15
Mijn moeder had me met de trein en de bus naar het grote, grillig gebouwde huis gebracht aan de kust van Kent, waar mijn tante woonde. Hier had ik een mooie kamer gekregen, waar het behang paste bij het met bloemtakjes bedrukte dekbed dat op mijn witgeschilderde bed lag. Ze hadden me verteld dat dit de kamer was geweest van Catherines dochter, maar nu Hazel een tiener was, had ze een grotere kamer gekregen, zodat deze voor de duur van mijn bezoek van mij zou zijn.
Mijn tante Catherine was geen bloedverwant, maar de beste vriendin van mijn moeder. In de jaren vijftig werden voor iedereen onder de eenentwintig de namen van volwassenen vaak voorafgegaan door ‘tante’ of ‘oom’. Ze was een knappe vrouw met schouderlang haar in een donkerblonde kleur die toen mode was voor een generatie die zich niet vaak toevertrouwde aan de vaardigheid en ervaring van een kapper. Haar indringende parfum, een mengeling van een lichte bloemengeur en verrukkelijke bakgeuren, bleef in de kamer hangen als ze daaruit vertrokken was. Haar nagels waren, in tegenstelling tot die van mijn moeder, kort, en heel lichtroze gelakt, en ze droeg platte sandalen. Hoge hakken, merkte ik, werden slechts bij speciale gelegenheden gedragen, zoals op dagen als ze me meenam naar tearooms die me herinnerden aan mijn prille jeugd.
Het eerste uitstapje met haar was naar een groot warenhuis, waar ze me vroeg om stof uit te zoeken.
‘Je bent zó lang geworden in het ziekenhuis, Antoinette, en zó mager, dat geen van je kleren je meer schijnt te passen.’
Op die manier omzeilde ze tactvol de kwestie van de afdankertjes, die dankbaar werden geaccepteerd door mijn moeder en door mij werden verfoeid. ‘Laten we samen wat moois uitzoeken.’
Ze pakte mijn hand beet en bracht me naar de lift, waar de man die hem bediende, een oorlogsveteraan, trots gestoken in het uniform van de zaak, met zijn lege mouw dwars over zijn borst gespeld, tegen een kruk leunde terwijl hij de op elke verdieping verkrijgbare artikelen opsomde, tot we bij de fournituren kwamen. Dat was in de naoorlogse tijd, voordat de automatisering dat soort baantjes overbodig maakte.
We liepen door de afdeling met de knopen, strengen wol en allerlei breispullen, tot we bij de stoffen kwamen. Verrukt keek ik naar de rollen stof in alle kleuren van de regenboog, kleuren die ik nooit eerder had gezien. Een tere zilveren stof en geborduurd chiffon trokken het eerst mijn aandacht. Ik wilde ernaartoe hollen om ze allemaal te bekijken, maar tante Catherine nam me zacht bij de hand en bracht me naar de meer in aanmerking komende katoenen stoffen.
‘Kijk,’ riep ze uit, terwijl ze een zachtroze en wit gestreepte rol naar me toe trok. ‘Dit zal je goed staan.’ Toen, voor ik kon antwoorden, wees ze naar een andere, lichtblauwe stof. ‘Vind je die mooi?’
Ik knikte, bang dat de betovering verbroken zou worden. De opwinding verlamde mijn tong en maakte dat ik mijn adem inhield.
‘Goed, dan nemen we ze allebei,’ riep ze vrolijk uit. ‘En nu nog een feestjurk.’
Ze zag dat mijn oog viel op een fraaie ruit, die leek op de stof van mijn lievelingsjurk, waar ik nu uitgegroeid was.
‘Dan nemen we die er ook nog bij,’ zei ze. Ze liet alles inpakken en ging toen met me theedrinken. Ik was zó blij dat ik door het dolle heen was. Ik huppelde naast haar met zo’n brede grijns dat mijn wangen bijna pijn deden.
Omdat dit een bijzondere dag was, gaf ze me een plakje cake, ondanks mijn dieet. Toen ik de zachte cake doorslikte en het zoet op mijn tong proefde, voelde ik me intens gelukkig en zou ik voorgoed bij haar willen blijven.
Ik was een leven binnengetreden waarvan ik vroeger slechts een glimp had opgevangen uit de gesprekken van andere kinderen. Ik was net als Alice ‘aan de andere kant van de spiegel’ terechtgekomen en had geen enkel verlangen om terug te keren. Die dag vergat ik Judy, vergat ik hoe erg ik haar miste, en gunde ik het mezelf om van elk moment te genieten. Mijn duidelijke vreugde moedigde tante Catherine aan en ze babbelde voort over de diverse uitjes die ze voor ons had gepland.
‘We kunnen niet te veel doen,’ waarschuwde ze me, ‘want je bent nog niet helemaal beter, maar over een paar weken wil ik met jullie allemaal naar het circus. Zou je dat willen?’
Ik voelde dat ik mijn ogen opensperde. Dit was iets waarover ik had gelezen. Ik had erover gedroomd dat ik naar een circus zou gaan, maar ik was er nog nooit geweest.
O, ja,’ wist ik er hijgend uit te brengen. Dit was niet te overtreffen, dacht ik.
In de weken die ik er logeerde, leerde ik dat tante Catherines grootste plezier was haar gezin gelukkig te maken, en ik had het gevoel dat ik erbij hoorde. Haar twee kinderen – Roy, die een jaar ouder was dan ik, en Hazel, vijf jaar ouder – hadden me grotendeels genegeerd. Roy negeerde me omdat ik nog niet sterk genoeg was om mee te spelen en Hazel vanwege het verschil in leeftijd. Dus was ik verbaasd, maar heel blij, toen Hazel twee weken na mijn komst aanbood me haar paard te laten zien. Paarden waren haar passie; ze had paardgereden sinds ze klein was en had een pony gehad tot ze er te groot voor was geworden. Haar nieuwe paard had ze voor haar vijftiende verjaardag gekregen en was haar grote trots.
Hij was een ruin, vertelde ze me, een lichte vos met een schofthoogte van ruim een meter veertig. Ik merkte dat zij evenveel van hem hield als ik van Judy, al maakte ze duidelijk dat je tegen een hond weliswaar heel goed kunt praten, maar dat je een paard kon berijden en daarom nuttiger was.
Tante Catherine gaf ons een bos wortels om hem te voeren, waarschuwde Hazel dat ze me niet te ver moest laten lopen en met het begin van een heldenverering volgde ik haar naar de weide. Daar kwam een lichtbruin paard, veel groter dan de pony’s in Cooldaragh, naar ons toe gedraafd. Ze zei dat ik hem de wortel op mijn platte hand moest aanbieden, wat ik aarzelend deed. Ik voelde een golf van vreugde door me heen gaan toen zijn zachte adem tegen mijn palm kietelde, en mijn zelfvertrouwen werd groter toen ik hem over zijn hoofd mocht aaien.
Hazel zadelde het paard, en vroeg me toen tot mijn verrukking of ik hem wilde berijden.
‘O, ja!’ antwoordde ik onmiddellijk. Per slot van rekening was me alleen maar gezegd dat ik niet te ver mocht lopen, en niemand had iets gezegd over paardrijden.
Ik moest me uitrekken om vaste voet te krijgen in de eerste stijgbeugel, terwijl Hazel hem stilhield. Toen, met een laatste zwaai, zat ik op zijn rug. Plotseling leek de grond heel ver onder me, dus keek ik recht voor me uit en pakte de teugels vast. Eerst liep hij stapvoets. Ik werd overmoedig en gaf hem een tikje met mijn hiel, zoals ik ruiters had zien doen. Ik voelde dat hij wat harder ging lopen, en terwijl ik probeerde zijn ritme te volgen, ging hij met de vrolijke energie van een jong paard over in handgalop. De wind deed mijn ogen tranen, mijn zicht werd troebel en ik voelde dat ik de controle begon te verliezen, en mijn enthousiasme maakte plaats voor angst. Ik hoorde dat Hazel zijn naam riep toen hij over de weide galoppeerde. Ze schreeuwde naar me dat ik aan de teugels moest trekken, maar al mijn inspanning was erop gericht om in het zadel te blijven.
Toen, met speels plezier, gooide hij zijn achterbenen in de lucht en ik vloog over zijn hoofd. In één stoot ademde ik de lucht uit mijn lichaam en even zag ik sterretjes, terwijl ik op de grond lag met gebogen benen en open, maar niet gefocuste ogen.
Hazels bezorgde stem drong door mijn verwarring heen en heldenverering versterkte mijn rug. Ik vermande me, tot de wereld ophield met draaien, en toen stond ik voorzichtig op. Hazels gezicht stond minder bezorgd toen ze me afborstelde, ongetwijfeld opgelucht dat ze geen verklaring hoefde te geven voor gebroken botten.
Tot mijn ontsteltenis zei ze: ‘Je moet meteen weer opstijgen. Als je dat niet doet, zul je altijd bang blijven.’
Ik keek weer naar het paard, dat zonder zich om mijn ongemak te bekommeren tevreden stond te kauwen op de laatste wortel. Ik zag een reus. Hazel verzekerde me dat ze hem zou leiden, en zonder haar helemaal te geloven, klom ik weer op zijn rug. Heldenverering kan van ons allemaal dappere kleine soldaten maken. Ik werd ervoor beloond, want die dag sloten zij en ik vriendschap en kwamen we zwijgend overeen dat tante Catherine gelukkiger zou zijn als ze niet op de hoogte zou zijn van ons avontuur.
Het leven die zomer in het huis van mijn tante was vredig. Omdat ze meer aan huis gebonden was dan haar twee kinderen, bracht ik mijn dagen door met lezen in de tuin of met haar te helpen in de keuken. In de ochtend werd haar naaimachine op de grote houten tafel gezet, en kleren voor het hele gezin verschenen als bij toverslag. Maar eerst maakte ze de drie jurken voor mij. Ik bleef staan terwijl zij, met een mond vol spelden en een centimeter in de hand, de stof afspeldde, tot alleen de zoom nog genaaid moest worden, wat ze ’s avonds met de hand deed.
De lunch bestond uit een lichte snack, die werd gegeten in de warme keuken, maar de avondmaaltijden werden altijd opgediend in de eetkamer.
’s Middags werd de naaimachine weggezet, als de voorbereidingen voor het avondeten begonnen. Ik hakte groente, schilde aardappelen en zette voor ons allebei thee, terwijl zij de lievelingsgerechten van de gezinsleden, heerlijke stoofpotten en braadschotels, klaarmaakte. Behalve op maandag, dan werd het koude vlees van het braadstuk van zondag geserveerd met augurkjes en aardappelpuree.
Oom Cecil, tante Catherines man, een lange, slanke man met een hartelijke glimlach en fonkelende ogen, verkleedde zich elke avond van zijn streepjespak in corduroy vrijetijdskleding, shirt en zijn met leer afgezette lievelingsvest. Dan ontspande hij zich met een gin-tonic die mijn tante voor hen beiden inschonk als deel van hun avondritueel.
Als het tweede drankje op was, gingen we eten. Hij nam plaats aan het hoofd van de tafel en zij diende het avondmaal op. Dit was altijd het uurtje voor het gezin, en dan informeerde hij belangstellend naar de activiteiten van vrouw en kinderen die dag. Hij vergat mij niet, informeerde naar mijn gezondheid en maakte een opmerking dat ik er weer zo goed begon uit te zien.
Vaak werden er spelletjes gedaan, kaart- of bordspelen, zodra de keuken was opgeruimd, en daarna gingen we in bad en naar bed. Elke avond mocht ik een halfuur lezen voor mijn tante naar mijn kamer kwam, me instopte en het licht uitdeed, en ik viel in slaap met de herinnering aan haar nachtzoen.
Eindelijk brak de dag aan waarop we naar het circus gingen. In mijn nieuwe roze-met-witte jurk en witte vest stapte ik achter in de auto. Roy, met zijn keurig gescheiden en naar achteren gekamde blonde haar, zat in een lange grijze broek en marineblauwe blazer naast me en probeerde nonchalant te kijken terwijl ik opgewonden zat te babbelen.
Felle lampen verlichtten de grote tent, de wachtende rijen bij de kassa stonden vol kinderen, wier vrolijke gezichten de verwachtingsvolle spanning verrieden, terwijl ze de hand van hun ouders vasthielden. Bij het betreden van de enorme tent drong de geur van zaagsel in mijn neus toen we op de rijen boven elkaar geplaatste banken plaatsnamen. Ik voelde me in de zevende hemel. Eerst kwamen de clowns met hun beschilderde gezichten, hun monden gerekt in een constante glimlach, gevolgd door de dansende honden, kleine, zwart-witte, energieke schepseltjes met witte plooikragen om hun nek. Aan het eind van hun optreden ging elk hondje op een kleine kruk zitten en wachtte op het applaus dat hem toekwam. Overal om me heen kon ik de kinderen zien met grote ogen en roze wangen van opwinding, met uitgestrekte halzen om de clowns te zien terugkomen, en daarna de collectieve ingehouden kreet toen hun optreden werd gevolgd door de grote katten. Met mijn handen aan beide kanten steunend op de zitting om in evenwicht te blijven, deed ik mijn best me zo lang mogelijk te maken om niets te missen. Ik deelde de opwinding van de andere kinderen en hield met hen mijn adem in, terwijl die grote, mooie dieren door de ring van vuur sprongen, klapte hard in mijn handen toen de dompteur een buiging maakte, en werd weer stil toen mijn blik gefascineerd omhoogging en mijn mond een ‘o’ vormde met de rest van het publiek, starend naar de trapezewerkers die hun halsbrekende verrichtingen uithaalden.
Toen kwamen de majestueuze olifanten; elk ervan hield zijn slurf om de staart van het dier vóór hem, en een kleintje kwam achteraan. Ik verwachtte dat de kleine krukjes elk ogenblik zouden breken toen ze hun massieve poten en hun lichaamsgewicht erop lieten rusten, zuchtend van teleurstelling toen ze de piste verlieten. Ten slotte kwamen de clowns weer terug om het eind van de voorstelling aan te kondigen. Ik kon me nauwelijks bewegen. Ik voelde me opgesloten in een magische bubbel van pure vreugde die je alleen in je kindertijd kunt voelen. Vele jaren later, toen ik een petitie ondertekende om dieren in circussen te verbieden, herinnerde ik me met een enigszins treurige nostalgie de magie van die avond.
Twee weken later vertelde tante Catherine me wat ze dacht dat goed nieuws was. Mijn ouders kwamen het komend weekend en ik zou met hen teruggaan naar huis. Ik moest voor controle naar het ziekenhuis en als alles goed was, kon ik in september terug naar school.
Ik luisterde met gemengde gevoelens; enerzijds miste ik mijn moeder en Judy, anderzijds was ik gewend geraakt aan het leven in een gelukkig gezin, goed gekleed te gaan en me onderdeel te voelen van tante Catherines gezin. Ik wilde haar tevredenstellen, plakte een glimlach op mijn gezicht en verzekerde haar dat ik haar zou missen, maar dat ik me er natuurlijk op verheugde mijn ouders weer te zien.
Het weekend brak aan. Ik hoorde hun auto voorrijden en stond naast mijn tante bij de deur toen ze hen verwelkomde. Er werd geknuffeld en gezoend, geroepen dat ik zo gegroeid was, dat ik er zo goed uitzag. Die avond kwam mijn moeder me instoppen en gaf me een nachtzoen, een zoen die mijn wang nog leek te verwarmen toen ik in bed lag, me afvragend wat de volgende week zou brengen.