11 - Daar is Biggles!

 

De tocht van het dorp van de Gonds naar de Noellah Tangla, zoals volgens Ram Sjan de naam van hun doel was, duurde langer dan Biggles en Bertie verwacht hadden, zodat ze er pas laat aankwamen. Daar waren twee redenen voor. Om te beginnen waren tijd en afstand voor Ram Sjan betrekkelijke begrippen, waarin hij zich gemakkelijk vergiste. Ook kan het zijn dat hij, zoals wel vaker gebeurt - en Biggles had daar rekening mee moeten houden — in zijn verlangen een goede indruk te maken, een optimistischer beeld van de tocht had gegeven dan gerechtvaardigd was, want hij wist dat die niet gemakkelijk was. Maar het viel hem ook niet helemaal kwalijk te nemen. Hij had toegegeven dat het al een hele tijd geleden was dat hij in de noellah was geweest. En in die periode was het pad dat hij erheen had willen volgen volledig overgroeid geraakt. Een deel ervan was versperd door lantana, een kruipplant waardoor ze zich met messen een weg moesten banen. Dat was tijdrovend werk, maar Ram Sjan durfde het pad niet te verlaten uit angst dat hij de weg kwijt zou raken.

Als gevolg daarvan was de groep van Biggles, die bestond uit Bertie, Biggles zelf, Ram Sjan, Bira Sjah, aan wie Bertie natuurlijk de Lee-Enfield teruggegeven had, en twee Gonds die mee waren gegaan om voedsel en water te dragen, toen de avond viel nog een stukje van het doel af. Biggles stond er echter op dat ze verder zouden gaan en nadat Ram Sjan hen verscheidene malen teleurgesteld had door te zeggen: ‘Nog maar een klein stukje, sahib,’ bevonden ze zich tenslotte in open terrein met de noellah onder zich. De duisternis was gevallen, maar het was bijna heldere maan en de hemel stond vol met sterren. Onder de bomen hadden ze aan het maanlicht niets gehad, maar nu was het een hulp, want van boven af in het ravijn naar beneden kijkend, konden ze in het bleekblauwe licht zien, dat het een grimmige en ontoegankelijke plaats was, wat het trouwens ook bij daglicht was. In het pikdonker zou een afdaling naar de bodem een gewaagde om niet te zeggen gevaarlijke onderneming geweest zijn.

‘Dit is de Noellah Tangla, sahib,’ zei Ram Sjan, toen ze aan de rand stonden en in de afgrond naar beneden keken.

‘Hoe kom je beneden ?’ vroeg Biggles.

‘Deze kant op, sahib, ik zal het u laten zien.’

Ram Sjan liep een klein stukje naar een punt waar door een aardverschuiving een steile, maar nog begaanbare helling was ontstaan. Alvorens aan de afdaling te beginnen stak hij zijn hoofd in de lucht en snoof. ‘Ik ruik een kampvuur,’ kondigde hij aan. ‘Sahib Toxan is er nog.’ Hij wist natuurlijk niet dat de rook die hij geroken had niets met Toxan te doen had: deze kwam van de smeulende resten van het brandende struikgewas verderop in het ravijn.

‘Goed,’ zei Biggles tegen Bertie. ‘Hij is er nog.’

Tot nu toe had hij er geen idee van gehad of Toxan er nog zou zijn of dat hij al weg was. Natuurlijk dacht hij geen ogenblik aan de mogelijkheid dat Ginger er kon zijn.

Ze gingen naar beneden, waarbij Ram Sjan de gemakkelijkste weg koos. Bij het bereiken van de bodem zei Ram Sjan weer: ‘Deze kant op, sahib, tenzij hij verplaatst is, zal ik u laten zien waar de tent staat.’ Hij liep vooruit, terwijl de anderen hem in een rij volgden.

‘Moeten we hem niet roepen ?’ stelde Bertie voor.

‘Ik geloof niet dat het verstandig is,’ antwoordde Biggles. ‘Op deze tijd van de nacht schrikt hij er misschien enorm van als hij in slaap is. Laten we eerst maar eens zien waar hij is.’

Even later was hij heel dankbaar dat hij dit besluit genomen had. Ram Sjan, die verder vooruit keek, struikelde over iets dat op de grond lag.

Biggles hoorde dat hij zijn adem inhield. ‘Wat is er?’ vroeg hij snel.

‘Er ligt hier een dode, sahib,’ zei Ram Sjan zachtjes.

Ze keken naar het lichaam.

‘Ken je die man?’ vroeg Biggles.

‘Ja, sahib. Het is een Goerka die bij sahib Toxan werkte. Ik heb hem gezien toen ik er was. Er moet iets gebeurd zijn.’

‘Dat zie ik,’ antwoordde Biggles sarcastisch. ‘Laten we verder gaan. Als de ene dood is, zullen de anderen misschien ook wel dood zijn.’

Ze gingen langzaam verder, terwijl Ram Sjan zenuwachtig om zich heen keek, en het duurde niet lang voor ze bij het lijk van de Chinese soldaat kwamen. Dit waren uiteraard de lijken die Ginger eerder had gezien.

‘Zo,’ mompelde Biggles grimmig. ‘Ik begrijp wat er gebeurd is. We zijn te laat. De Chinese militairen waarvan we gehoord hebben zijn hier het eerst geweest.’

Onder leiding van Ram Sjan verder gaande bereikten ze de uitgebrande overblijfselen van Toxans kamp.

‘De duivels die dit gedaan hebben, moeten nog in de buurt zijn, ouwe jongen,’ zei Bertie. ‘Ik ruik nog steeds rook. Van wie zou dat anders zijn?’

‘Als Toxan gedood was, zou zijn lichaam hier moeten zijn,’ zei Biggles verbaasd. ‘Ik begrijp die rooklucht niet.’ Hij porde met zijn voet in de sintels. ‘Hier komt die niet vandaan. Dit spul is ijskoud. Dat moet al uren uit zijn.’

‘Als de Chinezen hiervoor verantwoordelijk zijn, dan zijn ze misschien nog in de buurt. Misschien dat zij ergens een vuur hebben aangestoken?’

‘Het kan zijn. Maar als ze Poe te pakken hebben gekregen, en daar ziet het wel naar uit, zou je verwachten dat ze rechtstreeks terug zouden trekken naar Tibet. Er kan geen andere reden zijn dat ze nog hier zijn, dan om Poe te pakken.’

Biggles draaide zich om alsof hij gestoken was, toen een stem uit de duisternis zei: ‘Niet schieten, sahib.’

‘Wie is daar?’

‘Ik kom.’ Hamid Khan, de koekri in zijn hand, en de pleister die Ginger op zijn hoofd geplakt had witglinsterend in het maanlicht, kwam vanachter de heesters vandaan en stapte in het open terrein en salueerde.

‘Wie ben jij ?’ vroeg Biggles scherp.

Ram Sjan beantwoordde die vraag. ‘Dit is een Goerka van sahib Toxan. Ik herinner me dat ik hem hier gezien heb.’

‘Leeft kapitein Toxan nog?’ vroeg Biggles aan de Goerka.

‘Ja, sahib, hij is gewond.’

‘Waar is hij ?’

‘Ik zal u erheen brengen. Maar maak geen leven. Er zijn vijanden in de buurt,’ waarschuwde Hamid. ‘Uw vriend heeft me gezegd u te vertellen dat hij hier is.’

‘Vriend. Wat voor vriend ? Bedoel je Toxan ?’

‘Nee, sahib. Een jongeman. Hij zei ons dat u zou komen.’ Biggles keek naar Bertie. ‘Waar praat hij in hemelsnaam over?’

‘Bedoelt hij misschien Algy of Ginger? Niemand anders wist dat we hierheen zouden komen.’

‘Maar dat is onmogelijk.’ Biggles keek weer naar Hamid.

‘Hoe is die man hier gekomen ?’

‘Het is uw vriend met het rode haar. Hij is van boven komen vallen.’

‘Wel heb ik ooit! Dan moet het Ginger zijn,’ zei Biggles stom van verbazing tegen Bertie. ‘Wat haalt hij in zijn hoofd.’

Tegen de Goerka zei hij: ‘Ga maar voor.’

‘Stil, sahib, de Chinezen zijn er nog.’

Hamid Khan ging hen voor tegen de helling van het ravijn op naar de plaats tussen de heesters waar Toxan met zijn verbonden schouder lag. Hij was bij kennis en glimlachte zwakjes. ‘Dank u dat u gekomen bent,’ was het eerste wat hij zei.

Biggles keek om zich heen. ‘Ik hoor dat er hier een vriend van mij is.’

‘Ja, dat klopt.’

‘Waar is hij ?’

‘Dat weet ik niet.

‘Waarom weet u dat niet ?’

‘Nadat hij me verbonden had, ging hij weg met mijn geweer om Poe Ling te zoeken, de Chinees die hier bij mij gewoond had.’

Biggles keek naar Bertie en schudde zijn hoofd hulpeloos.

‘Krankzinnig,’ zei hij. ‘Hij moet volkomen zijn verstand kwijt zijn.’ Hij keerde zich weer tot de gewonde. ‘Vertelt u me eerst eens hoe erg u gewond bent.’

‘Volgens uw vriend niet te erg. De kogel is er dwars doorheen gegaan. Hij heeft me gezegd stil te blijven liggen, zodat het bloeden zou ophouden en de wond zou kunnen genezen.’

‘Uitstekend. Voor het ogenblik kunnen wij niets doen dan wachten tot hij terug komt. Onderwijl kunt u mij misschien vertellen wat er gebeurd is.’

Toxan vertelde hoe hij aangevallen was en dat hij, toen hij zag dat hij tegenover een meerderheid stond, Poe opdracht had gegeven zich in het bos te verbergen. Hamid had gezien hoe hij met zijn Tibetaanse bediende het struikgewas in rende. Ongelukkigerwijze hadden de Chinese militairen hen ook gezien en die hadden de plek in brand gestoken om hen uit te roken. Voor zover hij wist waren ze daar nog toen Ginger ter plaatse arriveerde. Hij was er heen gegaan om te zien of hij iets doen kon.

‘Wat dacht hij alleen tegen een stel gewapende mannen te kunnen doen?’ vroeg Biggles bitter. ‘Hoeveel Chinezen zijn er?’

‘Nu vijf, voor zover ik weet. Ik zag er zes en heb er een doodgeschoten.’

‘Wist Ginger hoeveel er waren?’

‘Ja, dat hebben we hem verteld.’

‘Wat hoopte hij dan in hemelsnaam te kunnen doen ?’

‘Ik denk dat hij dat zelf niet wist, behalve dat hij een vaag idee had, dat hij moest zien Poe te pakken te krijgen. Hij leende mijn geweer en ging weg. Hamid had met hem mee kunnen gaan, maar hij zei dat het beter was als hij hier wachtte tot u kwam om u op de hoogte te stellen van wat er gebeurd was.’

‘En zijn de Chinezen nu nog in de noellah ?’

‘Ja, een beetje verderop, bij het struikgewas dat ze afgebrand hebben. En ik kan u ook beter vertellen, dat we vlak voor zonsondergang hebben horen schieten. Twee schoten klonken alsof ze van mijn Rigby waren.’

Biggles haalde diep adem. ‘Dat klinkt niet zo goed. Als Ginger in actie is geweest en nog niet terug is, kunnen ze hem te pakken gekregen hebben of, nog erger, hij ligt misschien ergens gewond. We zullen hier iets aan moeten gaan doen.’

‘Misschien heeft hij Poe gevonden en houdt zich nu met hem ergens verborgen,’ suggereerde Bertie.

Biggles schudde zijn hoofd in twijfel. ‘Het is mogelijk, maar ik twijfel eraan. Als hij Poe had gevonden zou hij hem hierheen gebracht hebben of hem althans hierheen gestuurd hebben. Het feit dat hij niet teruggekomen is, betekent in elk geval dat hij niet terug heeft kunnen komen.’

‘Het zal niet gemakkelijk zijn hem in het donker te vinden, ouwe jongen.’

‘Natuurlijk niet, maar we moeten het toch proberen.’

‘Ik ben het volkomen met je eens.’

‘Wat ik niet begrijp is waarom hij het risico heeft genomen hier naar beneden te springen.’

‘Die vraag kan ik beantwoorden,’ zei Toxan. ‘Het gevecht was voorbij toen hij arriveerde, maar er was nog volop rook. Hij vertelde dat hij die rook had gezien en dat hij toen hij toen hij lager ging vliegen, twee lichamen had zien liggen. Hij wilde de zaak gaan onderzoeken.’

‘Dat was het dus,’ mompelde Biggles. ‘Het doet er niet toe. Waar het nu om gaat is dat we hem vinden.’

Hamid mengde zich in het gesprek. Hij stelde eerbiedig voor dat, nu het niet langer nodig was dat hij bij Toxan bleef, hij alleen op verkenning zou uitgaan. Hij kende elke steen van de noellah waar hij zo lang gewoond had. En een man zou minder lawaai maken dan drie. Hij zou eerst gaan kijken of de Chinezen er waren, hoeveel er waren en wat ze uitvoerden.

Biggles ging met dit redelijke voorstel akkoord. ‘Blijf niet te lang weg, of we moeten naar je gaan zoeken,’ zei hij.

Hamid verdween, zo zachtjes als een sluipende kat.

Biggles stuurde Ram Sjan weg om wat water te halen en ging toen naast Toxan zitten die hem nog meer vertelde over wat er gebeurd was.

Een spannend half uur verstreek voor Hamid terugkeerde.

‘En ?’ vroeg Biggles.

‘Ik heb hem gevonden.’

‘Prachtig. Waarom heb je hem niet meegebracht?’

‘Hij slaapt. Liggend op de grond met het geweer naast zich.’

‘Slaapt! Waarom heb je hem niet wakker gemaakt ?’

‘Hij wordt niet wakker.’

‘Waarom niet? Ben je er zeker van dat hij niet gewond is?’

‘Ik heb geen wond kunnen vinden. Ik denk dat hij een koortsaanval heeft gehad.’

Biggles sprong overeind. ‘Breng ons naar hem toe.’

‘U moet voorzichtig zijn, sahib. De Chinezen kamperen er vlakbij.’

‘Heb je een idee hoeveel er zijn ?’

‘Ze slapen op de grond. Ik heb er negen geteld. Eén zit overeind.’

Biggles zette grote ogen op. ‘Negen!’ Hij keek naar Toxan. ‘Ik dacht dat u zei dat er niet meer dan een half dozijn waren.’

‘Er moeten anderen bijgekomen zijn.’

‘Zes of negen, wat doet het er toe?’ merkte Bertie schamper op. ‘Laten we in actie komen.’

Biggles hing zijn veldfles over zijn schouder, pakte zijn geweer op, en gaf Hamid een teken voor te gaan. Door het struikgewas kruipend, voorzichtig de open stukken overstekend, steeds oppassend dat ze geen stenen aan het rollen brachten, volgden Biggles en Bertie hun gids langs de helling van de noellah. Een keer stopte Hamid om te wijzen op de rode stip van het kampvuur onder hen. ‘De Chinezen,’ fluisterde hij. Hij ging verder en na een paar minuten kwamen ze bij de rots waarop Ginger onrustig en onsamenhangend mompelend lag. Biggles knielde naast hem neer, voelde zijn pols en legde een hand op zijn gloeiende voorhoofd.

‘Hij heeft koorts,’ zei hij. ‘Letten jullie op de vijand.’

Hij schroefde de dop van de veldfles en deed er wat water in. Uit het flesje dat hij uit zijn zak haalde, nam hij een tablet. Hij drukte het fijn met het koperen deel van een kogel, mengde het met het water en slaagde erin het vocht beetje voor beetje tussen Gingers lippen te gieten. ‘Hij heeft hoge koorts, maar ik geloof niet dat hij er erg slecht aan toe is,’ zei hij tegen Bertie. ‘Daar het zijn eerste aanval is, zal die niet zo lang duren. Pas als je aanval na aanval krijgt, elke keer erger, put het je uit. Dat is wat toen met mij gebeurd is.’

‘Wat heb je hem gegeven?’

‘Atebrine. Dat moet helpen. Het is eigenlijk mijn schuld. Ik had het jullie allemaal dagelijks moeten geven, vanaf de dag dat we hier arriveerden, maar ik had niet verwacht dat we hier zo lang zouden blijven dat het iets zou uitmaken. Eerlijk gezegd heb ik toen ik deze fles meenam alleen aan mijzelf gedacht, daar ik het eerder gehad had en wist dat ik het gemakkelijk terug zou kunnen krijgen.’

‘Hoe lang duurt het voor hij kan lopen ?’

‘Hij kan vannacht niet lopen. Als hij slaapt is hij vlugger weer in orde.’

‘Het lijkt me een beetje griezelig om hier te blijven met die Chinezen daar onder ons.’

‘Dat ben ik ook niet van plan. We zullen hem naar Toxans schuilplaats moeten dragen.’ Biggles keek naar Hamid.

‘Ga die dragers halen die we met ons meegebracht hebben.

Ram Sjan en de drie andere Gods.’

Hamid salueerde en verdween in de schaduw.

‘In zekere zin ben ik blij dat ik die Chinezen daar zie, zei Biggles.

‘Waarom?’

‘Omdat het voor mij een aanwijzing is dat Poe nog ergens in de buurt moet zijn, anders waren ze wel op weg naar huis.’

‘Ja, dat is zo.’

‘Maar als ze hem nog niet hebben, zullen ze hem gaan zoeken zodra de dag aanbreekt. Dat is niet zo mooi.’

‘Misschien vinden ze ons.’

‘Dat bedoel ik. Met twee zieken zullen we niet ver of snel kunnen reizen. Maar we zien wel wat we doen als het eenmaal zover is.’

Hamid keerde terug met Ram Sjan, Bira Sjah en de twee andere Gonds. Ze stelden zich op aan beide zijden van Ginger die nog steeds buiten bewustzijn was, pakten op en droegen hem onder leiding van Hamid terug naar Toxan. Bertie droeg het geweer. Na het zichzelf zo gemakkelijk mogelijk gemaakt te hebben, ging Biggles zitten en nam zelf een slok water. Ook hij nam een atebrine-tablet.

‘Wat ben ik moe!’ zei hij. ‘Ik heb nooit goed tegen erg veel lopen gekund.’

‘Wat denkt u dat er moet Poe gebeurd is?’ vroeg Toxan.

‘Ik heb er geen idee van, maar we zullen het gauw weten.

Als Ginger bijkomt, kan hij het ons vertellen.’

Biggles ging achterover liggen. Hamid stond als een bronzen standbeeld in de noellah naar beneden te kijken. De Gonds zaten met gekruiste benen op de grond, stil en bewegingloos.

Gingers onrustige bewegingen hielden op toen het medicijn dat Biggies hem gegeven had, begon te werken. Hij stopte met mompelen en zijn adem werd regelmatig.

‘Dat is beter,’ zei Biggles.