PROLOOG

Het begint altijd op dezelfde manier. Eerst hoor ik hem het slaapliedje zingen. Hij draagt me in zijn armen en we lopen door het moeras waar het gras zo hoog is dat hij noch ik zijn voeten kan zien, alleen de rand van zijn hoge laarzen. Hij draagt een hoed van gevlochten palmbladeren, waarvan de rand een streep schaduw over zijn ogen en neus werpt. Ik draag mijn roze met witte hoedje.

Achter ons brullen de metalen monsters monotoon. Ze lijken op gigantische bijen die de zwarte nectar uit de aarde trekken. Als ik achterom kijk, tillen ze hun hoofd op en knikken naar me en tillen dan hun hoofd weer op. Het beangstigt me en ik weet dat hij dat beseft, want hij houdt me steviger vast en zingt luider.

Dan stoten we op een zwerm rijstvogels. Ze stijgen met gratie en schoonheid uit het gras op, maar zo abrupt en zo dichtbij dat ik kan voelen hoe de lucht door hun vleugels in beroering wordt gebracht. Hij lacht. Het is een zachte, aangename lach die me als koel water overspoelt.

Voor ons uit steekt het grote huis af tegen de hemel. Het huis is zo groot dat het lijkt of het de hemel heeft opgeslokt en de zon kan tegenhouden. Ik zie mama vanuit haar atelier de trap afkomen. Ze ziet ons en wuift, en hij lacht opnieuw. Mama komt op ons af, eerst loopt ze snel, daarna rent ze. Ze wordt voortdurend jonger, net zolang tot... ze mij is!

Ik sta voor een spiegel en bekijk mezelf. Ik ben zo verbaasd over het blauw in mijn ogen, de vlasblonde kleur van mijn haar en de paarlemoeren glans van mijn teint dat ik glimlach en mijn hand uitsteek naar mijn beeld in de spiegel, maar zodra ik dat doe, val ik achterover. Ik val en ik val tot ik het geluid van klaterend water hoor en mijn ogen open en een school vluchtende vissen zie. Als ze weg zijn, zie ik de knoestige wortels van een omgevallen cipres. Ze zien eruit als de knokige vingers van een slapende reus. Ze beangstigen me en ik wend me af, waarna ik oog in oog met hem kom te staan.

Zijn ogen zijn opengesperd en zijn mond is opengevallen van verrassing dat hij hier beneden is. Ik probeer te schreeuwen, maar dan stroomt het water mijn mond in en moet ik kokhalzen.

Dat is het moment waarop ik wakker word.

Toen ik jonger was kwam mama of papa, of allebei, op het geluid van mijn kokhalzen af. Maar ik ben al jaren in staat weer op adem te komen en de moed te verzamelen om in het donker mijn hoofd weer op het kussen te laten zakken om te proberen weer in slaap te komen.

Vanavond moet mama de droom hebben voorzien, want ze stond al in de deuropening toen ik nog maar net had geroepen.

'Gaat het, Pearl?' vroeg ze.

'Ja, mama.'

'De droom?'

'Ja, maar het gaat wel, mama,' verzeker ik haar.

'Weet je het zeker, lieverd?' vraagt ze, terwijl ze op me afkomt.

Waarom maakt ze zich er zo druk om? vraag ik me af. Komt dat doordat ik de droom nog steeds heb?

'Wanneer gaat het over, mama? Blijft de droom altijd terugkomen?'

'Dat weet ik niet, lieverd. Ik hoop van niet.' Ze kijkt naar de deuropening. 'Ik kan nog een kaars proberen,' fluistert ze.

'Nee, mama, dank je.'

Vroeger vond ze het zo vreselijk dat ik de droom had, dat ze een van de oude voodoo-middeltjes probeerde die ze had geleerd van Nina Jackson, de kokkin van mijn grootvader Dumas, en papa werd daar boos over.

'Het gaat heus wel,' zeg ik.

Ze strijkt een paar slierten haar van mijn voorhoofd en geeft me een zoen.

'Wat is hier aan de hand?' wil papa met zijn gemaakt barse stem vanuit de deuropening weten.

'Gewoon vrouwenpraat, Beau.'

'Om drie uur 's morgens?' vraagt hij verwonderd.

'Vrouwen mogen dat.'

'Een man gek maken, bedoel je. Dat mogen vrouwen,' moppert hij en gaat weer naar bed.

We lachen. We lijken soms eerder twee zusjes dan moeder en dochter. Mama ziet er zo jong uit, helemaal niet als zesendertig, zelfs al zegt iedereen dat je van het zorgen voor een twaalfjarige jongenstweeling wel oud móet worden.

'Droom maar van leuke dingen, lieverd. Droom maar van morgen. Je geweldige feest. Droom maar dat je naar de universiteit gaat en alle dingen doet die je altijd hebt willen doen.'

'Dat zal ik doen, mama. Mama,' zeg ik en grijp snel haar hand als ze opstaat.

'Wat is er, Pearl, schat?'

'Wil ie me meer vertellen? Als ik meer weet, komt de nachtmerrie misschien niet meer terug.'

Ze knikt weifelend.

'Ik weet datje denkt dat het pijnlijk is om te horen en datje me absoluut niet wilt kwetsen, maar ik moet alles weten, toch, mama?'

'Ja,' geeft ze toe. 'Dat is waar.' Ze zucht zo diep dat ik bang ben dat haar hart zal breken.

'Ik ben oud genoeg om het te begrijpen, mama. Echt waar,' verzeker ik haar.

'Dat weet ik, lieverd. We zullen erover praten. Dat beloof ik je.' Ze geeft me een klopje op mijn hand.

Ik kijk hoe ze wegloopt, met iets afgezakte schouders. Ik vind het vreselijk om haar verdriet te doen, al is het maar voor even, maar het duistere verleden trekt me bijna even sterk als een mot wordt aangetrokken door een kaarsvlam.

Ik hoop - nee, ik bid - dat ik, anders dan die mot, niet zal worden verteerd en vernietigd.