5 - Onverwacht bezoek
De volgende drie dagen maakte Biggles minstens een keer per dag een vlucht over het gebied, waarin naar men aannam kapitein Toxan en de gevluchte Chinees Poe moesten kamperen; maar het bleef zonder resultaat.
Die vluchten waren niet gemakkelijk. De lucht zat op de lage hoogte, waarop ze genoodzaakt waren over het bergachtige en ongelijke terrein te vliegen vol zakken, die het zowel het toestel als de piloot niet gemakkelijk maakten. De wetenschap dat een ongeluk onvermijdelijk zou zijn als er motorstoring optrad, maakte het vliegen er niet prettiger op.
Biggles, die wanhopig begon te worden, begon risico te nemen door recht door sommige van de diepere ravijnen te vliegen, dat wil zeggen dus nog beneden het niveau van het bos aan weerszijde. Ginger was de enige die dat wist, want Biggles ging of alleen uit, of hij nam alleen Ginger mee, met als excuus, dat hij door dit lichtere gewicht benzine zou sparen. De benzinemeter wees immers al duidelijk aan dat er niet veel meer over was. Ginger had er, tijdens een apartje, in toegestemd het risico te lopen van het ‘schieten van een ravijn’, zoals deze operatie bekend stond bij de luchtmacht op het noordwest front in de dagen van de stamoorlogen.
Op de middag van de vierde dag, nadat Biggles alleen weg was geweest op weer een vruchteloze vlucht, gingen Algy en Bertie, die met Ginger in het kamp waren gebleven, naar Moradabad om de tanks te laten vullen. Ze maakten er geen geheim van dat ze geloofden dat ze hun tijd verspilden, daar uit het feit dat Toxan geen signalen gaf wel bleek dat hij dood of vermist moest zijn.
Het weer werd elke dag warmer, en sommige van de kleine stroompjes die van de hoger gelegen bergen naar beneden kwamen, begonnen al te slinken, wat bleek uit het feit dat ze niet langer schuimden op weg naar de Ganges. De muskieten bij het meer waren ook lastig, als de zon onderging kwamen ze bij zwermen opzetten. Biggles was er ernstig bang voor dat een van hen oerwoudkoorts zou krijgen, in feite een ernstige vorm van malaria, want ook al namen ze redelijke voorzorgsmaatregelen, zoals het beschermen van hun lichaam met klamboes als ze gingen slapen, toch werden ze elke ochtend met gezwollen gezichten wakker. Instinctief wierpen ze ‘s nachts bij de zengende hitte die bescherming opzij. Muskieten verjagende olie bracht een zekere verbetering, maar was niet volledig afdoende.
Daar hij niet wist wat verder te doen, was Biggles de wanhoop nabij toen het toeval hun te hulp kwam. Dat gebeurde op deze manier. Ginger was onderweg naar het meer om een duik te nemen, toen hij met iets van schrik een eindje verderop twee Indiase mensen zag staan die naar de tent keken. Ze schenen er over te praten. Beiden droegen vuurwapens.
Ginger, die wat dat bad betreft, snel van gedachte veranderde, keerde terug naar de tent en vertelde Biggles wat hij gezien had.
Biggles haastte zich naar buiten. Eerst zag hij de mannen, die zich kennelijk teruggetrokken hadden niet, maar toen Biggles riep, verschenen ze weer en kwamen op zijn verzoek naar hen toe. Ze droegen alleen lendendoeken en aan hun donkere huid, zwarte krulhaar en brede nogal platte neuzen, herkende hij ze als Gonds. Toen hij hen in hun eigen taak aansprak, kregen ze meer vertrouwen en al spoedig zaten ze met gekruiste benen op de grond met mokken thee in hun handen. De ene had een oud Lee-Enfield geweer, dat waarschijnlijk vroeger aan een Engelse soldaat behoord had. Een wat roestige bajonet zat nog steeds aan de loop en zag eruit alsof hij er nooit af was geweest. De ander had een angstaanjagend ‘gaspijp’-geweer, dat eruit zag alsof hij het zelf gemaakt had. Beiden droegen een zogenaamde koekri (een zwaar gebogen mes van ongeveer 60 cm lang en 2 kg zwaar) en waren kennelijk jagers. Hier kwam Biggles’ kennis van de plaatselijke taal zeer te pas, want ook al spraken de Gonds redelijk goed Engels, dat in bijna heel India gebruikt wordt, als zij naar een woord zochten kon hij hen helpen. Voor de rest werd er Engels gesproken, zodat iedereen het gesprek kon volgen. Biggles had natuurlijk meteen aan de anderen uitgelegd wat dit voor mensen waren.
Biggles zag vol verbazing dat de twee mannen kennelijk bang waren rechtstreeks naar de tent te komen en vroeg hun of ze ergens bevreesd voor waren.
‘Ja, sahib,’ antwoordde de ene zonder omhaal. ‘Wij waren bang.’
‘Bang waarvoor?’
‘Voor de soldaten.’
Biggles haalde zijn wenkbrauwen op. ‘Wat voor soldaten?’
Nadat de twee mannen elkaar aangekeken hadden zeiden ze: ‘De Chinese soldaten.’
Biggles fronste zijn voorhoofd. ‘Bedoel je dat er hier Chinese soldaten in het bos zijn ?’
‘Ja, sahib.’
‘Wat doen die hier?’
‘Die zijn uit de bergen gekomen om een man te zoeken.’
‘Dat klinkt niet zo goed,’ mompelde Algy. Biggles ging verder met vragen. ‘Wie is die man die ze zoeken ?’ Hij had uiteraard een sterk vermoeden.
De mannen konden die vraag niet beantwoorden. Ze zeiden, kennelijk naar waarheid, dat ze het niet wisten.
‘Hoeveel soldaten zijn er?’
Ook dat wisten de mannen niet. Ze wisten alleen dat er zes naar hun dorp waren gekomen om eten te vragen. Ze hadden gezegd dat ze het dorp plat zouden branden als ze geen voedsel kregen. Men had hun toen een geit en wat gierst gegeven. Het vermoeden bestond dat die zes niet de enigen waren. Biggles nam dit nieuws kennelijk ernstig op. ‘Hoelang is het geleden dat jullie die soldaten gezien hebben ?’
De man dacht even na en stak toen tien vingers op.
‘Zo, tien dagen. Waarom zijn jullie hierheen gekomen?’
‘We waren aan het jagen, sahib, en toen zagen we dat vliegtuig naar beneden komen. We wilden zien wie het was en wat er aan de hand was.’
‘Hoe ver is het naar jullie dorp ?’
‘Twee dagen en een nacht. Bergafwaarts.’ De spreker wees in de richting.
‘Juist. Nu iets anders. Hebben jullie wel eens een sahib gezien die kapitein Toxan heet of van hem gehoord ?’
De mannen zochten in hun geheugen. ‘Nee, sahib.’
‘Hebben jullie dan wel eens gehoord van een sahib, die al een hele tijd niet ver hier vandaan woont?’
‘Ja, sahib.’ De twee Gonds praatten vlug met elkaar in hun eigen taal en er werd een naam genoemd. Die naam was Ram Sjan. Het bleek dat het een inwoner van hun dorp was, die op de jacht het kamp van een sahib gezien had. Hij had er bij zijn terugkeer over gesproken. Als hij de naam van die sahib gehoord had, had hij daar niets van gezegd. Dat kamp lag in een ravijn. Er was gegraven, veel gegraven.
‘Dat moet Toxan zijn,’ zei Ginger.
‘Hoelang is het geleden sinds Ram Sjan die sahib zag?’ vroeg Biggles.
Het was wat moeilijk daar een antwoord op te krijgen omdat de Gonds dat niet zo precies wisten, daar de zaak hen niet geïnteresseerd had. Tenslotte werden de mannen het erover eens
dat het twee maanden geleden was.
‘Hoe heten jullie?’ vroeg Biggles.
De ene man bleek Bira Sjah te zijn en de ander Mata Dhinn.
‘Wij zoeken sahib Toxan,’ legde Biggles uit. ‘Wij moeten hem vinden. Daar Ram Sjan dus waarschijnlijk de weg naar zijn kamp kan wijzen, zou ik willen dat jullie hem hierheen haalden om als gids te dienen.’
‘Wij willen wel naar hem toe gaan, sahib, maar hij komt toch niet met ons mee.’
‘En als ik nu met jullie meega naar het dorp, zou hij mij dan naar het kamp van kapitein Toxan willen brengen ?’
‘Nee, sahib.’
Biggles keek verbaasd. ‘Waarom niet ?’
‘Hij wil het dorp niet uit.’
‘Maar waarom dan niet? Is hij ziek?’
‘Nee, sahib. Maar hij heeft geiten en hij is bang die alleen te laten voor de tijger. En hij heeft ook een vrouw die hij moet beschermen.’
‘Een tijger? Wat voor een tijger? Wat is dat nu voor gepraat onder dappere kerels ?’
Een van de mannen legde de zaak uit. Het dorp werd nu al enige weken geteisterd door een gevaarlijke tijger, een menseneter. Hij had meer dan twintig mannen, vrouwen en kinderen gedood. Iedereen was nu doodsbang. Niemand durfde naar buiten te gaan, maar nu was de tijger zelfs in het dorp op jacht gegaan. Hij was er zelfs bij daglicht gezien. De bhoomkas kon niets doen.
‘Wat is een bhoomkas?’ vroeg Ginger zachtjes.
‘Een tijgerbezweerder,’ antwoordde Biggles kortaf. ‘Het heet dat hij in staat is geheime gesprekken met tijgers te voeren.’ Zo stonden de zaken er dus voor. Ram Sjan had een vrouw met kinderen en geiten. De twee bezoekers waren er zeker van dat hij het dorp niet zou willen verlaten omdat hij bang was, dat ze anders aan de tijger ten prooi zouden vallen.
Biggles haalde diep adem. ‘Wat een ellende,’ zei hij naar de anderen kijkend. ‘Eindelijk krijgen we houvast en dan loopt het toch weer op niets uit door zo’n ellendige tijger.’
Hij wendde zich weer tot de twee Gonds. ‘Jullie hebben geweren. Kunnen jullie die tijger niet doodschieten ?’
‘Nee, sahib. We hebben het geprobeerd, maar kogels deren hem niet. Hij staat onder bescherming van Satan.’
‘Wie zegt dat?’
‘De bhoomkas.’
Biggles haalde wanhopig zijn schouders op. ‘Zo zie je,’ zei hij tegen de anderen. ‘Als die mensen het gevoel hebben dat het geen zin heeft te proberen een tijger te doden, doen ze er verder niets aan, ook al zijn ze zeker niet bang.’ Hij richtte zich weer tot de bezoekers. ‘Als ik met jullie meega en die tijger dood, zal Ram Sjan me dan naar het kamp van sahib Toxan willen brengen?’
Dat dachten ze wel.
‘Het ziet er naar uit dat ik om op het spoor van Toxan te komen, eerst nog die ellendige tijger zal moeten gaan doodschieten,’ zei Biggles grimmig tegen de anderen. ‘Die kans komt misschien nooit weer en als er al Chinese troepen op pad zijn, en we kunnen ons indenken wat ze zoeken, hebben we geen tijd te verliezen. Misschien zijn we al te laat. Natuurlijk hebben Chinese soldaten niet het recht hier te zijn. Ik ben er helemaal niet zeker van hoe ze ons zullen behandelen als we hen in de weg komen.’
‘Waarom meld je dit niet aan de Indiase overheid,’ suggereerde Ginger. ‘Die zal er wel weg mee weten.’
‘En zo een oorlog tussen India en China veroorzaken? Niet waarschijnlijk. De Chinezen die Tibet binnengevallen zijn zullen hun excuses klaar hebben, daar twijfel ik niet aan.’
‘Wat wil je dan doen?’
‘Ik ga met deze mensen naar hun dorp. Ram Sjan zal toch op zijn minst in staat zijn ons de positie van Toxans kamp op te
geven. Ik zal mijn best doen hem te overreden mij erheen te brengen. Hij kan natuurlijk ook hierheen komen om vanuit het vliegtuig aan te wijzen in welk ravijn Toxan zich verborgen houdt.’
‘Zonder luchtervaring zal hij daartoe misschien niet in staat zijn,’ zei Algy onzeker. ‘Van bovenaf zien de dingen er vaak heel anders uit dan vanaf de grond.’
‘Hij moet in staat zijn een ravijn aan zijn vorm en afmeting te herkennen.’
‘Maar je hebt gehoord wat de mensen zeiden. Ram Sjan wil niet weg uit zijn huis vanwege de tijger.’
‘In dat geval zal ik met de tijger af moeten rekenen.’
‘Meen je dat werkelijk?’
‘Nou en of.’ Biggles grinnikte. ‘Toen ik nog een kind was, was het mijn grootste verlangen nog eens een tijger te schieten en zo mijn naam als sjikari te vestigen. Dit is mijn kans en nog wel een menseneter ook. Dat beest moet trouwens in elk geval gedood worden. Als dat niet gebeurt, kan hij dat dorp nog wel jaren blijven terroriseren. Met wat we de laatste dagen gedaan hebben zouden we nog wel weken kunnen doorgaan zonder iets te bereiken. Ik ga naar Ram Sjan toe.’
‘Betekent het dat je alleen gaat?’
‘Nee, Ik kan beter iemand meenemen voor het geval er wat gebeurt. Ik neem Bertie mee. Hij ziet zichzelf ook een beetje als een sjikari en hij kan me dus mooi helpen als we op de tijgerjacht moeten.’
‘Schei nu uit, ouwe jongen,’ protesteerde Bertie. ‘Ik heb nooit iets van dien aard beweerd.’
‘Je hebt heel wat gejaagd.’
‘Niet op tijgers.’
‘Dit is je kans.’
‘Kans waarop?’
‘Een tijger te vangen.’
‘Ik denk dat ik eerder zelf gevangen wordt.’
‘Je wilt toch niet zeggen dat je bang bent voor tijgers?’ plaagde Biggles.
‘Doodsbang. Ze hebben zulke grote tanden.’
‘Hou op met gekheid maken,’ onderbrak Ginger hem. ‘Natuurlijk gaat Bertie mee. Hoe staat het met Algy en mij ?’
Biggles werd ernstig. ‘Met die Chinese troepen in de buurt moet iemand ons kamp in de gaten houden. Ze zouden er hun oog eens op kunnen laten vallen. Als je wilt, kunnen Algy en jij om beurten naar Toxan gaan zoeken, maar laat de basis niet te lang alleen. En zorg dat het toestel niet zonder benzine komt te staan voor het geval ik snel terugkom met Ram Sjan en het nodig heb.’
‘Wat gebeurt er als Ram Sjan er in toestemt je naar Toxans kamp te brengen? Dat kan een lange wandeling zijn en dan kon je wel eens een hele tijd wegblijven. We zouden niet weten waar je was en hoe we met je in verbinding konden treden.’
Biggles dacht hier even over na. ‘Laten we zo afspreken,’ besliste hij. Als ik over vier dagen nog niet terug ben, kun je aannemen dat ik met Ram Sjan onderweg ben naar Toxans kamp. Als ik daar weet te komen is de rest betrekkelijk gemakkelijk. Het eerste wat ik doe is zorgen voor een rokend vuur om de plaats te merken. Als Toxan en Poe kunnen reizen breng ik ze hierheen met Ram Sjan als gids. Hij moet weten waar het meer ligt. Als ze de tocht niet kunnen maken laat ik mij door Ram Sjan of door die twee mannen hier terugbrengen. Het wordt tijd dat we contact krijgen met Toxan, dus laten we daarmee beginnen. Daarna zie ik dan wel weer wat we verder doen. Als ik Toxans kamp verlaten vind heeft het natuurlijk geen zin dat we hier blijven. Dan pakken we in en gaan naar huis. Goed ?’
‘Goed,’ stemden Algy en Ginger in.
Biggles keerde zich weer tot de twee Gonds en legde hun zijn plan uit. Zonder aarzeling stemden ze erin toe hem naar hun dorp te brengen. Ze stonden toch op het punt naar huis terug te keren.
‘Goed,’ zei Biggles kortaf. ‘Laten we dan opschieten. We hoeven niet veel mee te nemen. Het kan allemaal in een plunjezak, die deze mannen kunnen dragen. Genoeg voedsel voor twee of drie dagen, zeep en een handdoek en natuurlijk het geweer en munitie.’
In tien minuten was alles klaar. Biggles’ laatste order voor Algy en Ginger luidde: ‘Laat het kamp niet te lang alleen. Zorg dat je geen moeilijkheden krijgt met die Chinezen als je dat voorkomen kunt, stel dat ze deze kant op komen. Als je rook uit een ravijn ziet komen is er een goede kans dat ik het ben, want ik zal een vuurtje stoken als ik het toestel hoor. Het lijkt me een goed ding om een foto van dat punt te maken, zodat we dan een aanwijzing erover hebben.
Dat is alles. Tot ziens.’
Toen ze zagen dat Biggles en Bertie klaar waren om te vertrekken kwamen de Gonds overeind, pakten hun vrachten op en gingen vóór langs een weg die eerst een eindje langs het meer liep. Een tijd lang was het terrein zwaar en schoten ze daarom langzaam op, terwijl de mannen geregeld gebruik maakten van hun messen om het pad open te kappen. Toen kwamen ze echter plotseling en voor Biggles volkomen onverwacht op een modderig pad dat uit het bos kwam en bij het water eindigde. Biggles herkende het als een olifantenpad en maakte een opmerking in die zin.
‘Ja sahib,’ gaf een van de gidsen toe, toen ze het pad insloegen, dat als een zwak verlichte tunnel onder de hoge bomen met hun in elkaar gevlochten takken doorliep.
‘Is er kans dat we olifanten tegenkomen?’ vroeg Biggles.
De Gond dacht van niet. Hij zei dat hij langs deze weg naar het meer was gekomen en dat hij er toen niet een had gezien. Daar het pad bijna steeds zachtjes bergafwaarts ging was het lopen nu veel gemakkelijker. De mannen hoefden niet langer gebruik te maken van hun messen, hoewel ze wel moesten oppassen bij het zoeken van een weg door de gebroken en van hun bladeren beroofde takken, die door de olifanten naar beneden waren gesmeten toen ze zich een weg door het oerwoud baanden. De littekens aan de bomen aan beide zijden toonden waar ze afgescheurd waren, maar er waren geen verse bij. ‘Dit gaat beter, ouwe jongen,’ merkte Bertie vrolijk op. ‘Vergeet niet, dat je naar boven terug moet,’ herinnerde Biggles hem.
Daarna ging de tocht in stilte verder, door een atmosfeer die benauwd was van de drukkende hitte en de stank van rottende planten.