1

Utrecht

Vlak voor ze achter de verhuiswagen aan rijden, komt Rita aanrennen. Ze heeft haar hoge hakken aan, ziet Marek, de rode pumps die ze anders alleen naar een schoolfeest draagt. Haar blauwe rok is ook opvallend kort. Bijna kort genoeg om voor beautiful bitch in een gangsta-rapnummer te spelen.

‘Marek?’ zegt Rita. ‘Je gaat toch niet zomaar weg? Dat kan toch niet?’ Marek stapt uit de auto. ‘Maar gisteren dan? We hadden toch al…’

Rita slaat haar armen om hem heen en perst haar lippen op de zijne, kust.

‘Ik wil echt afscheid nemen!’

Hun kus duurt veel langer dan anders, bijna te lang. Rita’s blonde haar kriebelt tegen zijn wang en ineens vindt hij het irritant. Al die blonde krulletjes! En zo overdreven zoenen hoeft toch niet? Wat denkt Rita ermee te bereiken? Dat hij hier in zijn eentje achterblijft? Hij voelt haar borsten verend tegen zich aandrukken en voor het eerst is daar niets opwindends aan.

Marek maakt zich uit haar omhelzing los, veegt haar lippenstift steels van zijn mond. ‘Ik bel je zodra we aankomen. En ik kom zo snel mogelijk langs.’

‘Heel vaak, ja. Je komt toch heel vaak langs?’ Haar stem klinkt een beetje hees. Zo droevig. Nee, sip, dat is het juiste woord.

‘Ja, heel vaak,’ belooft hij en hij weet dat het een leugen is. Het is voorbij, op, hun hele verkering. Rita lijkt hem ineens vlak, als een foto waarvan de kleuren verbleekt zijn. Wat heeft hij toch ooit in haar gezien?

Het is net alsof Marek weggestapt is, niet alleen van Rita maar ook van zichzelf en nu recht in zijn eigen hoofd kan kijken. Zijn gedachten zwemmen rond als goudvissen in een doorzichtige schedelkom en erg fraaie goudvissen zijn het niet. In het dorp was Rita een van de mooiste meisjes, maar ze blijft hier achter. Hij gaat door naar de stad, waar alles anders is, groter en harder. Als hij blijft omkijken, verdrinkt hij in zijn eigen verleden. Zo eenvoudig zit dat.

Er zijn daar ook meisjes, fluistert een verraderlijk stemmetje in zijn hoofd, gloednieuwe meisjes. Spannender. Die je niet al je hele leven kent. Hij voelt een steek van opwinding, van gretige verwachting, en meteen heeft hij de pest aan zichzelf. Ik bel haar, neemt hij zich voor. Ik schrijf haar. Minstens tien brieven. Twintig.

‘Ja?’ zegt zijn vader met een stem als een roestige scharnier. ‘Kunnen we vertrekken? Zijn de jongelui uitgelebberd?’

 

Onderweg passeren ze het bierkot onder de wilgen en Marek wordt bijna sentimenteel. De eerste keer dat hij dronken werd, een hele beker jenever die Gerben hem opdrong. Gerben dronk eerst zelf een beker, maar dat bleek later water te zijn geweest.

Mareks vader gaf hem de rest van de maand huisarrest toen Marek zijn maag in de afwasbak leegkotste… Mooie tijden, ja. God, wat was hij naïef en jong, een jaar geleden.

Hij draait zich om op de achterbank. De rood-wit-blauwe caravan ziet er ineens zo verbluffend klein uit. Het is bijna ondenkbaar dat ze daar met zijn vijftienen in pasten.

‘Utrecht,’ zegt zijn moeder. ‘Een nieuw begin.’

Mareks vader snuift. ‘Van wat? We hebben niks meer, mens. De bank groef het land zo ongeveer onder mijn voeten weg.’

‘We hebben toch nog spaargeld? En ik kan zelf ook een baan zoeken.’

‘Wie zit er nu op jou te wachten?’

Marek houdt op met luisteren en doet zijn oortjes in. Een rapnummer van

Don X. Knekelbeen smakt tegen zijn trommelvliezen.

 

Noem me Don,

noem me X,

noem me Knekelbeen!

Zo’n grafkoele gozer als ik

rapt er geen een!

Ik heb gouwe klauwe,

van mijn botten

ken je huizen bouwe

en mijn tanden zijn meters langer

dan de jouwe!’

 

Hij tikt het ritme op zijn knie en zingt de tekst geluidloos mee.

 

‘Ik zie de Dom!’ wijst zijn moeder een uur later.

‘Bof jij even,’ knort Mareks vader.

Marek ontdekt na enig zoeken een stomp grijs streepje. Alsof de hele stad zijn middelvinger opsteekt, denkt hij. Rot op, boertje.

Niemand spreekt meer tot zijn vader bij hun nieuwe flat stopt.

‘Nou, dat is het dan. Ons nieuwe huis. Niet eens een achtertuin.’ Hij klakt met zijn tong. ‘Misschien kunnen we bieten op het balkon verbouwen?’

Mareks moeder keert zich om naar Marek. ‘Over twee dagen is de vakantie voorbij en begint je nieuwe school. Je moet je boeken nog kaften. Ken je het rooster al?’

‘Ik ben er al een keer langs geweest, weet je nog? En ik denk niet dat ze hun boeken hier kaften.’

In de struiken liggen opengescheurde vuilniszakken, ziet Marek, en de roestige droogtrommel van een wasmachine. Nu ja, dat is weer eens wat anders dan elzenkatjes en wilde ganzen. Aan de overkant staat een groep jongens hen aan te staren. De meesten zijn een stuk bruiner dan hij en niet eentje is er blond.

 

Op hun huisdeur staat graffiti gespoten. fock yo! in gifgroene druipletters.

‘Spellen kunnen ze hier ook al niet,’ zegt zijn vader.

 

2

De bel ratelt voor de laatste keer als Marek het verlaten schoolplein op stuift.

Handig, denkt hij, echt handig, verdwalen op je eerste schooldag.

 

De stalling is bomvol: overal schots en scheef neergekwakte fietsen. Marek ramt zijn voorwiel in de enige vrije klem. Dit is vast de rij voor leraren. Jammer dan, er is nergens anders plaats.

Hup, hup! Ketting om het wiel. Klik het hangslot vast.

‘Dit is de grote stad,’ had zijn vader gewaarschuwd. ‘Draai je om en foetsie is je fiets.’ Hij luistert niet graag naar zijn vader maar daarin heeft hij vast wel gelijk. In het dorp was er maar één straat die goed mis was maar hier woont het tuig overal.

De snelbinder knalt tegen zijn vingers als hij zijn tas lostrekt.

‘Shit met slagroom!’ Marek wappert woest met zijn hand. Met een pesterig klikje springt zijn schooltas open: al Mareks gloednieuwe schriften en boeken schuiven over de natte tegels. Zijn calculator stuitert onder een scooter weg.

Hij sist van ergernis. Wat een rampdag! Was ik maar nooit opgestaan. Of nooit geboren, dat was nog beter geweest.

 

De gangen krioelen van de leerlingen: ze joelen, duwen en stompen. Een laars vliegt door de lucht, smakt in een plantenbak neer. Niet dat het schade aanricht. Alle planten zijn verdord tot bruine sprieten.

De moed zinkt Marek in de schoenen. Zo veel wilde kinderen en ik ken er niet één van.

In het dorp zaten de basisschool en de middelbare in hetzelfde gebouw en er stonden altijd twee juffen bij de hoofdingang. De leerlingen wandelden in een keurige rij naar binnen zodra de bel ging.

Met glimlachende juffen kom je er hier niet. Je hebt eerder een stel dierentemmers nodig.

Hij mist zijn vorige school ineens vreselijk.

Zelfs de geur is hier verkeerd. Zo akelig chemisch, alsof de vloer met azijn en zoutzuur gedweild werd.

 

In de hal kijkt Marek om zich heen. Groep 4B. Derde gang rechts was het toch?

De vorige maand was Marek op een vrijdagmiddag met zijn ouders op de school langs geweest. Zijn mentor had hem rondgeleid door de lege school.

‘Maak je maar geen zorgen, Marek,’ had meneer Peeters gezegd. ‘We gooien je heus niet meteen in het diepe. Ik ben straks je aardrijkskundeleraar en stel je wel voor aan de rest van de klas. Vertel je hun namen, eh? Als je ze een beetje kent, zijn het best aardige jongens en meisjes.’

Marek begreep perfect in wat voor klas hij gedumpt zou worden. Ze zijn best aardig. Als je ze een beetje kent. Dat beweren hondenbezitters ook altijd wanneer hun buldog met jouw afgebeten hand wegrent.

Deuren slaan en in een oogwenk worden de gangen alarmerend leeg en doodstil. Marek versnelt zijn pas, begint te rennen. Elke voetstap kaatst door de gangen en versterkt zijn paniek.

4B. Eindelijk. Het nummer zit tegen de ruit geplakt, op een stukje gescheurd karton.

Hij duwt de deur open. ‘Sorry. Ik…’ De leraar draait zich om van het bord.

‘En wie mag jij wel wezen? De les is vijf minuten geleden begonnen, jongeman.’ Het is meneer Peeters niet. Marek heeft deze leraar nooit eerder gezien. Niet zo vreemd: volgens het rooster zouden ze vandaag met Frans en niet met aardrijkskunde beginnen.

Ik kan dat voorstellen wel vergeten.

‘Marek heet ik. Marek van Dessen. Dit, dit is 4B toch?’

Hij kan wel janken. Dit is erger dan hij zich voorstelde en het stomste is dat hij zich zo belachelijk klein voelt. Alsof hij teruggezet is naar de brugklas.

‘4B, tja dat klopt, Mark. Je zou denken dat een leerling na een jaar of vier zijn klas wel kent.’

‘Ik ben nieuw,’ zegt Marek. ‘Meneer Peeters, hij zou me…’

‘Jouw meneer Peeters ligt met een gierende griep in bed. Die zien we de eerste week nog niet.’ Hij tikt met het krijtje tegen zijn ondertanden. ‘Nieuw hier dus. Nou, Mark, zoek een plaats zou ik zeggen. Dan kan ik doorgaan met mijn les.’ Hij draait zich weer om.

Marek blijft verstijfd op de drempel staan.

Alle kinderen kijken naar hem: de jongens zijn allemaal een kop groter dan hij en de meisjes lijken veel te volwassen. Minstens achttien en onbeschrijflijk mooi. Naar hem kijken is trouwens niet de juiste beschrijving: gretig gluren is het meer. Marek had liever in een kring hongerige wolven gestaan.

 

Naast een jongen met een kaalgeschoren kop is een tafeltje vrij. Hij grijnst naar Marek en tikt dan met zijn duim tegen zijn neuspunt. Marek heeft geen flauw idee wat het betekent. Erg vriendelijk komt het in ieder geval niet over.

Een Turks meisje raakt de schouder van een vriendin aan. Ze barsten allebei in een schaterlach uit.

Ik heb het verpest, denkt Marek, volkomen verknald. De eerste indruk in een nieuwe groep is het belangrijkst. Eens een oen, altijd een oen. Zo werkt dat.

‘Hier is nog een stoel vrij, Marek.’ Achter in de klas komt een meisje overeind. Ze geeft een klets op het tafelblad naast haar. ‘Let niet op die giecheltrutjes. Die kunnen nog niet praten.’

Marek loopt haastig de klas door. Het meisje is als een reddingboei.

Ze glimlacht naar hem. Het is een echte glimlach, open en gemeend. Geen grijns zoals bij de jongen.

Haar ogen staan iets schuin, ziet hij, al is ze beslist niet Chinees of Japans. En die glans op haar bruine huid: het lijkt alsof haar vel met goudstof bestoven is.

Zo prachtig vreemd, denkt Marek. Ze zou zo uit een game gestapt kunnen zijn. Een vurig elfenmeisje, een ninjagirl. Het idiote is dat hij haar lijkt te herkennen, het soort herinnering dat tegelijkertijd kristalhelder en vluchtig is, als het gezicht van een geliefde uit een intens kleurige droom.

‘Ik heet Cirnja,’ zegt ze. ‘Met een C.’ Ook de naam is perfect. Net exotisch genoeg maar niet zo raar dat je je tong verzwikt.

‘Ik ben…’

De leraar klapt in zijn handen. ‘Kunnen jullie namen tot de pauze wachten, Mark? Ik zou graag met de les doorgaan. Sommige leerlingen…’

‘Hij heet geen Mark, meneer,’ zegt Cirnja met heldere stem. ‘Ik ben bang dat u zijn naam verkeerd verstaan heeft. Het is Marek, meneer, em, ah, er, ee, ka.’

‘Ah,’ zegt de man. ‘Marek dus. Ja.’ Hij weet zich duidelijk geen raad met zijn figuur.

Goede truc, denkt Marek. Cirnja’s opmerking was beslist brutaal, maar het klonk zo beleefd. Al dat gemeneer en ‘u’. Die kerel kon onmogelijk boos op haar worden. In ieder geval niet zonder zelf af te gaan.

‘Zo,’ zegt iemand achter Marek, ‘Cirnja heeft ook een kerel gevangen.’ Niet omkijken! Terugschelden heeft geen zin.

‘Dat klopt,’ zegt Cirnja. ‘Wanneer zien we jouw vriendin trouwens, Arkan? Of moet je vader er eerst eentje voor je bestellen?’ Een golf van gegrinnik rolt door de klas.

‘Laat je nooit in de vinnen bijten,’ fluistert ze in Mareks oor. ‘Als iemand een kiezel gooit, smijt dan een gietijzeren anker terug.’

‘Ik zal mijn best doen.’

Het voelt niet langer als een pechdag. Absoluut niet meer.

 

3

Als de bel voor de kleine pauze gaat, voegt Cirnja zich bij hem. ‘Kom op. We steken de straat over naar de school van mijn zusje. Op de rand van de zandbak zit je daar prima.’

De zandbak is inderdaad privé: er valt geen kleuter te bekennen. Veel te veel kattendrollen. Toch zit je daar inderdaad prima, tenminste zolang je op je voeten let en niet te diep inademt.

‘Ze keken dwars door me heen,’ klaagt Marek. ‘Doen ze altijd zo? Of komt het doordat ik nieuw ben?’

‘Geen flauw idee. Ik woon pas een maand in Utrecht.’ Ze wrikt haar broodtrommel open met een paars gelakte nagel. Op de deksel glinsteren honderden opgeplakte glazen schelpjes. Ze snuift de etensgeur genietend op. ‘Pannenkoeken met mossels en gefrituurd zeeanemoon. Wat heb jij te bikken mee?’

‘Een boterham met niks. En de boterham zelf lukte ook niet erg. Mijn wekker liep te laat af.’

‘Ik bak altijd genoeg voor twee. Je weet nooit wat voor lui er bij je aanspoelen.’ Ze vist twee houten bordjes uit haar schooltas. ‘Vingers of stokjes?’

‘Ik doe het wel met mijn vingers,’ zegt Marek. ‘Met stokjes prik ik vast in mijn oog.’

‘Je zou het toch echt een keer moeten leren. Met je vingers eten slaat toch nergens op? Ik bedoel, ik schrijf toch ook niet met mijn mond?’

Ze steekt twee kaarsjes aan. De geur van jasmijn en smeulende peper waait over de speelplaats.

Kaarsen in de pauze? denkt Marek. Hoort dat zo in de stad? Of nee, dat doet ze natuurlijk vanwege de drollen.

Cirnja blaast de lucifer uit. ‘Waarom moest jij naar deze waardeloze rotschool?’

Marek zucht.

‘Dat was een diepe,’ zegt ze. ‘Die borrelde zo ongeveer van de bodem van de zee op, vol slijk en verdriet. Kijk, je hoeft mij niet…’

‘Nee, het is wel goed. Zie je, mijn ouders hadden een boerderij. Of eigenlijk mijn vader, want mijn moeder heeft niks met varkens. We moesten al het land verkopen omdat er een nieuwe wijk kwam. De boerderij mocht blijven staan. Handig: een boerderij zonder land. Bovendien was de boerderij eigenlijk al van de bank. Schulden.’

‘Een boerenzoon. Een boer is bijna even goed als een matroos!’ Ze tuit haar lippen. ‘Je kunt vast prima met dieren omgaan. Ik wed dat je al hun talen spreekt!’

Al hun talen spreekt? denkt Marek. Wat hebben sommige mensen toch een rare ideeën over boeren.

‘We zagen de dieren amper. Onze varkens stonden in van die nauwe hokjes. Ze kwamen nooit buiten. Eigenlijk was onze computer nog het meest de echte boer. De computer liet water en voedsel in hun troggen lopen, spoelde hun poep weg.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Nee, het laatste, allerlaatste dat ik wilde, was later zelf boer worden.’

‘Hadden jullie dan helemaal geen vrije dieren? Niemand om tegen te praten?’

‘Mijn moeder hield drie krielkippen. In een hok op het erf. Soms liet zij die door de huiskamer lopen.’

‘Verse scharreleieren op je hoofdkussen,’ knikt Cirnja. ‘Gaaf.’

‘Dat deden ze eigenlijk nooit, eieren leggen bedoel ik. Ik denk omdat er geen haan bij was.’ Ik wou dat mijn ouders een spannender beroep hadden gekozen, denkt hij. Postbode of straatveger.

‘En jouw ouders?’

‘Mijn vader is schipper,’ zegt Cirnja. ‘De wilde vaart. Elke lading, iedere haven.’ Ze spreidt haar armen. ‘Samlad ker, arived nem!’ Haar stem schalt over het schoolplein. ‘Dat staat op ons briefpapier,’ voegt ze toe.

‘En je moeder?’

‘Mijn moeder is verdronken. Hopen we. Of verslonden door een hamerhaai.’ Ik en mijn grote waffel, denkt Marek. Hij slikt, zoekt naar de juiste woorden, maar die zijn er natuurlijk niet. ‘Het spijt me,’ zegt hij zacht en hij weet zeker dat

hij het verknoeid heeft bij de enige die met hem wil praten.

‘Het spijt mijn moeder vast niet.’ Ze grinnikt. ‘Zeelieden zijn anders dan boeren, snap je. Wij sterven niet graag in bed: liever een haaienmaag dan een gat in de zompige grond!’

 

‘Is dat je nieuwe oeluk, Cirnja?’ piept een stemmetje van boven. ‘Of gaan jullie kussen?’

Een meisje zit boven in de straatlantaarn, helemaal op de kap. Haar benen bungelen aan weerszijden.

‘Je zusje?’ vraagt Marek en hij probeert zo nonchalant mogelijk te klinken.

Het meisje heeft zulk blond haar dat het bijna wit lijkt, ziet hij. Toch is ze beslist familie van Cirnja: dezelfde schuine ogen, net zo’n wonderbaarlijk gouden huid.

‘Nee,’ zucht Cirnja, ‘een lastig aapje. Mijn vader heeft het ergens op de kop getikt.’

‘Je bent zelf een getikte aap!’ joelt het zusje. ‘Kissie kus dan!’

‘Moet ik een rauwe zee-egel in je snavel rammen?’ roept Cirnja terug.

‘Cirnja’s oeluk is een kleihapper!’

Cirnja gaat weer zitten. ‘Let maar niet op Senni. Als je niks terugzegt, houdt ze vanzelf op. Soms.’

‘Oeluk, oeluk!’ zingt Senni. ‘Cirnja heeft een oeluk!’

‘Kleine zusjes!’ zegt Cirnja. ‘Ze zijn erger dan haakmeeuwen.’

Marek vraagt maar niet wat een ‘oeluk’ is. Net als ‘kleihapper’ valt dat niet moeilijk te raden.

 

4

‘Zullen we door naar mijn huis?’ vraagt Cirnja na school. ‘Het jouwe is ook goed. Ik heb nog nooit een krielkip geaaid.’

‘Niet naar mijn huis!’ Hij grabbelt naar het mobieltje onder in zijn tas. ‘Ik bel ze wel.’ Hij ziet het al voor zich. Zijn vader die voor de tv hangt met een gezicht als een verzuurde aardappel. Zijn begroeting is in het beste geval een knor: zelfs de varkens klonken vroeger vrolijker.

Of zijn moeder die mismoedig door de huis-aan-huisblaadjes bladert. Als voormalig boerin en huisvrouw kan ze hoogstens een baantje als schoonmaakster krijgen.

Zijn vader neemt op.

‘Van Dessen. Wat nu weer?’ Zijn stem klinkt doodmoe en geërgerd. Alsof hij om de vijf minuten door een andere idioot wordt gestoord.

‘Hoi, pa. Ik ga met iemand van school mee.’

‘O. Tja. En je blijft daar natuurlijk eten? Hoewel je moeder een prima stamppot van raapstelen en schorseneren op het fornuis heeft staan? Met een lekker sappige bloedworst nog ook.’

Getver, denkt Marek, raapstelen met bloedworst. Ik zou die troep zelfs niet aan de varkens voeren.

Marek legt zijn hand op zijn mobieltje. ‘Cirnja, kan ik bij jullie blijven eten?’

‘Tuurlijk. We hebben verse gluurvis vanavond.’

Gluurvis? Nu ja, het klinkt in ieder geval een stuk smakelijker dan zijn moeders stamppot. ‘Ja, het kan.’

‘Terug voor donker.’ Zijn vader smakt de hoorn neer.

Terug voor donker. Dat is tijd zat, denkt Marek. Wedden dat papa niet eens weet welke maand het is? Het gaat pas tegen een uur of tien schemeren.

‘Cirnja?’ zegt hij. ‘Ik weet dat het stom klinkt maar ken ik je soms ergens van? Hebben we elkaar eerder ontmoet? Zodra ik je gezicht in de klas zag… Het voelde zo vertrouwd. Alsof ik eerder van je gedroomd had.’

‘O, dat was geen droom en bovendien allemachtig lang geleden. Je was toen nog zo veel jonger. Een kleuter.’ Ze schudt haar hoofd. ‘Dat je het nog weet!’ Haar glimlach wordt breder. ‘Ergens is het natuurlijk wel vleiend.’

‘Maar wanneer dan?’ dringt hij aan.

‘Gun een meisje haar geheimen.’

Het klonk ook een beetje stom. Net alsof ik haar probeerde te versieren. ‘Sorry, maar ken ik je soms ergens van?’ Natuurlijk gaf ze me een onzinantwoord. En: ‘Alsof ik eerder van je gedroomd had’. Zelfs in een soap zou niemand zo’n slap zinnetje durven zeggen.

 

‘Wonen jullie hier echt? Op de Oude Gracht?’ Marek kijkt naar het kolossale pand op. Niet minder dan drie verdiepingen, een torentje met een weerhaan. ‘Dit soort huizen is toch vreselijk duur? Ik dacht dat alleen miljonairs dat konden betalen.’

‘We varen met ons eigen schip. Drie masten en een roer van ijzerhout. Moeten we dan in een vermolmd kerststalletje wonen?’ Ze gebaart naar het huis. ‘Dit is niks. Op het dak van ons huis in Huy Jorsaleem nestelen er vier ooievaars en hebben Senni en ik elk ons eigen zwembad.’ Haar stem wordt zangerig, alsof ze in een droom spreekt. ‘Geveerde kikkers zingen ons elke nacht in slaap en uit de zilveren kranen stroomt honingwijn.’ Ze knikt. ‘Maar dit hier, dat is ook best grappig. Zo lekker primitief. Net of we ergens op een kannibalenstrand kamperen.’

 

Op de voordeur hangt een antieke klopper, ziet Marek, een leeuwenkop met een ring in zijn bek.

‘Let op,’ zegt Cirnja. ‘Dit hebben jullie thuis vast niet.’ Ze steekt haar duimen naar voren en duwt ze in de geopende bek. ‘Hoor mij, lar. Ik ben het: Cirnja stra Poulou. Laat ons erin, ongebeten en ongeklauwd.’

De oogleden van de leeuw schuiven open. De ogen lijken Marek verrassend levend. Bovendien hebben de irissen dezelfde zeegroene kleur als die van Cirnja.

‘Vingers kloppen.’ De stem galmt als een bronzen klok. ‘Geur ook.’ De neusgaten verwijden zich, snuiven. ‘Al ruik je nogal naar kleihappers.’

Sloten klikken en de deur zwaait open.

Marek voelt een steek van pure jaloezie. ‘Hij scande je vingerafdrukken? En zijn neus bewoog! Net als bij de trollenkoning in de Efteling. Zit hij aangesloten op een computer?’

‘Computers zijn krukken voor kleihappers. Wij doen het liever op onze eigen manier.’

 

In de hal blijft Cirnja voor een schilderij staan. ‘Dit is ons schaduwschip. De Gouden Amarant.’ Marek hoort de trots in haar stem, de liefde. Vroeger, jaren geleden, sprak zijn vader net zo over de boerderij.

Schaduwschepen
titlepage.xhtml
text_part0000.html
text_part0001.html
text_part0002.html
text_part0003.html
text_part0004.html
text_part0005.html
text_part0006.html
text_part0007.html
text_part0008.html
text_part0009.html
text_part0010.html
text_part0011.html
text_part0012.html
text_part0013.html
text_part0014.html
text_part0015.html
text_part0016.html
text_part0017.html
text_part0018.html
text_part0019.html
text_part0020.html
text_part0021.html
text_part0022.html
text_part0023.html
text_part0024.html
text_part0025.html
text_part0026.html
text_part0027.html
text_part0028.html
text_part0029.html
text_part0030.html
text_part0031.html
text_part0032.html
text_part0033.html
text_part0034.html
text_part0035.html
text_part0036.html
text_part0037.html
text_part0038.html
text_part0039.html
text_part0040.html
text_part0041.html
text_part0042.html
text_part0043.html
text_part0044.html
text_part0045.html
text_part0046.html
text_part0047.html
text_part0048.html
text_part0049.html
text_part0050.html
text_part0051.html
text_part0052.html
text_part0053.html
text_part0054.html
text_part0055.html
text_part0056.html
text_part0057.html
text_part0058.html
text_part0059.html
text_part0060.html
text_part0061.html
text_part0062.html
text_part0063.html
text_part0064.html
text_part0065.html
text_part0066.html
text_part0067.html
text_part0068.html
text_part0069.html
text_part0070.html
text_part0071.html
text_part0072.html
text_part0073.html
text_part0074.html
text_part0075.html
text_part0076.html
text_part0077.html
text_part0078.html
text_part0079.html
text_part0080.html
text_part0081.html
text_part0082.html
text_part0083.html
text_part0084.html
text_part0085.html
text_part0086.html
text_part0087.html
text_part0088.html
text_part0089.html
text_part0090.html
text_part0091.html
text_part0092.html
text_part0093.html
text_part0094.html
text_part0095.html
text_part0096.html
text_part0097.html
text_part0098.html
text_part0099.html
text_part0100.html
text_part0101.html
text_part0102.html
text_part0103.html
text_part0104.html
text_part0105.html
text_part0106.html
text_part0107.html
text_part0108.html
text_part0109.html