8 - Ginger in actie

 

De volgende dag was het weer prachtig weer. Het zou echter vreemd geweest zijn als dat niet zo was geweest want, zoals Ginger wist, moest nu de natte moesson voorbij was het weer maandenlang zo blijven. De vluchtige lieflijkheid van het aanbreken van de dag met zijn opaalkleurig violet, grijs en goud, boeide hem altijd. Dit, dacht hij, was wat de wereld zou kunnen zijn, wat deze zou moeten zijn, niet dat overhaaste, jachtige gedoe dat rusteloze mensen ervan gemaakt hadden.

Zijn eerste opmerking tegen Algy was: ‘Als Biggles gisteren het dorp bereikt heeft, moet hij nu Ram Sjan gesproken hebben en tot een afspraak gekomen zijn. Als Ram Sjan erin toegestemd heeft als gids op te treden, is hij nu misschien al onderweg naar Toxans kamp.’

‘Het is meer waarschijnlijk dat hij nu achter die tijger aanzit, die Ram Sjan thuis hield.’

‘Zelfs als hij het dorp niet uit wilde, zal Ram Sjan Biggles toch wel hebben willen vertellen waar hij Toxan aan het graven heeft gezien, in welk geval Biggles misschien zonder hem is gegaan.’

Algy schudde zijn hoofd terwijl hij zichzelf een kop thee inschonk. ‘Ik betwijfel het. Zoals Biggles al zei is het in dit soort land een ding om een plaatsbeschrijving te krijgen, maar een heel ander ding om die plaats te vinden.’

‘Als we ons gewassen hebben zullen we dan eens een kijkje van bovenaf gaan nemen? Biggles zei dat we dat konden doen.’

‘Daar is het nog te vroeg voor. We weten niet hoever het is van het dorp naar Toxans kamp, maar het moet een behoorlijke afstand zijn, anders hadden de twee Gonds er wel meer van geweten. Ik vond het al vreemd dat ze het nooit gezien hadden.’

‘Daar zullen ze hun reden wel voor gehad hebben.’

‘Dat kan zijn. Maar zelfs al is Biggles op stap gegaan, dan kan hij er nu nog niet zijn. We kunnen later wel eens gaan kijken. Ik ben blij dat die Chinezen niet teruggekomen zijn. Ik wil best toegeven dat die zes allemaal met geweren gewapende mannen me wel een beetje bezorgd maakten. Ik stel voor dat we tussen de middag een korte verkenningsvlucht maken om te zien of er iets aan de hand is.’

‘Goed.’

Daar bleef het bij, maar kort voor twaalf uur maakten ze een verkenningsvlucht die maar twintig minuten duurde, voldoende om een behoorlijk terrein af te zoeken. Daar ze niets ongewoons zagen keerde ze terug naar hun tijdelijke basis.

Ze zaten een beetje laat aan een niet erg smakelijk middagmaal van blikjes vlees en biscuits, toen tot hun verrassing de Gond jager Mata Dhinn verscheen met zijn geweer en een stuk papier aan het eind van een gekloven stok, de gebruikelijke manier in de wildernis om een boodschap over te brengen. Natuurlijk was hun eerste gedachte dat er iets ernstigs gebeurd moest zijn en Algy pakte haastig het papier.

‘Moet je horen,’ zei hij, toen hij het gelezen had. ‘Het is van Biggles, en hij heeft de tijger gedood!’

‘Wel heb ik ooit, dat is vlug werk.’

‘Hij schrijft dat hij ‘s ochtends met Ram Sjan naar Toxans kamp zou vertrekken, hij schreef het gisteren, dus hij bedoelt vandaag. Hij moet nu al een heel eind op weg zijn. Hij zegt, dat volgens Ram Sjan het kamp maar een kleine dag lopen is. Als hij daar is, zal hij rook maken om ons te laten zien waar hij is. We kunnen een foto maken, zodat we dat punt later gemakkelijk kunnen herkennen. Als hij meer nieuws heeft kunnen we weer een loper verwachten.’

‘Dat is prachtig. Eindelijk schieten we op. Hij heeft niet lang nodig gehad om die tijger te pakken te krijgen. Wat een meevaller. Die moet op hem gewacht hebben.’

‘Nee, sahib, hij wachtte niet. Hij liep weg met een vrouw in zijn bek.’ Mata Dhinn, die iets te drinken had gekregen, legde uit wat er gebeurd was, in zijn enthousiasme een kleurrijk verhaal vertellend, met een paar gefantaseerde details eraan toegevoegd.

Toen hij klaar was zei Algy: ‘Heb je zelf ook met Ram Sjan gesproken?’

‘Ja, sahib, we hebben een heleboel gesproken.’

‘Heb je hem aan Biggles horen zeggen waar Toxan zijn kamp gemaakt heeft?’

‘Hij heeft me dat zelf verteld.’

‘Ken je die plaats?’

‘Ja, sahib. Het heet daar Noellah Tangra. Het is een gevaarlijke plaats, waar je beter niet heen kunt gaan. Lang geleden ben ik daar bijna gedood door een beer, daarom ben ik er nooit meer teruggeweest. Het was mijn fout. Ik was jong en zonder ervaring.’

‘Waarom was het jouw fout?’ vroeg Ginger nieuwsgierig. ‘Hij was boven mij toen ik op hem schoot, dat was dom.’

‘Waarom?’

‘Als je op de berenjacht bent, sahib, moet je nooit een beer boos maken als hij boven je is. Hij komt vlug naar beneden maar kan niet zo vlug klimmen. Met slangen is het net zo. Je moet altijd van bovenaf aanvallen.’

‘Vertel me eens wat meer over die plaats, Mata Dhinn, ‘vroeg Algy.

‘Het is een khora, sahib, een noellah (een ravijn of een bergengte) erg lang en diep. Er zijn erg veel rotsen met holen waarin beren wonen. Een heel gevaarlijke plaats, waar een mens ingesloten kan raken als het plotseling begint te regenen.’

‘Hoever is het hier vandaan daarheen ?’ vroeg Algy.

Mata Dhinn wist de afstand niet in kilometers, maar hij dacht dat het niet ver was.

‘Welke richting?’

De Gond wees naar het westen.

‘Ik geloof dat ik die plaats gezien heb,’ zei Ginger nadenkend. ‘Er zijn volop ravijnen, maar iedere keer dat we erover vlogen zag ik er een dat extra groot was. Daarom kon ik het goed bekijken, maar ik heb er nooit beweging gezien. De bodem is tamelijk goed zichtbaar, maar ik kan mij niet herinneren er water in gezien te hebben.’

‘Er blijft altijd wat water in de rotsen achter, sahib, als wat Ram Sjan mij heeft verteld waar is.’

‘Zou je die noellah uit de lucht kunnen herkennen ?’

Mata Dhin dacht van wel.

‘Wil je dan met ons meegaan in het vliegtuig om ons die plaats aan te duiden?’ vroeg Algy. ‘Ja, sahib.’

‘Heb je wel eens eerder gevlogen?’

‘Nee, sahib.’

‘Ben je niet bang?’

‘Nee, sahib, als het gevaarlijk was, zou u niet vliegen,’ zei de Indiër met simpele logica.

‘Goed, laten we er dan maar eens gaan kijken.’

‘Sahib Biggles kan er nu nog niet zijn,’ merkte Mata Dhinn op.

‘Dat doet er niet toe. Dan weten we tenminste waar we hem zoeken moeten als hij aankomt. Je hebt toch geen haast om naar je dorp terug te keren ?’

‘Nee, sahib.’

‘Je moet snel gelopen hebben en zult moe zijn.’

‘Nee. Ik kan vertrekken zodra u klaar bent.’ Het was ongeveer drie uur toen het vliegtuig vertrok voor wat bedoeld was als een korte vlucht om de positie van de noellah te bepalen. Voor dit doel ging Mata Dhinn naast Algy in de cockpit zitten. Het liep echter niet zoals ze verwachtten, want ze waren nog maar nauwelijks in de lucht, toen ze een grote rookwolk zagen op ongeveer twintig kilometer afstand. ‘Is dat de plaats waar sahib Toxans kamp is?’ vroeg Algy aan Mata Dhinn.

‘Ja.’

‘Kan Ram Sjan er nu al zijn ?’

‘Nee.’

‘Weet je zeker dat het niet mogelijk is?’ zei Algy terwijl hij koers zette naar de rook.

‘Absoluut zeker.’

‘Ook niet als hij erg snel gelopen heeft ?’

‘Hij kan niet voor zonsondergang in de noellah zijn.’

‘Waar komt die rook dan vandaan ?’

‘Dat weet ik niet.’

Ginger merkte van achter hem op: ‘Biggles zou zeker niet zo’n groot vuur maken, tenzij hij per ongeluk het bos in brand had gestoken.’

‘Dat denk ik ook niet,’ stemde Algy in. ‘Misschien begrijpen we er wat meer van als we eens wat dichterbij gaan kijken.’ Binnen vijf minuten was het toestel boven het doel. Van lage hoogte gezien, was het, zoals Mata Dhinn gezegd had, een ontzagwekkend ravijn, breder en dieper dan Ginger verwacht had. Bij hun voorgaande vluchten had hij het alleen maar van hun gebruikelijke hoogte van vijfhonderd tot duizend meter gezien, om meer overzicht te hebben.

Nu ze op een hoogte van 150 meter zaten, was het mogelijk rechtstreeks naar binnen te kijken, in wat eruit zag als een grote gaping dwars over de voet van de berghelling, een spleet in de aardkorst. Gemengde bebossing, struikgewas en kleine bomen, bedekten alles met uitzondering van de plaatsen waar de wanden loodrecht opstegen en de uiterste bodem, die in hoofdzaak met zand of grind bedekt scheen te zijn dat tijdens de natte moesson schoongespoeld werd door het water, zodat er niets op kon groeien. Op dit ogenblik was er geen water in te zien. De basis van de noellah was tussen de dertig en vijftig meter breed. Bovenaan was hij natuurlijk veel breder. Het hele ravijn was tamelijk recht, met alleen een of twee lichte bochten. De oorzaak van de rook werd meteen duidelijk. Een oppervlakte van ongeveer tienduizend vierkante meter heesters, reikend van de bodem van het ravijn tot ongeveer halverwege een rotsachtige helling stond in brand, en het vuur was kennelijk langs de hele basis begonnen.

‘Wat denk je daarvan?’ vroeg Ginger aan Algy.

‘Ik weet het niet, tenzij Toxan ons gehoord heeft en een klein vuur heeft aangestoken, dat uit de hand is gelopen.’

‘Dat zou ook voor Biggles gelden als hij door een of ander wonder al gearriveerd was. Ik kan me noch van Toxan noch van Biggles voorstellen dat ze zo’n groot vuur zouden maken. En als een van hen daar was, zouden ze stellig ergens staan, waar je ze duidelijk kon zien, naar boven kijken en zwaaiend. Ik zie niemand.’

Algy keek naar de Gond die naast hem zat. ‘Ben je zeker dat het hier is ?’

‘Ja, sahib. Hier is het.’

‘Zou zo’n vuur per ongeluk kunnen ontstaan ?’

Mata Dhinn dacht van niet. Hij begreep het ook niet.

‘Ik ook niet,’ verklaarde Algy. ‘Als je er zeker van bent dat het hier is, dan is er iets heel vreemds aan de hand.’

‘Het zou heel raar zijn als er vanzelf vuur ontstond op de plaats waar wij rook verwachtten,’ zei Ginger. ‘Kun je niet een beetje lager?’

‘Weet je wat we doen?’ antwoordde Algy. ‘Het mag een beetje gevaarlijk zijn, maar ik begin aan een kant en ik vlieg de hele noellah door. Als Toxans kamp er is, dan moeten we het zien. Misschien dat hij op dit ogenblik juist weg is om te graven. Houd je vast, Mata Dhinn, in deze dunne hete lucht kan het vliegtuig wel eens wat gaan bonken.’

Nadat hij dit gezegd had, vloog Algy steil naar beneden en bracht het toestel naar het einde van het ravijn, dat misschien vier of vijf kilometer lang was en aan de uiteinden, waar het in het oerwoud overging, smaller werd. De eigenlijke waterloop verdween daar onder de bomen.

Algy keerde het vliegtuig, liet het nog wat afglijden, en stuurde toen recht door het ravijn, zodat het bos een meter of zestig boven hen voorbij schoot. Gelukkig was het ravijn tamelijk recht, zodat de operatie niet zo griezelig was als deze geweest zou zijn in geval van scherpe bochten. Maar ook nu was het voorzichtig vliegen. Het enige werkelijke gevaar werd gevormd door de luchtstromingen, die het toestel even uit z’n controle konden brengen zonder voldoende ruimte om het weer in de koers te krijgen; een luchtzak zou kunnen maken dat het vliegtuig de bodem van het ravijn raakte, of een opwaartse luchtstoot zou hen in aanraking kunnen brengen met de bomen boven hen.

Geen van deze dingen gebeurde echter en na een paar nerveuze minuten schoot Algy aan de andere kant het ravijn weer uit. Hij had niets gezien om de eenvoudige reden, dat hij veel te druk bezig was met wat hij deed om te kunnen kijken. ‘Heb je iets gezien?’ riep hij tegen Ginger, terwijl hij weer steil daalde om de voorstelling zo nog eens nodig te herhalen.

‘Ja. Er lag een man in het zand. Hij bewoog niet toen we over hem heen vlogen, ik denk dus dat hij dood is.’

‘Ben je er zeker van ?’

‘Het is waar, sahib. Ik heb het ook gezien,’ zei Mata Dhinn.

‘Zag hij eruit als een blanke?’

‘Nee.’

‘Hoe zag hij er dan uit. Als een Indiër?’

‘Nee, sahib.’

‘Ik vond dat hij enorm veel op een Chinese soldaat leek,’ zei Ginger.

‘Wel alle mensen! Je wilt me toch niet vertellen, dat die militairen die wij gezien hebben, de weg hierheen gevonden hebben en het kampement ingenomen hebben ?’

‘Daar ziet het wel naar uit. Als die man die ik zag dood is, moet er gevochten zijn. Nu bedenk ik me, dat ik twee Indiërs gezien heb bij die militairen die bij ons kwamen, ik heb je dat toen verteld. Misschien hebben zij geweten waar Toxan zat en hebben zij ze erheen gebracht.’

‘Ik zal er nog een keer doorvliegen. Misschien zie je nog wat anders.’

‘Goed.’

Algy, die gespannen aan de instrumenten zat, maakte de retourvlucht door het ravijn. ‘En?’ riep hij, toen ze aan de andere kant weer boven kwamen en een scherpe bocht beschreven.

‘Ik heb nog een lichaam gezien, van een Indiër geloof ik, en een smeulende plaats die Toxans kamp geweest kan zijn, helemaal uitgebrand. Hier moet het wel zijn. Daar zijn de greppels waar Toxan, naar ik aanneem, naar robijnen gezocht heeft. Niemand anders zou hier graven.’

‘Dan ziet het er niet zo goed uit.’

‘Daar ben ik ook bang voor.’

‘Er is niets dat we kunnen doen.’

Na een paar seconden antwoordde Ginger: ‘Ik zou naar beneden kunnen gaan.’

‘Ik ben niet van plan op de bodem van dat geval te landen,’ zei Algy met nadruk.

‘Dat verwacht ik ook niet van je.’

‘Wat bedoel je dan?’

‘We hebben een parachute bij ons, ik zou af kunnen springen.’

‘Ben je krankzinnig?’

‘Ik hoop van niet. Maar ik neem aan dat het kamp overvallen is, en ik kan me niet voorstellen dat iemand anders dan die Chinese militairen het gedaan hebben. Er is gevochten. Dat is duidelijk. De aanvallers zijn er vandoor en hebben waarschijnlijk Poe met zich meegenomen. Toxan zal hem niet overgegeven hebben zonder zich te verweren. Het kan zijn dat hij daar ergens beneden ligt, gewond. We moeten iets doen.’

‘Biggles komt al gauw.’

‘Gauw! Hij kan hier niet zijn voor zonsondergang en dat duurt nog drie of vier uur. Tegen die tijd is het misschien al te laat om nog iets te doen. Er zijn nog anderen dan Toxan, vergeet dat niet. We weten dat hij twee Goerka’s bij zich had en de Tibetaanse bediende van Poe.’

‘Ik heb het er niet op begrepen, maar jij moet het weten. Hoe wil je terugkomen naar het meer?’

‘Net zoals Biggles. Hoe dat dan ook mag zijn. Ook hij zal terug moeten.’

“Wat zou je kunnen doen?’ vroeg Algy.

‘Ik kan wat verband meenemen uit het medicijnkastje. Als ik dan iemand vind, kan ik hem verzorgen tot Biggles komt.

Als ik niet wist dat Biggles onderweg was, zou ik het niet doen.’

‘Goed. Je moet het zelf weten. Het is jouw begrafenis. Wat wil je dat ik doe?’

‘Geef me even tijd om de parachute aan te gespen en vlieg dan

zo langzaam over het ravijn als je maar durft. Je voelt het wel als ik uitstap. Dat zal niet in de buurt van dat vuur zijn. Daar wil ik niet in terecht komen.’

‘Goed. Zeg maar wanneer je klaar bent.’ Hierop was geen antwoord nodig en Ginger trof haastig zijn voorbereidingen. In zijn zakken stopte hij de dingen die hij nodig dacht te kunnen hebben. Daarna gespte hij de parachute aan en deed de deur open.

‘Klaar,’ schreeuwde hij.

Weer keerde Algy het toestel en volgde het ravijn, het daarbij zo vast mogelijk houdend. Hij voelde de zachte slingering toen Ginger eruit sprong en haalde het toestel wat naar boven om te kunnen zien hoe de afdaling verliep. Hij hield zijn adem in tot hij zag dat de parachute zich opende. Even later zag hij hem in elkaar zakken toen Ginger aan de grond kwam, bijna in het midden van de droge waterloop. Hij haalde opgelucht adem toen Ginger, na de parachute losgegespt te hebben naar boven keek en wuifde. Daar er verder niets was wat hij doen kon, vloog hij vervolgens, nog steeds bleek van angst en bezorgdheid terug naar het meer.