zakt.
‘Wat voor verschil zit er hier tussen eb en vloed?’
‘Daar heb ik eerlijk gezegd geen aandacht aan geschonken, maar ik vermoed ruim anderhalve meter.’
‘Dan zou de bovenkant van de kajuit bij laag water net worden overspoeld.
‘Ja, dat zal wel. Waarom?
‘Ik zie dat hij precies vlak is komen te liggen.’
‘Nou, wat zou dat?
‘Dat zal ik je vertellen. Had hij zich opzij zelf lek gestoten, dan zou hij scheef naar beneden zijn gegaan.’
‘Hij kan zichzelf niet lek hebben gestoten.’
‘Waarom niet?
‘Ik heb al meer met boten omgegaan, dus ben ik niet helemaal een landrot. Voor, achter en midscheeps heb ik stootkussens neergehangen. Ik houd het erbij dat hij moedwillig tot zinken is gebracht.’
‘Hoe?
‘Iemand heeft de buitenboordskraan opengedraaid. Dat zou verklaren waarom hij rechtstandig onder water verdwenen is. Wat zijn volgens jou de kansen om hem weer boven te krijgen?’ Rod stelde de vraag op bezorgde toon’
‘Wat ons betreft, als je dat bedoelt, is er geen hoop. Voor een met behoorlijke takels uitgeruste bergploeg zou het een doodeenvoudig karweitje zijn. Als wij probeerden hem te lichten, zouden we waarschijnlijk eerder kwaad dan goed doen. Ik neem aan dat hij verzekerd was?’
‘Allicht. Hij was volkomen gedekt toen ik hem kocht. Daarover maak ik me geen zorgen.
‘In dat geval behoort de verzekering direct ervan in kennis te worden gesteld. Dat betekent dat er hier een bergingsploeg komt, met alle complicaties van dien. Maar daarover zullen we het straks hebben. Eerst iets anders.
‘Wat voor soort complicaties?’ wilde Rod weten.‘Nou, als men tot de conclusie komt dat hij tegen de rotsen is gestoten en lekgeslagen, dan zou dat begrijpelijk zijn. Dat zou met elke boot kunnen gebeuren. Maar veronderstel dat men ontdekt dat de buitenboordskraan is opengedraaid, met andere woorden dat de boot met opzet tot zinken is gebracht, dan zouden er allerlei vragen worden gesteld. Dat zou zelfs kunnen betekenen dat de verdenking op jou viel.
Rod keek hem dreigend aan.‘Wat wil je…
‘Zou jij kunnen bewijzen dat er iemand hier was die het deed?
‘Nou - eh - nee, dat geloof ik niet.
‘Mooi, dat bedoel ik. Maar we verknoeien onze tijd. Algy, ik had graag dat jij naar huis vloog en de commodore vertelde wat hier is gebeurd.
‘Een ogenblikje, ouwe jongen, ‘ onderbrak Bertie hem.‘Wat eten wij terwijl hij weg is? Ik wil maar zeggen dat wilde eend zonder meer nogal moeilijk is weg te krijgen.
Biggles keek hem aan.‘Wat verwachtte jij er dan bij te hebben - jus? Als je soms aan doperwtjes en nieuwe aardappeltjes denkt, vergeet het dan maar rustig. Laat mij even vertellen wat ik nog meer te zeggen had.’ Hij wendde zich weer tot Algy.‘Vertel de chef wat er is gebeurd, wat wij weten en wat we veronderstellen. Wanneer je dat hebt gedaan, vraag hem dan of hij een kikvorsman van de marine op de kop kan tikken om uit te vissen waarom de Gannet naar de kelder is gegaan. Zo’n knaap moet toch minstens in staat zijn om wat van het eten voor ons te redden. Als het waterdicht verpakt is, zoals de bedoeling was, dan moet het in orde zijn.
‘Is dat alles?
‘Nee. Als de commodore de marine zover kan krijgen dat ze een bergingsploeg stuurt om de boot te lichten, dan is dat natuurlijk nog beter. De marine zal heus wel ergens op de westkust spullen hebben en wij hebben hen al vaak genoeg geholpen. Misschien is het helemaal niet nodig dat je helemaal naar huis gaat. Je zult toch ergens een tussenlanding moeten maken om te tanken, dus kijk dan maar wat je telefonisch kunt bereiken. Wijs erop dat ik het momenteel niet verstandig vind om een civiele bergingsploeg naar Tola te halen. Kom zo snel mogelijk terug. Wij zullen met je meegaan naar de machine om de noodrantsoenen en al het andere wat we kunnen gebruiken, eruit te halen.’
‘Moet ik deze tocht alleen maken?’ informeerde Algy.‘Ja. Hoe minder gewicht de machine te dragen heeft, hoe meer voedsel je zult kunnen terugbréngen. Ik laat dat helemaal aan jou over. Je weet zelf wel wat we waarschijnlijk nodig hebben. Ik ben liever niet afhankelijk van Rods geweer.
‘Ik heb trouwens nog maar zes patronen in mijn zak, ‘ deelde Rod hem mee’
‘Doe er ook wat broden bij, ouwe jongen, verzocht Bertie.‘Ik houd wel van een boterhammetje op zijn tijd. En een behoorlijke klont verse boter om de forel in te bakken.
‘Over bakken gesproken, waarin had jij dat willen doen?’ informeerde Biggles’
Op dat punt kan ik uitkomst brengen, mengde Rod zich in het gesprek.‘In plaats van in die bedompte kajuit te gaan staan kokkerellen, had ik wat spullen aan land gebracht, onder andere een braadpan voor het bakken van eieren met ham. Verder zijn er een ketel, een theepot, mijn visgerei en nog het een en ander.’
‘Prima, verklaarde Biggles.‘Waar zijn die spullen?’ Rod wees met zijn duim.‘In dat bouwvallige huisje achter ons, om ze uit de regen te houden. Het regende namelijk toen ik hier kwam.’ Hij zweeg en keek Biggles met een eigenaardige uitdrukking in zijn ogen aan.‘Wacht eens. Dat herinnert me aan iets. Nu wéét ik dat er hier iemand is, tenzij de zeemeeuwen hier de gewoonte hebben om flesjesbier te drinken.
Biggles zette grote ogen op.‘Waar heb je het in vredesnaam over?
‘Toen ik hier voor het eerst op jacht ging, verklaarde Rod, ‘had ik, in de veronderstelling dat ik wel dorst zou hebben wanneer ik terugkwam, een flesje bier, een opener en een glas aan land gebracht. Door de schok van de verdwijning van de boot heb ik helemaal niet meer aan dat bier gedacht.’
‘Waar had je het achtergelaten?
‘Op dat vlakke rotsblok waarop jij nu staat. Het is als het ware gemaakt om erop te gaan zitten.’
‘Maar er is niets meer van te zien.
Dat bedoel ik juist. De vlegel die mijn boot tot zinken heeft gebracht, moet ook mijn bier hebben ingepikt.’
‘Weet je heel zeker dat je het op dat rotsblok hebt gezet?
‘Absoluut zeker. Geen twijfel mogelijk.’ Een minuut lang heerste er stilte, terwijl zij deze veelbetekenende inlichting tot zich lieten doordringen, toen zei Biggles: ‘Dan moet er hier iemand zijn geweest. Ik vraag me af wat hij met de fles uitspookte. Nam hij hem mee of dronk hij het bier ter plaatse op? Dronk hij het hier op, dan is het niet meer dan logisch dat hij de fles weggooide.
‘Wat heb je aan een lege fles?’ vroeg Rod, een beetje sarcastisch.’ Als hij op de rotsen viel, zou hij trouwens toch aan diggelen gaan.
Biggles gaf geen antwoord. Hij begon tussen de rondom het vlakke stuk steen liggende rotsblokken te zoeken. De anderen volgden zijn voorbeeld. Er werden wat glasscherven gevonden, die van het drinkglas konden zijn geweest. Enkele ogenblikken later riep Rod uit: ‘Hier heb ik hem. En nog niet eens gebroken!’ Hij bukte zich om hem op te rapen.’ Niet aanraken!’ zei Biggles snel.’
Rod keek verschrikt op.‘Waarom niet? Ik dacht dat jij hem wilde hebben.
‘Dat is ook zo.’ Biggles haalde zijn zakdoek te voorschijn, sloeg hem om de fles heen en raapte deze zo op.‘Zoals ik al zei, is hij leeg, ‘ merkte Rod op.‘Dat bier interesseert me niet, maar de fles wel, antwoordde Biggles.‘Er zou een tovenaar voor nodig zijn om een bierflesje open te maken zonder er vingerafdrukken op achter te laten. Er is een kansje dat die ons iets kunnen vertellen. Weer een karweitje voor jou, Algy. Neem deze fles mee naar de afdeling “vingerafdrukken” van de Yard en vraag of ze soms aan een oude klant toebehoren.
‘Ik zal ervoor zorgen, beloofde Algy.‘Mooi. Nu gaan we verder met ons werk. Laten we om te beginnen terug gaan naar de machine. Het is misschien maar goed dat die niet hier blijft, anders zouden we er een wacht bij moeten zetten voor het geval, onze onbekende vriend zou proberen ook die onklaar te maken.’ Biggles bestudeerde het oplopende terrein achter hem.’ Als hij ons niet ziet teruggaan naar de machine, veronderstelt hij misschien dat we er allemaal mee zijn opgestegen en bestaat de mogelijkheid dat hij, denkend dat hij alleen is, te voorschijn komt. Ik kan niemand ontdekken, maar ik verwacht ook niet anders, tenzij de kerel gek is. Laten we gaan. Voorzichtig met die fles, Algy.
Terwijl zij over het stukje strand liepen, vervolgde Biggles: ‘Weet je, er is één ding aan deze zaak dat mij niet duidelijk is. Wat was de bedoeling van het tot zinken brengen van de Gannet?
‘Om mij hier vast te houden, wat anders?’ antwoordde Rod.’
‘Volgens mij zou dat het laatste zijn wat de ervoor verantwoordelijke dader zou hebben gewild. Ik zou zeggen dat hij er prijs op stelde om jou zo gauw mogelijk te zien verdwijnen zodat hij weer alleen was.’
‘Misschien dacht hij dat ik zou verhongeren, wat makkelijk zou kunnen gebeuren met iemand die hier in zijn eentje achterbleef. Hij kon niet weten dat ik een geweer had, waarmee ik me althans enige tijd in leven zou kunnen houden.
‘Ik vraag me af of hij de tip kon hebben gekregen dat jij op komst was. Heb je misschien een boot in de buurt van het eiland gezien?
‘Nee. Ik kan erop zweren dat er geen enkele boot in de buurt is geweest.
‘Maar je kon onmogelijk beide kanten van het eiland tegelijk zien.
‘Ik heb je al gezegd dat je aan de andere kant van het eiland onmogelijk aan land kan komen. Ik ben steeds aan deze kant geweest en ergens anders zou een boot geen kans hebben gehad.
‘Misschien dat het vliegtuig dat jij hoorde de waarschuwing bracht dat jij op komst was of erover gesproken had hier naar toe te willen.’
‘Dat zou natuurlijk kunnen.
‘Misschien mag ik je een vraag stellen, verzocht Ginger.‘Je zegt maar steeds “hij”, alsof je er zeker van bent dat er hier maar één man was. Waarom zouden het er geen twee, drie of zelfs meer kunnen zijn?’
‘Daar zit iets in, beaamde Biggles.‘Misschien zijn wij abuis met te veronderstellen dat er maar één is. Enfin, dat is iets wat we uiteindelijk wel zullen ontdekken.’
‘Ben je dus van plan hier te blijven?’ informeerde Rod.‘Natuurlijk. Het is niet onze gewoonte een karweitje half af te maken. Bovendien is mijn belangstelling nu werkelijk opgewekt. Goed, laten we voorlopig de spullen gaan lossen, zodat Algy weg kan.’
‘Wat wil je met de spullen gaan doen?’ vroeg Bertie.‘We zouden ze naar het huisje kunnen brengen dat Rod al heeft gebruikt, tenzij we iets beters kunnen vinden.’
‘Wat zou jé van het kasteel denken, ouwe jongen? Ik heb altijd graag in een kasteel willen wonen.’
‘Ik geloof dat we daar voorlopig beter vandaan kunnen blijven, antwoordde Biggles ernstig.’
‘Denk je dat onze onbekende vriend, of vrienden ons die plaats misschien zouden betwisten?
‘Die mogelijkheid bestaat inderdaad.
‘Ik vind dat dit Robinson-Crusoe-spelletje wel een beetje te ver wordt doorgevoerd, zuchtte Bertie, toen Algy de Kestrel begon leeg te halen. Eerst kwam de kleine kartonnen doos die de noodrantsoenen bevatte.’ Wat zit daar in?’ vroeg Rod nieuwsgierig.‘Biscuits, wat blikjes vlees en boter, jam, suiker, kaas, gecondenseerde melk en thee.’
‘Waarom sleep je die rommel steeds mee?’
‘Noem het macht der gewoonte. Het neemt niet veel ruimte in beslag. Soms bevinden we ons op afgelegen plekken, waar we niet direct een restaurant om de hoek kunnen vinden, meestal niet in deze machine, maar op lange-afstandvluchten. Nu we het daar toch over hebben, Algy, in de tas bij mijn stoel zit een doos met honderd sigaretten. Die wil ik hebben, plus de rugzakken met onze persoonlijke spullen. Ik zie niet in waarom we ons zo af en toe niet zouden wassen.’ Biggles keek glimlachend naar Rod.’ Wij blijven zolang mogelijk beschaafd.
‘Heb je de verrekijker nog nodig?’ informeerde Algy vanuit het toestel’
‘Ja. Dat dingetje kan misschien wel van pas komen. En ook onze pistolen, plus een paar patroonhouders.’
‘Zou je denken dat je die werkelijk nodig hebt?’ vroeg Rod met opgetrokken wenkbrauwen.’
‘Ik hoop van niet, maar een man die zonder te blikken of te blozen een dure boot laat zinken, zal waarschijnlijk voor niets terugdeinzen als hij denkt dat hij niets te verliezen heeft - of iets te winnen. Ik vind het niet prettig om met schietijzers rond te sjouwen, maar er zijn in ons werk nu eenmaal gelegenheden waarbij een vuurwapen meer gewicht in de schaal legt dan woorden. Ik ben geen voorstander van een vuistgevecht.’ Het lossen ging voort, tot alles wat zij dachten te kunnen gebruiken op een hoop op het strand lag. Biggles stak een zaklantaarn bij zich.’
‘Oké Algy, dat is het, ‘ riep hij.‘Ga jij er nu als de weerga vandoor. Kom zo gauw mogelijk terug, maar neem geen risico’s. Wij fiksen het hier wel.
Algy stak zijn hand op, sloot de deur en zweefde enkele ogenblikken later boven het onaanlokkelijke water.‘Laten we zien dat we onze spullen naar ons onderkomen krijgen, onze bungalow met koud en warm stromend water op enkele passen van de zee, zoals ze dat in de advertenties zeggen, ‘ zei Biggles opgewekt.‘En nog wel zonder dat wij er duur voor moeten betalen. Wat wil je nog meer?
‘Een kasteel, ‘ zei Bertie op klaaglijke toon.’ Misschien wil Rod je wel in zijn kasteel laten wonen wanneer hij het op orde heeft, antwoordde Biggles troostend.