EPILOOG

Twee weken na Pierres thuiskomst besloot mama Jeans graf nogmaals te bezoeken. Ik ging met haar mee. Ze zette er bloemen neer en stond lange tijd naar het graf te kijken, met een vage glimlach op haar gezicht toen ze terugdacht aan zijn streken en aan de manier waarop hij zijn armen om haar heen sloeg als hij bang was of ziek, of alleen haar liefde wilde. Maar ik wist waarom ze erheen wilde. Niet alleen om terug te denken. Het was om te bedanken, want diep in haar hart geloofde ze dat het Jeans geest was die Pierres ziekte had gekeerd en hem naar ons had teruggestuurd.

Toen Pierre sterk genoeg was voor een uitje, gingen we Jack opzoeken, op Cypress Woods. Jack bracht heel wat tijd met hem door, liet hem de apparatuur zien, legde hem uit hoe alles werkte. Papa en mama liepen rond over het verwaarloosde terrein en door het huis, en toen gingen we voor de lunch allemaal naar Houma waar we langoest étoujfée aten.

Een paar weken later begon mijn introductie op de universiteit. Pierre was sterk genoeg om in september weer naar school te gaan, hoewel hij nog steeds eenmaal per week een therapeut bezocht. Hij had er moeite mee zich aan te passen aan een leven zonder Jean. Ik vond hem dikwijls in zijn eentje en dan wist ik dat hij tegen Jean praatte. Ten slotte besloot dr. LeFevre dat het voor Pierre goed zou zijn om Jeans graf te bezoeken.

Aanvankelijk verzette hij zich ertegen. Ik praatte lang met hem voor hij eindelijk toegaf en we gingen allemaal met hem mee naar de begraafplaats. Hij staarde alleen maar naar het graf en las Jeans naam telkens opnieuw. De rest van die dag was hij heel stil, maar in de weken erna zag ik een verandering in hem. Hij werd extraverter, vroeg vriendjes te spelen en ging naar hen toe. Hij werd groter en slanker en hij bleef een heel goede leerling.

De zomer leek dat jaar geen einde te nemen. Tot de eerste week van december was het warm en vochtig. Jack kwam me opzoeken op de universiteit, maar hij voelde zich op de campus niet op zijn gemak en was liever bij ons thuis of bezocht de bezienswaardigheden. Pierre was dol op hem en hij ging uit zijn bol wanneer Jack bij ons kwam of we hem in de bayou gingen opzoeken.

Aan het eind van dat voorjaar, kort na één april, belde tante Jeanne om mama te vertellen dat Gladys Tate was overleden. Ze zei dat de familie

erover dacht Cypress Woods te restaureren.

'Dat zou Paul geweldig vinden,' zei mama haar. 'Hij was erg trots op dat huis.'

'Ik weet dat Pearl er af en toe komt,' zei tante Jeanne. 'Misschien kun je een keer meekomen en kunnen we er wat tijd doorbrengen. Ik zou graag jouw mening horen over wat eraan gedaan moet worden.'

Mama zei dat ze erover zou denken. Aan het diner vertelde ze ons over het gesprek.

Papa hoorde haar aan en zei toen dat het geen gek idee was. 'Ze hebben totaal geen verstand van onroerend goed,' zei hij.

Hij wist hoe graag mama bij de restauratie betrokken wilde worden en maakte het haar gemakkelijker. Ik was er blij om, want het betekende dat ik veel vaker de kans zou krijgen tijd bij Jack door te brengen.

Naarmate ik vaker een bezoek bracht aan de bayou begon er langzaam iets met me te gebeuren. Aanvankelijk dacht ik dat ik door mijn vreselijke ervaring met Buster Trahaw en mijn beangstigende tijd in het moeras zo'n onaangename nasmaak van de bayou zou hebben dat ik er nooit iets leuk of aardig aan zou vinden. Maar als ik bij Jack was en hij en ik over het terrein liepen of over de achterafweggetjes reden, was het anders.

Net zoals ik hem graag mijn wereld van de stad wilde laten zien, wilde hij mij graag de natuur laten zien, me de verschillende bloemen en dieren wijzen. Hij had de blik van een Cajun-gids en ontdekte baby-alligators, bruine pelikanen, moerashaviken en klauwieren. Ik kon kijken wat ik wilde, maar soms moest hij me bij de hand nemen en me er praktisch met mijn neus bovenop drukken voor ik in de gaten kreeg wat hij zag. Dan was ik een en al verbazing.

Ik zag de bayou in alle seizoenen, ontmoette heel wat bewoners, leerde hen kennen en raakte op hen gesteld. Ik had het gevoel dat ze mij ook wel mochten, zeker omdat Jack me meebracht. Ik genoot van hun verhalen en hun uitdrukkingen en hun grove humor. Het was altijd een verfrissende afwisseling na het rumoerige stadsleven en de problemen op de universiteit.

Aan het eind van het najaar van het jaar erna verraste Jack mij en mama door ons te laten zien wat hij in zijn vrije tijd had gedaan: hij had de oude hut gerestaureerd. Die zag er nu werkelijk uit als de Cajun-woning op palen die ik me altijd had voorgesteld. Het nieuwe golfplaten dak glansde in het zonlicht. Hij had de balustrade van de veranda en de trapleuning vervangen en gebeitst, de kapotte vloerplanken verwijderd, de ramen vervangen en het terrein eromheen schoongemaakt en verzorgd. Hij had zelfs de rekken gerepareerd die mama en overgrootmoeder Catherine hadden gebruikt om hun huisvlijt en gumbo aan de toeristen te verkopen.

Mama straalde. Ze klapte van blijdschap en verrassing in haar handen en

liep de hele hut door om blijk te geven van haar verbazing en genoegen. Jack had ook de oude schommelstoel gerepareerd. Mama zei dat ze afstand kon nemen en zich heel goed kon voorstellen dat haar grootmoeder daar weer zat. Terwijl zij zat uit te rusten op de veranda en terugdacht aan vroeger, liepen Jack en ik naar het water. Hij hield mijn hand vast.

'Zie je die kreek daar?' wees hij. 'Kijk. Nog even en dan krijg je een grote snapper te zien. Daar is hij. Zie je wel?'

'Ja, Jack. Ja.'

Ik haalde diep adem en keek uit over het water tot aan de bocht waar het dieper het moeras in liep. Jack zag waar ik naar keek.

'Je kunt van hier naar Cypress Woods met een pirogue,' zei hij. 'De volgende keer neem ik je mee voor een tochtje.'

'Mijn oom Paul nam mijn moeder altijd zo mee,' zei ik. 'Dat heeft ze me verteld. Denk je dat er een of andere kracht is die wil dat we in het voetspoor van onze ouders treden?'

'Kracht? Ik weet het niet. Misschien. Daar zit ik niet over in. Ik doe wat juist lijkt, wat goed aanvoelt,' zei hij. 'Is dat te gemakkelijk voor je?'

'Nee.' Ik lachte. 'Je vindt me nog steeds te slim, hé?'

'Nou... je gaat vooruit,' plaagde hij. 'En je wordt met de dag mooier.'

Ik keek hem even aan en toen kusten we elkaar. Op de veranda aan de voorkant van de hut zat mama in de gerestaureerde schommelstoel van overgrootmoeder Catherine, waar ze zich liet meevoeren door haar herinneringen en terugdacht aan haar jeugd. Ik was ervan overtuigd dat ze de mensen van wie ze had gehouden weer zag en hoorde.

En ik besefte hoe belangrijk het was geen kostbaar moment te verliezen wanneer dat kwam.

'Er was een tijd, Jack Clovis, dat ik me door jou ging afvragen waar ik thuishoorde.'

'O. En waar hoor je dan thuis?' vroeg hij, terwijl zijn donkere ogen de mijne vragend opnamen.

'In jouw armen.'

'Zelfs hier?'

'Juist hier,' zei ik. Hij sloeg zijn armen om me heen. Een vlucht rijstvogels steeg op uit het moeras en vloog ons voorbij, zo dichtbij dat we konden voelen hoe hun vleugels de lucht in beroering brachten. Precies zoals in mijn oude nachtmerrie.

Alleen nu waren de boze geesten verdwenen.

En was ik waarlijk veilig.