16 - De laatste verrassing

 

De mars werd na een snel ontbijt voortgezet in de ochtend van wat wederom een hete dag beloofde te worden. De Gonds, die de draagbaar droegen, hielden zich uitstekend. Ze dachten er niet aan te klagen, maar toonden zich trots over de taak die hun was toevertrouwd. Poe doorstond de tocht beter dan iemand, gezien zijn zwakke verschijning, verwacht zou hebben. Het terugvinden van zijn schat had misschien kracht gegeven aan zijn oude ledematen. Ginger, die zijn medicijn nog steeds innam, had geen last meer van koortsaanvallen. Het volgen van het olifantenpad was natuurlijk minder inspannend, maar dat wilde nog niet zeggen dat het gemakkelijk was, zeker niet op die zachte plaatsen waar de aarde tot een moeras vertrapt was. Maar daar stond tegenover dat de olifanten, vertrouwd met het bos als ze waren, op een meesterlijke wijze de weg om allerlei obstakels heen gevonden hadden. Biggles hield zijn horloge in de gaten, en daar hij zich bewust was dat een geforceerde tocht het doel alleen maar verder weg kon brengen, zorgde hij er voor dat elk uur tien minuten ge rust werd.

In de rustpauze ging een van de Indiërs meestal op verkenning vooruit, want al hoorden ze niets van de vijandelijke indringers, daarom vergaten ze ze nog niet.

Biggles, die van zijn ongerustheid geen blijk gaf, had ze nog niet vergeten en vroeg zich af waarom ze weggetrokken waren. Hij realiseerde zich dat zij waarschijnlijk een wildspoor zouden volgen en dat het wel eens hetzelfde zou kunnen zijn dat zij volgden, in welk geval ze op elkaar zouden kunnen stoten. Dit gebeurde echter niet en terwijl ze goed opschoten, maakte het verminderende daglicht hun toch duidelijk dat ze nog een nacht in het oerwoud zouden moeten doorbrengen. Iedereen was opgewekt toen Bira Sjah zei dat ze nu dicht bij het meer waren en het vroeg in de volgende ochtend zouden bereiken. Biggles was er voor om door te stoten, maar toen de Gond hield vol dat het niet verstandig zou zijn in het pikdonker door het oerwoud te trekken. Zelfs het zwakke maanlicht zou niet voldoende zijn om het mogelijk te maken door de wirwar van bomen te komen. In zijn hart wist Biggles dat hij gelijk had.

Wederom werd dus eten uitgedeeld en nogmaals werd de nacht in het oerwoud doorgebracht. Biggles legde aan de Indiërs uit wat hij van plan was te doen als zij bij het meer aankwamen. Daar zouden zij moeten vertrekken. Hij zou sahib Toxan naar het ziekenhuis vliegen en zou niet terugkomen. Zouden ze zonder voedsel de weg naar huis kunnen vinden ? De Indiërs verzekerden hem dat dat niet moeilijk zou zijn, maar ze zeiden dat het hun speet, dat ze na zo’n goede gezamenlijke tijd uit elkaar zouden moeten gaan. Biggles dwong hen een goed deel van het geld dat hij op zak had aan te nemen en zei dat ze ook de tent en wat hij verder zou achterlaten als ze wegvlogen, mochten hebben.

Het was nauwelijks daglicht toen de groep de volgende ochtend voor het laatste deel van de tocht vertrok. Natuurlijk was iedereen — met uitzondering van de Indiërs — vurig verlangend naar het einde van wat een zware operatie was geweest tengevolge van de hitte en de moeilijke omstandigheden. Toen ze voor zich uit een blauwe hemel zagen, begon iedereen harder te lopen om weer op open terrein bij het water aan te komen.

Bira Sjah, die nog steeds voorop liep, was de eerste die het bereikte. De anderen zagen hoe hij keek, staarde, waarschuwend de hand opstak, en terugrende. ‘Wat is er aan de hand ?’ vroeg Biggles snel.

‘De Chinezen, sahib. Ze zijn bij uw kamp.’

Biggles draaide zich om. ‘Halt, iedereen,’ beval hij. ‘Probeer niet te kijken, of ze zien je.’ Daarna kroop hij met Bira Sjah en Hamid naar voren naar de rand van het meer om te kijken wat er aan de hand was.

Hij zag meteen dat ze het water bereikt hadden op ongeveer vierhonderd meter van de tent. Het was een plaats waar hij nog nooit geweest was, omdat daarvoor geen reden was geweest. De tent, met het vliegtuig er vlakbij gemeerd, was duidelijk zichtbaar over het open water. In een groep er vlakbij stonden de soldaten.

‘Wat doen ze ?’ vroeg Ginger die er erg bezorgd uitzag. ‘Voor het ogenblik niets, behalve dat ze proberen met hun handen met Algy te spreken. Ik geloof dat ze er nog niet lang zijn.’

‘Dit is geloof ik wel een beetje een nare verrassing, ouwe jongen,’ zei Bertie ernstig.

‘Misschien is het niet zo erg als het eruit ziet!’

‘Wat mij betreft zou het er niet veel erger uit kunnen zien.

Wat zullen ze doen ?’

‘Ik ga het vliegtuig halen en breng het hierheen.’

‘Wie neem je mee?’

‘Niemand. Ik kan dat het beste alleen doen. Neem mijn geweer maar.’

‘Neem je dat niet mee?’

Bertie scheen met stomheid geslagen.

‘Nee. Dat zal ik niet nodig hebben. Wat zou ik daarmee kunnen beginnen tegen dat stel als ze verkeerd willen? Ze hebben een toestel in de noellah gezien en ze moeten wel begrijpen dat het iets met hen te maken heeft, maar ze begrijpen niet precies wat. Als ze Poe bij ons zouden zien, zou het natuurlijk iets anders zijn. Maar we verliezen tijd. Pak aan en zorg er voor dat in ieder geval niemand zich laat zien. Zorg dat iedereen vlot in kan stappen als ik de zaak geregeld heb.’

‘En de tent? Wil je die achterlaten?’

‘Ja. Er is niets van waarde in. Bijna alles wat we hebben, is in het toestel. Hou je klaar.’ Biggles schudde de handen van de Indiërs die hen zo bijzonder goed geholpen hadden, ten afscheid. Hij stapte weg langs de rand van het meer. Hij probeerde niet zichzelf te verbergen. Integendeel, hij begon vrolijk te fluiten om er zeker van te zijn dat iedereen in de buurt van het vliegtuig hem hoorde om te bereiken dat de Chinezen af zouden zien van vijandelijkheden als ze die al in de zin hadden. Daarin slaagde hij. De militairen deden niets en toen hij bij het kampement arriveerde, op een manier of hij alleen maar een wandelingetje om het meer gemaakt had, keken ze naar hem als stomme runderen. Hij liep ze voorbij alsof ze niet bestonden en begroette Algy alsof er niets bijzonders aan de hand was.

‘Leuk je te zien,’ mompelde Algy.

‘Wat doen die kerels hier?’

‘Tot nu toe hebben ze niets gedaan. Ik denk dat ze wat te eten willen hebben. Ze kijken steeds om zich heen, alsof ze zich erover verbazen dat ik alleen ben en waarom. Wist je dat ze er waren?’

‘Natuurlijk.’

‘Waarom ben je dan alleen gekomen zonder geweer?’

‘Dat is in zekere zin beter. Ik zou niet willen dat ze dachten dat we bang voor ze waren.’

‘Waar zijn de anderen?’

‘Aan de andere kant van het meer.’

‘Poe ook?’

‘Ja.’

‘Wat gaan we nu doen ?’

‘Ik ga met het vliegtuig erheen en neem ze aan boord.’

‘Denk je dat ze dat toelaten?’

‘Ik wil het proberen. Ik maak me sterk dat ze niet verwachten dat we de tent achter zullen laten. Daar rekenen ze vast niet op.’

Biggles wendde zich nu naar de Chinezen en wees met opgetrokken wenkbrauwen naar zijn mond, kennelijk om te vragen of ze eten wilden hebben.

De aanvoerder begon belangstelling te tonen en knikte van ja.

Biggles zei daarop tegen Algy: ‘Goed. Haal het toestel hierheen en pak er een blik biscuits uit. Kom er zelf niet meer uit. Geef ze aan mij, maak het toestel los en klim dan in de cockpit, klaar om te starten.’

‘Goed.’

De Chinezen bewogen niet toen Algy het toestel naar zich toe haalde, erin klom en met een blik biscuits weer te voorschijn kwam. Biggles pakte het aan en gaf het aan de aanvoerder van de Chinezen, die er het deksel afhaalde om te kijken wat er in zat. Nu iedereen keek, was het niet waarschijnlijk, dat iemand zag hoe Algy de lijn van het toestel losmaakte en als er al iemand was die het zag, betekende dat voor hem niets. Terwijl de Chinese aanvoerder op zijn gemak de biscuits uitdeelde, liep Biggles naar het vliegtuig, stapte erin en riep tegen Algy: ‘Los maar.’

De vijandelijke militairen verloren hun aandacht voor hun eigen bezigheden, toen de motor begon te draaien. Ze bewogen zich niet. Het is waarschijnlijk dat, zoals Biggles verwacht had, nu de tent er nog steeds stond, het niet bij hen opkwam dat het vliegtuig dat nu in beweging was, niet meer terug zou keren.

Biggles klom bij Algy in de cockpit. ‘Ik neem het toestel wel over, ik weet waar ze zijn,’ zei hij. Omziend zag hij dat de Chinezen nog steeds op dezelfde plaats stonden, naar hen kijkend terwijl ze hun biscuits opaten. ‘Dat is brutaal,’ zei Algy verbaasd tegen Biggles. Biggles grinnikte. ‘Niets bijzonders. Onze Chinese vrienden hebben er nog geen idee van wat er aan de hand is, maar dat komt wel als de anderen aan boord komen.’

‘Ze kunnen op ons schieten.’

‘Ja, maar het is wel een beetje ver, zelfs met mensen die goed met een geweer kunnen omgaan. En dat lijkt me bij deze lieden niet waarschijnlijk.’

Biggles taxiede nog steeds langzaam over het stille water. Er was nog geen aanleiding om op te stijgen. Alleen toen hij aankwam bij de wachtenden, liet hij de motoren iets harder draaien en koerste naar de kust. Vlak daarbij draaide hij weer om het toestel zo te krijgen dat ze vlot in zouden kunnen stappen en dat de vijand niet zou kunnen zien wat er gebeurde, omdat de romp van het vliegtuig hen daarvoor in de weg zou zijn.

Algy sprong in het ondiepe water, schreeuwend: ‘Kom!’

Iedereen stond klaar; verdere uitnodiging was niet nodig.

Toxan werd op zijn geïmproviseerde draagbaar het eerste naar binnen gedragen en zo gemakkelijk mogelijk op de vloer neergelegd. Biggles zei dat zijn geweer aan Hamid gegeven moest worden als een afscheidsgeschenk. Poe was de volgende en hij vond een zitplaats. Daarna volgden de anderen. Een afscheid volgde. In opdracht was Biggles gooide Bertie alles wat er aan eten over was naar degenen die bij het meer achterbleven.

Als de Chinese militairen op dit ogenblik nog niet tot de ontdekking waren gekomen wat er precies aan de hand was, dan hadden ze toch in ieder geval argwaan gekregen, want ze kwamen langs de rand van het meer aanrennen. Toen Biggles dit zag, schreeuwde hij een waarschuwing naar de Indiërs, die uiteraard op de grond gebleven waren, om te waarschuwen dat ze moesten zorgen weg te komen.

‘In mijn eigen oerwoud is er geen gevaar, sahib,’ antwoordde Bira Sjah.

Hamid streek met zijn vingers langs de rand van zijn koekri, zijn lippen vaneen in een sombere grijns.

‘We kunnen beter maar weggaan,’ zei Algy, want een paar Chinezen waren blijven staan en begonnen te schieten, maar ze waren nog buiten adem en ze schoten slecht, zoals duidelijk bleek uit het opspatten van het water, overigens niet in de buurt van het toestel. Het was echter duidelijk tijd om te vertrekken. Ginger sloot de deur. Biggles gaf gas. Het toestel racete voor de laatste maal over de oppervlakte van het Blauwe Meer op weg naar huis. Het eerste traject daarvan zou New Delhi zijn, op driehonderd kilometer afstand.

Terwijl het vliegtuig daar getankt werd, werd kapitein Toxan naar het ziekenhuis gebracht, waarbij de autoriteiten werd verteld dat hij een ongeluk met een vuurwapen had gehad, iets wat bijna waar was. De zelfgemaakte draagbaar steunde dit verhaal. Zijn robijnen liet hij in de zorg van Biggles achter met de mededeling dat hij ze zou ophalen als hij gezond genoeg was om te komen. Dit ter voorkoming van overbodige uitleg.

-

Dat was het einde van Biggles’ korte bezoek aan het land waar hij geboren was. De rest was routine. Bij aankomst in Engeland werden de robijnen en het jade van Poe, die aan invoerrechten onderhevig waren, bij de douane achtergelaten om getaxeerd te worden, iets dat gemakkelijk geregeld kon worden uit hoofde van Biggles’ officiële positie. Van het vliegveld gingen ze met Poe rechtstreeks naar hun huis in Londen, waar Biggles begon met aircommodore Raymond van Scotland Yard op te bellen.

‘Met Bigglesworth, mijnheer,’ melde hij. ‘Ik wilde even melden dat we weer thuis zijn. Ja, we hebben Poe bij ons. We hebben hem voorlopig hierheen meegenomen tot u onderdak voor hem gevonden heb. Moeilijkheden? Nee, helemaal geen moeilijkheden, mijnheer. Goed, mijnheer. Uitstekend, mijnheer.’

Hij glimlachte toen hij de hoorn op de haak legde. ‘De baas komt hierheen,’ zei hij tegen de anderen.

‘Zei u nou dat er geen moeilijkheden geweest zijn?’ vroeg Poe.

‘Zeker. Wat zou ik anders moeten zeggen. Waarom zou je mensen lastig vallen met onbelangrijke details. U bent hier en dat is het enige wat ertoe doet.’

Poe schudde ernstig zijn hoofd. ‘Wat zijn jullie een stel merkwaardige mensen,’ mompelde hij.

‘Och ja, zo zijn we nu eenmaal,’ zei Biggles terwijl hij een sigaret pakte.

 

* * *