10. EEN KAARS IN DE WIND
Papa zat de hele weg terug naar New Orleans in zichzelf te mompelen. Hij prevelde zijn hoop. Soms klonk het meer als een gebed.
'Misschien is ze wel terug. Misschien is ze hier alleen naartoe gekomen om die foto om de een of andere reden in de hut te leggen - een van haar rituelen, ja? Ik bedoel maar, toen we Houma inreden kunnen we haar wel zijn gepasseerd toen ze op de terugweg was. Dat is mogelijk. En als ze vóór
ons is thuisgekomen, heeft ze ontdekt dat Pierre er was en is ze met hem naar het ziekenhuis gegaan. Dat zou ze gedaan hebben en dat zou hebben geholpen dat kereltje wakker te schudden, nietwaar?'
'Ja, papa,' zei ik, toen hij zweeg om adem te happen. Hij reed nu zo snel dat mijn hart wild tekeerging. Ik was bezorgd, omdat hij zijn aandacht meer bij zijn gedachten leek te hebben dan bij de weg vóór ons.
'Niemand heeft haar daar gezien, dus misschien is ze voor zover wij weten wel alleen maar naar de hut geweest. En ze was niet bij de hut toen wij daar kwamen. Toch? Waar zou ze heengaan? Beslist niet naar de Tates. Ze zou alleen maar naar huis gaan. Ja, dat is het. Ze is thuis. Ze heeft dit krankzinnige gedoe net op tijd van zich afgezet. Nu zullen we Pierre kunnen helpen, nietwaar, Pearl?'
'Natuurlijk, papa. Vind je niet dat we erg hard rijden?'
'Wat?' Hij keek naar mij en toen naar de snelheidsmeter. 'O, ik had niet in de gaten...' Hij keek in zijn achteruitkijkspiegeltje. 'Gelukkig hebben we geen bekeuring gekregen.'
'Wil je dat ik rijd, papa?'
'Nee, het gaat prima. Ik kijk wel uit.' Hij liet zijn schouders afhangen en ontspande zich. 'Vreselijk hoe ze dat prachtige huis laten wegrotten in het moeras, nietwaar? Vreselijk. Weet je er nog veel van?'
'Nee,' zei ik. Mama had me eens verteld dat papa liever wilde vergeten dat ik daar ooit had gewoond. Ze had heel weinig foto's bewaard die op Cypress Woods van ons waren genomen en de foto's die ze had bewaard, lagen helemaal onder in een la.
'Nou, de oliebronnen werken nog en daar worden de Tates meermalen miljonair door. Vóór de oliebronnen waren ze al rijk. Geld discrimineert niet, helaas,' voegde hij er op bittere toon aan toe. 'Ik kan me niet voorstellen hoe het is om voor Gladys Tate te werken. Maar die oliemensen, dat is wel een apart slag, hè. Een soort op zich, naar ik heb gehoord.'
'Hij leek heel aardig,' zei ik.
'Wie? O. O ja.' Papa glimlachte. 'Hoe vond je het om je bron te zien? Het moet Gladys Tate verschrikkelijk dwarszitten dat ze je er niet van kan weerhouden de inkomsten te incasseren.'
'Ze zag er niet anders uit dan de andere, maar Jack heeft me er een heleboel over verteld.'
Papa glimlachte. 'Hij was een beetje aan het stroop smeren, hè? Kan het hem niet kwalijk nemen. Vooral als de baas zo aardig is als jij.'
'Hij was niet aan het stroop smeren, papa. Hij was gewoon beleefd en het was heel leerzaam,' zei ik. Ik keek snel de andere kant op, zodat papa niet zou zien hoe ik bloosde.
Plotseling kwamen Jacks prachtige donkere ogen me voor de geest en zijn zachte glimlach. Ik kon me niet herinneren dat ik ooit een jongeman had ontmoet die zo'n gevoel van kracht uitstraalde en toch zo zachtaardig en meelevend overkwam. Ik had me veilig en op mijn gemak gevoeld toen ik naast hem stond. Hij werkte met zijn handen en hij gebruikte zijn spierkracht, maar zijn liefde voor zijn werk had iets poëtisch.
'Je moet voorzichtig zijn met wie je leert kennen, Pearl,' zei papa, plotseling ernstig. 'Als een jongeman eenmaal weet hoe rijk je bent, zal hij meer belangstelling voor je krijgen; alleen dat is misschien niet het soort belangstelling dat jij nodig hebt. Begrijp je wat ik probeer te zeggen? Ik ben hier niet zo goed in als je moeder, weet je.'
'Ik begrijp het, papa.'
'Dat zal wel; dat zal wel. Ik maak me geen zorgen over je. Geen sprake van, niet over jou.'
Hij zweeg weer en begon toen opnieuw te mompelen. 'Ze moet thuis zijn. Dat moet. Ze moet nu toch bij haar positieven zijn gekomen. Ze houdt veel te veel van haar gezin om weg te blijven.'
Toen we New Orleans naderden, sloten de wolken de blauwe gaten die er nog tussen hadden gezeten tot er een dreigend grijs wolkendek over ons heen hing. De eerste druppels vielen op de voorruit toen we de brug over reden en de stad in. De wind was ook aangewakkerd. Mensen verloren hun paraplu en zochten haastig dekking. De bui brak los voor we het tuindistrict hadden bereikt. Het regende zo hevig dat de ruitenwissers het niet konden bijbenen.
'Verdorie,' kreunde papa. Hij moest even aan de kant van de weg gaan staan. De regen kwam met bakken naar beneden, trommelde op het dak en kletterde tegen de ramen.
Maar het was een van die zomerse buien die ook zo weer voorbij zijn. Het ging minder hard regenen en de wind ging liggen. Papa vervolgde zijn weg naar huis. Tegen de tijd dat we onze oprit bereikten, kwam de zon door de dunne laag wolkenslierten en overgoot onze camelia's en magnolia's met hoopvolle stralen. De kasseitjes van de stoepen glansden. Het was alsof moeder natuur het verdriet van onze muren en uit onze tuin had gespoeld.
Papa sprong bijna uit de auto voor hij hem goed en wel tot stilstand had gebracht. Ik kon hem niet bijhouden. Hij nam de stoep naar de voordeur met twee treden tegelijk. Aubrey stond in de gang met een van onze dienstmeisjes te praten en draaide zich verrast om toen papa de deur opengooide. Ik liep haastig achter hem aan.
'Monsieur Andreas,' zei Aubrey, terwijl hij naar ons toekwam.
'Mijn vrouw. Is ze terug?' wilde papa direct weten.
'Nee, monsieur.' Hij schudde zijn hoofd en keek met een bezorgde blik
naar mij en toen weer naar het dienstmeisje, dat zich omdraaide om iets omhanden te hebben.
'Heeft ze gebeld? Heeft iemand haar over Pierre verteld?' vroeg papa en knikte, in de hoop op een ja. Maar Aubrey moest hem teleurstellen.
'Niet dat ik weet, monsieur.'
'Waar is mevrouw Hockingheimer?' Papa wierp een blik naar boven.
'Ze is met Pierre mee naar het ziekenhuis. De ambulance heeft hen allebei meegenomen.'
'Ambulance?' Papa slaakte een zwakke kreet. Toen wendde hij zich tot mij. Ik kromp ineen toen ik in die pathetische, droevige ogen keek waaruit zijn verdriet sprak.
'Waar is ze? Waar kan ze heen zijn?' riep hij uit, terwijl hij zich weer tot de butler wendde. Aubrey staarde hem aan, onzeker wat hij verder moest zeggen of doen.
'Papa?' Ik trok hem aan zijn mouw. 'Papa.'
'Wat? O. Ja. We kunnen maar beter meteen naar het ziekenhuis gaan. Bel me als je iets van madame Andreas hoort, Aubrey. Bel dan meteen het ziekenhuis.'
'Ja, monsieur.'
We stormden de voordeur uit en de stoep af. 'Misschien heeft ze eerst de dokter gebeld en is ze rechtstreeks naar het ziekenhuis gegaan,' zei hij, zijn wens hardop uitsprekend. Mijn zwijgen bracht hem terug tot de werkelijk-heid.
In minder dan geen tijd reden we het parkeerterrein van het ziekenhuis op. De oudere vrijwilligster aan de balie schoot te langzaam op voor papa toen hij vroeg waar Pierre Dumas was heengebracht. Hij sloeg met zijn vuist op de balie toen ze onhandig het patiëntenregister doorkeek. 'Schiet op, madame, alstublieft.'
'Ja, ja,' zei ze toen ze eindelijk Pierres naam vond. 'Hij is net opgenomen. Hij ligt op intensive care.'
intensive care?' Papa's gezicht vertrok.
'Waarschijnlijk alleen uit voorzorg, papa,' zei ik. Ook dat klonk meer als een gebed.
Hij haalde diep adem en we haastten ons naar de lift. Toen we bij de bezoekerslounge kwamen, kwam mevrouw Hockingheimer snel naar buiten om ons te begroeten.
'O, monsieur,' zei ze, 'goddank dat u er bent.'
Papa hield zijn adem in, de woorden wilden niet uit zijn mond komen.
'Wat is er mis? Wat is er met Pierre gebeurd, mevrouw Hockingheimer?' vroeg ik ademloos.
'Hij is in een diepere coma geraakt. De psychiater is bezorgd. Ze zegt dat
Pierce een ernstige terugval heeft.'
'Terugval?' zei papa. 'Terug naar hoe hij was?'
'Zelfs nog erger dan hij aanvankelijk was,' zei ze en begon te huilen. Papa trok wit weg. Ik voelde hoe mijn hart bleef stilstaan en toen weer begon te kloppen. In paniek stond ik als aan de grond genageld. Mijn benen voelden zo zwaar aan dat ik niet dacht dat ik de kracht had het ene voor het andere te zetten.
'Waar is dr. LeFevre?' vroeg papa ten slotte.
'Ze is binnen, bij Pierre. Ze kwam naar buiten en is net weer naar binnen gegaan met een andere dokter,' zei mevrouw Hockingheimer. 'Een uroloog.'
Ik probeerde te slikken, maar dat ging niet. Papa liet zijn schouders hangen. Hoewel ik me gewoon misselijk voelde, slaagde ik er toch in mijn stem te vinden. 'Laten we met de dokter gaan praten, papa.'
We liepen naar de intensive care, allebei doodsbenauwd voor wat we daar zouden ontdekken. Voor we er waren, ging de deur open en kwam dr. LeFevre naar buiten. Ze keek naar ons, met een blik vol verwarring en teleurstelling.
'Wat gebeurt er met mijn zoon?' vroeg papa zachtjes.
'Ik heb er een specialist bij gehaald die hem onderzoekt, monsieur Andreas. Hij lijdt aan nierinsufficiëntie.'
'Wat houdt dat in?' vroeg papa, terwijl hij eerst naar mij keek. Ik wist dat hij het wel begreep, maar voor het ogenblik was hij zo nerveus en opgewonden dat hij niet kon denken.
'Het zijn zijn nieren, papa,' zei ik.
'Zijn nieren filteren de afvalstoffen niet meer, meneer. Ze werken niet meer.'
'Waarom? Hoe kan zoiets gebeuren?'
'Ik heb het zien gebeuren bij patiënten die lang in coma zijn, veel ernstiger dan wat Pierre doormaakt, maar zijn toestand, waarvan we dachten dat die verbeterde, werd plotseling slechter en hij zakte dieper weg. Psychologisch, monsieur,' zei ze, na een lang stilzwijgen, 'probeert uw zoon weer bij zijn tweelingbroer te komen.'
'Weer bij zijn broer te komen. Maar... Jean is dood,' zei papa met zachte stem.
'Dat weet ik, monsieur. En Pierre weet dat ook.'
'Maar dan probeert hij...'
'Zichzelf te laten sterven,' zei ze.
Haar woorden kwamen als een donderslag bij heldere hemel. Papa staarde haar ongelovig aan.
'Maar hoe kan iemand... Dat is toch zeker niet mogelijk, dokter,' zei papa.
'De geest is veel krachtiger dan we ons kunnen voorstellen, monsieur.
Mensen ontwikkelen psychosomatische ziekten. Sommige mensen kunnen niet zien, hoewel er fysiologisch niets met hun ogen aan de hand is; anderen kunnen niet lopen, hoewel er niets mis is met hun benen.' Ze zweeg en keek achter ons. 'Neem me niet kwalijk, monsieur Andreas, maar waar is uw vrouw? Waar is de moeder van de jongen?'
Papa schudde zijn hoofd, de tranen stroomden hem over de wangen.
'Mijn moeder is weggelopen, dokter,' zei ik. 'Ze heeft het huis verlaten en ons een brief gestuurd. Ze geeft zichzelf de schuld van wat er is gebeurd. We dachten dat ze naar haar oude huis in de bayou was teruggegaan en we zijn haar gaan zoeken. We hebben aanwijzingen gevonden dat ze er is geweest, maar we hebben haar niet kunnen vinden en toen we hoorden hoe het met Pierre was, zijn we zo snel mogelijk teruggekomen.'
'Ik begrijp het. Nou, ik kan er natuurlijk niet zeker van zijn, maar de jongen zou kunnen denken dat zijn moeder hem de dood van zijn broer verwijt. Ik weet dat hij zichzelf de schuld geeft en nu zijn moeder er niet is nu hij haar nodig heeft... wel, u ziet hoe dit de zaken compliceert, monsieur.'
'Ja, ja, dat snap ik. Wat kunnen we doen?'
'Laten we eerst eens kijken wat voor soort behandeling dr. Lasky aanraadt,' zei ze, toen een kort, kaal mannetje uit de afdeling intensive care te voorschijn kwam. Hij droeg een kostuum met een das en hij leek meer op een bankier dan een arts. Hij had fijne trekken en donkerbruine kraaloogjes.
'Dit zijn de vader en zuster van de jongen,' zei dr. LeFevre. 'Dr. Lasky.'
'Hoe maakt u het, monsieur. Ik ben bang dat uw zoon erg ziek is,' zei hij recht op de man af. 'Volgens uw verpleegkundige heeft hij de afgelopen vierentwintig uur minder dan vijftig millimeter urine geproduceerd. Dat is anurie, waardoor een ernstige ophoping van afvalstoffen ontstaat. Zoals ik dr. LeFevre heb uitgelegd, heeft hij een acute nierinsufficiëntie, die meestal het gevolg is van een ernstige verwonding of een of andere andere onderliggende ziekte. Ze heeft me de psychologische problemen uitgelegd en ik ben het volkomen eens met haar diagnose van het probleem.'
'Wat kunnen we doen?' vroeg papa snel.
'Nou, tot de onderliggende oorzaak behandeld is, moeten we ons op het gevaar voor het lichaam richten. Ik heb een diureticum voorgeschreven, maar als er niet snel verandering optreedt, denk ik dat dialyse noodzakelijk wordt. Laten we even afwachten. Misschien is dit van voorbijgaande aard.'
'Mogen we naar hem toe?' vroeg ik.
'Ja, natuurlijk,' zei hij.
'Komt het weer goed met hem?' wilde papa weten.
'De meeste mensen met acute nierinsufficiëntie worden uiteindelijk helemaal beter, maar dit geval is ongewoon door de psychologische implicaties, monsieur. Ik ben bang dat ik geen precieze voorspelling kan doen.'
'En dat wil zeggen?' vroeg papa.
'Als hij blijvend niet reageert en geen urine produceert en uitscheidt, zullen we hem dialyse laten ondergaan. Maar als zijn geest één orgaan kan laten ophouden te werken...'
'Maar hij komt toch zeker uit deze coma,' zei papa tegen dr. LeFevre. Ze gaf geen antwoord. 'Hij komt er wel uit. Ja, toch, Pearl?'
'Ja, papa,' zei ik, zo vol tranen dat ik nauwelijks genoeg adem kon krijgen om de woorden uit te spreken. 'Laten we naar hem toegaan.'
'Goed,' zei hij en liep met me naar de afdeling intensive care; hij weigerde de afschrikwekkende mogelijkheden die beide dokters hem voorhielden onder ogen te zien, maar dr. LeFevre greep hem bij zijn pols en hield hem tegen.
'Het zou helpen als uw vrouw snel terugkwam, monsieur,' zei ze.
Papa knikte. Toen hij zich weer naar me omdraaide, zag hij eruit of hij in een minuut tijd twintig jaar ouder was geworden. We gingen de afdeling intensive care binnen en werden bij Pierre gebracht. Uit het infuus drupte vloeistof via een slangetje zijn arm in. Zijn ogen waren dicht en hij had een wasachtige kleur, zijn lippen waren zo mat dat ze bijna wit leken. Ik zag zijn borst nauwelijks bewegen onder het laken dat tot zijn kin was opgetrokken.
Papa slikte een jammerklacht in en stak zijn hand uit naar die van Pierre. 'Hé, knul,' zei hij. 'We zijn er weer. We zijn bij je, Pierre. Pearl is hier bij me. Kom op, Pierre. Doe je ogen eens open en kijk naar ons.' Hij wreef zachtjes over Pierres hand en wachtte, maar Pierre was net een stenen muur, onbeweeglijk, niet reagerend, hij bewoog zelfs zijn wenkbrauwen niet.
'Waarom overkomt ons dit?' kreunde papa met zijn hoofd achterover. 'Misschien heeft Ruby gelijk. Misschien is het een soort vervloeking. De ene vreselijke gebeurtenis na de andere die ons dwingt ons over te geven, die ons vernietigt omdat we het wagen gelukkig te zijn.'
'Zo moet je niet denken, papa. Je moet de moed niet opgeven. Al is het alleen maar om Pierre. Hij heeft er nu behoefte aan dat we sterk zijn.'
Papa knikte, maar het ging niet met overtuiging. Hij staarde naar Pierre, keek hoe zijn borst op en neer ging en zuchtte toen en liet zijn hoofd hangen. Ten slotte sloeg hij zijn verdrietige ogen op, die er nog donkerder uitzagen doordat ze zo somber stonden.
'Ik ga een kop koffie halen,' zei hij. 'Ik ben zo terug. Wil jij ook iets?'
'Nee. Ik hoef niets, papa. Ga maar.'
Hij stond op en liep de deur uit, met afhangende schouders alsof de lucht erboven tonnen woog. Ik draaide me weer om naar Pierre en nam zijn hand in de mijne.
'Pierre,' begon ik. 'We hebben je verschrikkelijk nodig. Mama geeft zichzelf de schuld van wat er is gebeurd; ze is weggelopen en ze wil pas
terugkomen als jij aan de beterende hand bent. Help ons alsjeblieft,' smeekte ik. 'Vecht tegen die drang om je leven weg te slapen. Kom bij ons terug, bij mama. Bedenk wat het haar zal doen. Alsjeblieft, Pierre,' zei ik, terwijl de tranen over mijn wangen liepen. Mijn hart leek wel een bonk lood in mijn borst. Ik zat daar, hield zijn hand vast en bad.
Als mama maar door die deur zou komen. Waarom konden de geesten haar niet hebben ingefluisterd dat ze moest terugkomen? Tenzij het natuurlijk kwade geesten waren.
De kreet van een andere patiënt die pijn leed, bracht me terug tot de werkelijkheid. Ik had geen idee hoe lang ik hier had zitten bidden en dromen.
'Het spijt me, liefje, maar we moeten onze bezoekjes aan de intensive care kort houden,' zei de verpleegkundige toen ze naast me opdook. 'Jij en je vader kunnen op het hele uur terugkomen, als jullie willen.'
Ik knikte en staarde weer naar Pierre, maar net toen ik wilde opstaan en zijn hand loslaten, voelde ik zijn wijsvinger bewegen. Het ging als een elektrische schok door mijn arm.
'Hij bewoog!' riep ik.
'Wat?' De verpleegkundige keek naar Pierre, wiens ogen dicht bleven.
'Zijn vinger. Hij bewoog in mijn hand.'
'Misschien gewoon een zenuwreactie,' zei ze.
'Nee, nee, hij doet zijn best om terug te komen. Alstublieft, laat me blijven.'
'Maar...'
'Alstublieft, heel even maar. Ik moet tegen hem blijven praten!'
'Ik moet je vragen je stem te dempen,' zei ze. 'Er zijn hier nog meer patiënten, allemaal ernstig ziek.'
'Het spijt me.'
'De bezoekregeling voor de intensive care is vijf tot tien minuten voor naaste familie, elk uur op het hele uur,' herhaalde ze op een autoritaire dreun.
'Ga de dokter halen,' verlangde ik, terwijl ik me met een ruk naar haar toedraaide. 'Ik heb de vinger van mijn broer absoluut voelen bewegen en dat was geen zenuwreactie.'
'Maar-'
'Haal hem!' drong ik aan. Ze zag mijn vurige blik en beet op haar onderlip. Zelf woedend, draaide ze zich met een ruk om en stevende terug naar haar post. Ik ging weer zitten en begon meteen weer tegen Pierre te praten.
'Ik weet datje bij ons kunt terugkomen, Pierre. Ik weet datje niet langer dan absoluut nodig is in deze afschuwelijke ziekenhuiskamer wilt zijn, bij deze afschuwelijke mensen. Luister naar me. We hebben je nodig. Ik wil dat je wakker wordt, zodat mama kan thuiskomen. Ik beloof je, zodra ik hier wegga, zal ik haar proberen te vinden, als jij je ogen maar opendoet. Doe het alsjeblieft, Pierre. Jean wil ook datje mama helpt. Dat weet ik zeker.'
Ik stond op en boog me over het bed heen om de slierten haar van zijn voorhoofd te vegen, zoals mama dat altijd deed. Toen bracht ik mijn mond bij zijn oor en zong zachtjes het oude Cajun-slaapliedje dat mama dikwijls voor hem en Jean had gezongen toen ze nog klein waren. Terwijl ik zong, hoorde ik voetstappen achter me.
'Mademoiselle?'
Ik draaide me om en daar stond dr. Lasky.
'U zult zich aan de regels van het ziekenhuis moeten houden. U werkt hier als hulpverpleegkundige heb ik begrepen, dus u zou moeten weten hoe belangrijk het is dat we allemaal-'
'Pierre heeft zijn vinger bewogen, dokter. Ik heb het gevoeld. Als ik langer bij hem kan blijven...'
'We moeten de verpleegkundigen hun werk laten doen en-'
Ik voelde Pierres vingers weer bewegen en slaakte een kreet. Toen ik me naar hem omdraaide, trilden zijn oogleden.
'Pierre,' zei ik. 'Laat het hun zien. Laat het hun zien.'
Zijn oogleden trilden heviger en, als ogen die eindeloos lang dicht zijn geweest, gingen ze langzaam open.
'Ga dr. LeFevre halen,' beval dr. Lasky de verpleegkundige. Ze snelde weg.
Ik bleef Pierres hand strelen, om hem over te halen. "Vooruit, Pierre. Goed zo. Probeer het. Kom bij ons terug.'
Zijn ogen bleven open.
'Dat is goed,' mompelde dr. Lasky achter me.
'Hallo, Pierre,' zei ik. 'Voel je je beter? Wil je gauw naar huis?'
Hij draaide langzaam zijn hoofd naar me toe. Ik zag zijn mond bewegen, dus boog ik me over hem heen om mijn oor naar zijn mond te brengen. Hij had net genoeg adem om me iets in te fluisteren.
'Haal mama,' zei hij. 'Zorg dat ze thuiskomt.'
'O ja, Pierre. Ja, dat doe ik.' Ik knuffelde hem. 'Hij heeft tegen me gepraat, dokter!'
'Voortreffelijk,' zei dr. Lasky en draaide zich om om dr. LeFevre te begroeten, die haastig op ons afkwam. Ik ging achteruit toen ze Pierre met zijn tweeën onderzochten, en toen besloot ik weg te gaan om papa te halen. Ik vond hem in de cafetaria, waar hij afwachtte met een kop koffie. Toen ik hem het nieuws vertelde, fleurde hij op en kreeg hij weer wat kleur. We haastten ons terug.
Naderhand buiten, op de gang, met papa en dr. Lasky naast me, vroeg dr.
LeFevre of ik wilde herhalen wat ik had gezegd en gedaan om Pierre een reactie te ontlokken. Ze knikte terwijl ze luisterde.
'Je moet je moeder gauw bij hem zien te brengen,' zei ze. 'Zo niet, dan zou hij weer kunnen terugglijden, en ik ben bang dat hij zich, telkens wanneer dat gebeurt, steeds verder in zichzelf terugtrekt tot hij reddeloos verloren is. Begrijp je?'
'Ja,' zei ik en keek naar papa, die alleen maar knikte, met iets van paniek in zijn ogen.
'Nu het diureticum werkt, hebben we de dreiging van acute nierinsuffici- entie tenminste even afgewend,' zei dr. Lasky. 'Maar wat eerder is gebeurd, kan zeker opnieuw gebeuren,' waarschuwde hij. Geen van beide artsen wilde ons valse hoop geven. Hun woorden, hoe realistisch ook, kwamen hard aan.
Papa en ik gingen terug naar Pierre om hem te verzekeren dat we mama gingen zoeken en dat we haar zo snel mogelijk bij hem zouden brengen. Hij luisterde en deed toen zijn ogen dicht. Nu sliep hij gewoon. De geweldige inspanning om omhoog te klauteren, het graf uit dat zijn geest rond hem had opgetrokken, had hem uitgeput. Toen we weggingen lag hij rustig te slapen.
'En als Ruby nu eens niet terugkomt, Pearl? Als ze nou eens nooit meer terugkomt?' vroeg papa toen we van het ziekenhuis naar huis reden.
'Ze komt heus wel terug. Ze moet wel.'
'Waarom? Ze weet niet wat er gebeurt. We kunnen haar niet vinden; we kunnen haar geen boodschap sturen.' Hij schudde zijn hoofd. 'Als ze niet terugkomt, arme Pierre...'
'Dan bedenken we wel wat anders, papa. We vinden haar wel,' beloofde ik, hoewel ik er op het moment geen flauw idee van had hoe we dat moesten aanpakken.
De woorden van de dokter hingen als donkere, dreigende onweerswolken boven ons. Pierre balanceerde nog steeds op het randje van de vergetelheid en wij konden niets doen.
Mama was er niet toen we thuiskwamen en er waren geen telefoontjes geweest van haar of van iemand in de bayou. Papa belde tante Jeanne en legde de situatie uit. Ze beloofde er zoveel mogelijk mensen op uit te sturen en zoveel mogelijk mensen in de buurt te bellen. Ze zei ook dat ze namens ons contact zou opnemen met de politie daar.
'Als we vanavond of morgenochtend niets van haar hebben gehoord, moeten we misschien maar weer naar haar op zoek, papa,' zei ik.
'Op zoek waar? We zijn naar de hut geweest en naar Cypress Woods. Ik heb geen idee waar ze verder nog heen zou kunnen gaan. Dat deel van haar leven kan ik me totaal niet voorstellen. Er kunnen daar wel plaatsen en mensen zijn waar ze het nooit over heeft gehad, of waar ze het wel over heeft gehad maar die ik me niet herinner. Je weet dat alle vriendinnen van haar grandmère zijn overleden. Wat kunnen we doen... de achterafweggetjes afrijden, de moerassen doorzoeken?'
'Dat is altijd beter dan domweg hier te blijven zitten, nietwaar?'
'Ik weet het niet, Pearl.' Hij schudde zijn hoofd. 'Ik weet het niet. Als we erheen gaan en verdwalen op een of ander achterafweggetje en ze belt hierheen? Nee, we kunnen alleen maar afwachten.'
Hij noch ik had veel trek in eten, we aten met lange tanden. Alle bedienden waren zwijgzaam, met bezorgde gezichten. Er hing een begrafenis- stemming in huis. Niemand sloeg een deur dicht; iedereen liep op zijn tenen door de gangen en sprak met zachte stem. Er klonk geen muziek, geen radio of televisie, alleen het voortdurend tikken van de staande klok, gevolgd door haar holle, galmende slagen om het verstrijken van de tijd aan te geven, het vlieden van de minuten zonder enig bericht over of van mama. Als papa en ik elkaar aankeken, dachten we hetzelfde, maar spraken dat niet uit: in het ziekenhuis lag Pierre te wachten, balancerend op het slappe koord boven de donkere afgrond vol nevels, die hem zou verzwelgen en hem voor altijd zou omsluiten met bewusteloosheid en hem uiteindelijk de dood zou injagen. Ik was ervan overtuigd dat hij in gedachten de dood zag als een deur waarachter Jean stond te wachten.
Papa noch ik wist wat we moesten zeggen of doen als we weer bij hem waren. Hij zou hoopvol zijn ogen opslaan, vol verwachting, mama niet bij ons zien en die ogen weer sluiten, misschien wel voorgoed. We waren allebei doodsbenauwd die kans te lopen en toch was het moeilijk om hem niet te gaan opzoeken. Hoe langer we wegbleven, hoe groter zijn twijfel zou worden.
Papa bracht een deel van de avond in zijn kantoor door met het praten met vrienden, om advies te vragen. Niemand stelde meer voor dan we al hadden gedaan en niemand kon begrijpen waarom mama kon zijn weggelopen; maar natuurlijk kenden weinigen van hen haar achtergrond en waarom ze was gaan geloven dat zij de oorzaak van onze ellende was.
Ik wilde zo laat mogelijk opblijven om de telefoon te horen rinkelen, hopelijk met nieuws van mama, en om papa gezelschap te houden, maar toen ik mijn hoofd op de sofa liet zakken en mijn ogen sloot, werd ik zo snel door slaap overmand dat ik degene had kunnen zijn die in coma lag. Toen ik weer bij mijn positieven kwam hoorde ik aan het slaan van de staande klok dat het drie uur in de morgen was.
Ik ging langzaam overeind zitten, wreef mijn ogen uit en luisterde. Het was doodstil in huis. Het licht in de gangen was gedimd. Het verbaasde me dat papa me niet was komen wekken om me naar bed te sturen.
Ik wreef de slaap uit mijn ogen en stond op om bij papa te gaan kijken.
De bureaulamp op zijn kantoor brandde nog, maar hij was er niet. Ik zag dat hij had zitten drinken. De fles whisky was open en er stond een gedeeltelijk gevuld glas naast. Omdat ik dacht dat hij naar bed was gegaan, ging ik naar boven. Mijn benen voelden aan of er water in zat. Elke stap kostte moeite. Toen ik boven kwam, zag ik dat papa's slaapkamerdeur openstond, dus ging ik erheen en gluurde naar binnen.
Het bed was leeg, de lamp ernaast brandde. De badkamerdeur stond open, maar de badkamer was donker.
'Papa?' riep ik halfluid. 'Ben je daar?' Ik luisterde, maar hoorde niets.
Ik keek in de andere slaapkamers, maar kon hem niet vinden, dus ging ik weer naar beneden. De auto's stonden er allemaal en er was niemand in de keuken. Ik liep het huis door en ging naar mama's atelier. Daar brandde geen licht, dus wilde ik weer naar boven gaan, bang nu dat papa misschien op de grond naast zijn bed in slaap was gevallen of was ingestort. Maar toen ik me omdraaide, rook ik een vleug whisky en ik bleef staan en staarde de duisternis van het atelier in. Mijn ogen raakten gewend aan de afwezigheid van licht tot ik zijn silhouet op een sofa zag. Ik liep de studio in en ging langzaam op hem toe.
Papa hing naakt op de sofa met alleen een klein handdoekje om. Hij zag eruit of hij in diepe slaap was. Wat deed hij? Waarom had hij zich uitgekleed en was hij hier gaan liggen? Ik stond in tweestrijd of ik hem zou wekken en besloot hem maar te laten slapen. Net toen ik me omdraaide om weg te gaan, hoorde ik hem mijn moeders naam roepen.
'Ruby. Vooruit,' mompelde hij. Ik ging weer naar hem toe en luisterde. 'Vooruit,' ging hij door. 'Jij bent de kunstenares. Het moet geen probleem voor je zijn om mij te tekenen. Ik wil dat je het doet. Vooruit,' zei hij uitdagend. Toen lachte hij. 'Klaar?' Hij trok zijn handdoek weg en gooide hem over de rugleuning van de sofa. 'Teken met hartstocht, mijn liefste. Teken.'
Ik stond als aan de grond genageld, niet in staat en bang me te verroeren. Ik wist dat als hij erachter kwam dat ik het was in het duister en niet mijn moeder, hij zich vreselijk opgelaten zou voelen. Na een ogenblik liet hij zijn hoofd weer op de sofa zakken en mompelde iets wat ik niet kon verstaan. Hij werd rustig en ik liep op mijn tenen het atelier uit, waarbij ik de deur zachtjes achter me dicht deed en papa daar achterliet om een of ander intiem moment met mijn moeder te herbeleven.
Ongerust maar doodmoe legde ik mijn hoofd op mijn kussen en viel binnen een paar minuten in slaap, blij dat mijn geest te moe was om ook maar ergens aan te denken.
Ik werd met een schok wakker. Een treurduif liet vlak onder mijn raam haar onheilspellende, droeve kreet horen. De hemel was zwaar bewolkt, waardoor de altijd welkome stralen van de warme zon werden buitengesloten en de wereld eruitzag of ze was gehuld in een doffe laag sombere duisternis. We kregen regen. Ik keek op de klok en zag dat ik tot bijna negen uur had geslapen. Toen ik me herinnerde wat er de avond tevoren was gebeurd, stond ik snel op, waste me en kleedde me aan. Toen ik beneden kwam, vond ik papa al aangekleed beneden en in zijn kantoor aan de telefoon. Hij sprak met de politie van Houma. Ik stond in de deuropening te luisteren.
'Dus u bent bij de hut geweest en u heeft de omgeving grondig uitge-kamd?' vroeg hij, terwijl hij me een vreugdeloze blik toewierp. 'Ik begrijp het. Ja. Dat waardeer ik. U heeft mijn nummer en alstublieft, als er kosten aan verbonden zijn... ik bedoel als u iets extra's zou kunnen doen maar zich dat niet kunt veroorloven... natuurlijk. Dank u, monsieur. Daar zijn we dankbaar voor.'
Hij legde de hoorn op de haak en ging achterover zitten. Zijn haar was in de war, zijn gezicht was ongeschoren en grauw en hij droeg de gekreukte kleren die hij gisteren had gedragen. Het leek me dat hij in het atelier was wakker geworden, zich had aangekleed en naar zijn kantoor was gegaan.
'Niets,' zei hij. 'Zelfs geen voetafdruk. Misschien is ze verzwolgen door een van de alligators achter de hut.'
'Zoiets moetje niet zeggen, papa!'
'Wat kan ik dan zeggen?'
'Heb je het ziekenhuis gebeld?'
'Nog niet.' Hij zuchtte diep. 'Wat moeten we doen, Pearl?'
'Ze komt wel thuis of ze belt ons,' zei ik. 'Heus,' hield ik vol, toen hij niet reageerde. 'Heb je ontbeten?'
'Alleen koffie. Ik heb geen trek. Maar ga jij maar. Eet iets. Het heeft geen zin als we het ons allebei zo aantrekken,' zei hij. 'Over een minuut of twintig bel ik Jeanne. Iedereen krijgt natuurlijk de pest aan ons, door ons gezeur.'
'Nee hoor, helemaal niet. Ze begrijpen het heus wel.'
'Dat is dan maar goed, want ïk begrijp het niet,' zei hij bitter. Hij deed het weer, hij zat vol zelfmedelijden. Ik had er alleen even geen geduld voor, dus ging ik ontbijten. Vervolgens besloot ik dat we maar beter naar Pierre konden gaan.
'Dat kan ik niet,' zei papa. 'Ik kan hem niet onder ogen komen en hem iets blijven beloven waarvan ik geen idee heb of het wel zal gebeuren.'
'Maar we kunnen niet wegblijven, papa. Onze aanwezigheid is alles wat hij nu heeft. We moeten wel,' drong ik aan. 'Sta op.'
Zijn ogen werden groter. 'Oké.' zei hij. Toen hij Aubrey precieze instructies had gegeven hoe hij ons kon bereiken als er iemand zou bellen met wat voor informatie dan ook, reed hij ons met tegenzin naar het ziekenhuis. We troffen dr. LeFevre in de gang net buiten de intensive care.
'Nog geen bericht van uw vrouw, monsieur?' vroeg ze toen ze zag dat we weer alleen waren.
'Ik ben bang van niet,' zei papa.
'Hoe is het met Pierre, dokter?' vroeg ik.
'Hij is af en aan bewusteloos. Telkens wanneer hij eruitkomt, is dat in de verwachting dat zijn moeder bij zijn bed zal zitten, en telkens wanneer hij ziet dat ze er niet is, valt hij weer terug in zijn diepe slaap. Heeft u er geen idee van waar ze kan zijn?' vroeg ze.
'Jawel, maar er is nergens een spoor van haar te ontdekken,' kreunde papa.
Dr. LeFevre stak haar ongenoegen niet onder stoelen of banken, waardoor papa zich alleen maar beroerder ging voelen.
'We proberen haar te vinden, dokter,' zei ik. 'De politie kijkt naar haar uit en we hebben vrienden die naar haar zoeken.'
'Heel goed,' zei ze. 'We zullen doen wat we kunnen,' voegde ze eraan toe op de niet mis te verstane toon dat het niet genoeg zou zijn.
De hele tijd dat papa en ik bij Pierres bed zaten, bleef hij slapen. Hij bewoog zelfs zijn vingers niet toen ik zijn hand vasthield. Hij wilde mama's stem horen, niet de onze. Die aanblik en zijn stilzwijgen maakten papa gek. Hij kon het niet lang aanzien en ging vóór mij weg. Ik vond hem ijsberend in de gang.
'Laten we naar huis gaan,' zei hij. 'Misschien heeft er iemand gebeld.'
Er had niemand gebeld. De dag leek niet om te komen. Elk uur hing als een nieuwe molensteen om onze nek. Papa gebruikte iets van de lunch, maar begon aan hel eind van de middag te drinken. Tegen het begin van de avond was hij in een behaaglijk benevelde toestand en kon ik zitten wachten tot de telefoon ging of de deurbel. Er kwam totaal geen nieuws.
En toen, vlak voor negen uur, ging de telefoon en kwam Aubrey de zitkamer binnen om me te vertellen dat er een monsieur Clovis aan de lijn was die me wilde spreken.
'Clovis?' Aanvankelijk kon ik me niet herinneren wie dat kon zijn.
'Hij zei Jack Clovis, mademoiselle.'
'O, Jack!' riep ik uit en haastte me naar de telefoon.
'Sorry dat ik zo laat nog bel,' begon hij.
'Nee, dat geeft niet, Jack. Wat is er?'
'Ik weet niet of het iets betekent, Pearl, maar vlak voor ik vanavond de olievelden verliet, zag ik achter een raam van het grote huis licht branden. Ik wist dat het geen reflectie van een ster of de maan kon zijn, omdat het hier vanavond zwaar bewolkt is,' legde hij uit. 'Ik vond dat het op een kaars leek.'
'Ben je gaan kijken?'
'Ja, door wat je me had verteld over je moeder en zo. Ik heb een zaklamp meegenomen en ben het huis ingegaan. Ik heb geluisterd, maar ik heb niemand gehoord. Maar ik zweer je dat ik kaarslicht zag. Ik heb het niet gezien toen ik in het huis was, en ik zie het nu ook niet, maar er liep vanavond iemand door dat huis. Dat zweer ik op een stapel bijbels.'
Ik dacht even na. Het was een rit van bijna twee uur, maar dit was het eerste teken van hoop.
'We zijn er over twee uur,' zei ik.
'Echt? Ik weet niet of je dat wel moet doen, Pearl. Ik heb niets gevonden. Het kan natuurlijk een insluiper zijn geweest. Ik kan niet zeggen dat ik een vrouw heb gezien. Ik zou het afschuwelijk vinden als je hier midden in de nacht voor niets heen kwam.'
'Het is niet voor niets, Jack. We komen eraan. Maar ik verwacht niet dat je op ons blijft wachten.'
'O, dat is geen probleem. Ik ga wel in de kantoortrailer liggen. Als ik inslaap, klop je maar op de deur. Tjonge, ik hoop echt dat je niet helemaal voor niets hierheen komt.'
'Zit daar maar niet over in,' verzekerde ik hem.
Zodra ik had opgehangen, ging ik op zoek naar papa. Tot mijn verdriet vond ik hem uitgezakt op de sofa in zijn kantoor, met één arm over de rand bungelend, de hals van de whiskyfles in zijn hand geklemd.
'Papa!' Ik ging snel op hem af en schudde hem door elkaar. Hij kreunde, sloeg zijn ogen op en sloot ze toen weer. 'Papa, Jack heeft gebeld van Cypress Woods. Er liep iemand met een kaars door het huis. We moeten erheen. Misschien is het mama.' Ik schudde hem weer door elkaar. Dit keer liet hij de fles los, waarvan de inhoud over het kleed liep en op mijn voeten spatte. 'Papa!'
'Wa... Ruby?'
'O, papa, nee!' riep ik uit. Ik keek even naar hem en omdat ik begreep dat hij toch niet zou kunnen rijden en beslist de hele weg erheen zou liggen te slapen, draaide ik me om en liep naar het bureau. Ik vond een pen en schreef snel een briefje, waarin ik uitlegde wat Jack had gezegd en waar ik heen was. Om er zeker van te zijn dat hij het zou lezen, speldde ik het op zijn hemd en liet hem achter, dronken uitgeteld in zijn kantoor.
Ik had nog nooit zo lang achter elkaar gereden als dit zou gaan duren, en nog in het donker ook. Het kwam bij me op iemand te bellen die met me mee zou kunnen gaan. Ik overwoog Catherine, maar herinnerde me toen dat ze op vakantie was. Ik wilde beslist Claude niet bellen, of een van zijn vrienden. Niemand zou trouwens om deze tijd van de avond de bayou in willen rijden, dacht ik. Ik zou het alleen moeten doen, en ik moest het nu doen.
Bij de gedachte aan een paar van die donkere zijwegen stond ik te trillen op mijn benen en mijn handen beefden toen ik eindelijk achter het stuur kroop en de sleutel omdraaide. Ik haalde diep adem, keek of ik genoeg benzine had en reed toen de oprit af, draaide langzaam de straten van de stad in en liet papa en het huis achter me.
Ergens voor me uit in de nacht wachtte mama. Tenminste, ik bad dat dat zo was. Als ik twijfelde, riep ik gewoon Pierres beeld op en de smeekbede in zijn ogen.
'Haal mama,' had hij gevraagd. 'Maak dat ze thuiskomt.'
Ik schoot de snelweg op en de nacht in met juist die bedoeling.