Vorsen, honden en Slenterapen


‘Ik weet dat je het me hebt uitgelegd, maar ik kan er nog altijd niet bij dat de Vors jouw broer is,’ zei Mistaya.

Ze was weer naast hem op de strozak gaan zitten, haar door de wolkachtige ballen gebonden handen rustten in haar schoot. Er was eindelijk eten gebracht, en aangezien ze niet zelf kon eten, voerde hij haar kleine hapjes van iets wat op de voedingsmeter net een graadje beter was dan watergruwel. Ze at zonder iets te proeven, ze zat met haar gedachten ergens anders sinds zijne Eminentie na die laatste opmerking over haar lot was vertrokken.

‘Nou, het duurt wel even voordat je eraan gewend bent,’ gaf hij toe.

‘Hij is tenminste niet je echte broer. Dat zou ik nog moeilijker vinden om te accepteren.’

‘We hadden een andere moeder. Echt, we lijken niet op elkaar. We hebben alleen dezelfde vader, dat is het enige.’

‘Ik zou nooit denken dat je op hem leek,’ zei ze nadat ze haar eten had doorgeslikt. ‘Niemand zou dat doen.’

Thom glimlachte. ‘Hij lijkt eigenlijk nergens op. Hij was niet geïnteresseerd in vriendschap met andere mensen. Hij wilde vanaf het moment dat hij kon lopen maar één ding: Heer van Rhyndweir worden.’ Hij zweeg. ‘Eigenlijk denk ik dat hij nog heel wat meer wil. Dat heeft vast te maken met het feit dat hij zo in jou geïnteresseerd is.’

Daar dacht ze even over na. Dat klonk logisch. Als hij met haar zou trouwen, zou hij haar echtgenoot zijn als zij de troon besteeg. De troon besteeg. Wat klonk dat raar. Daar dacht ze eigenlijk nooit aan. Ze kon zich er niet toe brengen te geloven dat het ooit nodig zou zijn. Het idee dat haar vader geen koning van Landover zou zijn kon ze niet bevatten. Maar zo dacht Laphroig er niet over, hij was al bezig om haar vaders dood voor te bereiden.

‘Het is voor hem niet genoeg om met mij te trouwen, tenzij hij koning zou worden, hè?’

‘Hij wil dat je een zoon baart die hij als toekomstige koning kan opvoeden terwijl hij als regent fungeert zolang het kind nog minderjarig is. Zo denkt hij. Jij zou slechts een middel zijn en niet veel meer.’

‘Daarna zou hij me uit de weg ruimen,’ gaf ze toe. Thom zei niets. Dat hoefde ook niet. Ze nam nog een hap van het spul dat hij haar voerde. ‘Nou, ik vind het vervelend om hem teleur te stellen, maar daar gaat niets van gebeuren. Ik zal nooit met de Vors trouwen of zijn kind baren – jasses – of ook maar iets met hem te maken hebben. Als we hier eenmaal uit zijn en mijn vader kunnen vertellen wat hij heeft gedaan, dan hoeft niemand van ons zich ooit nog zorgen om hem te maken!’

Thom had haar zijn verhaal verteld, het voor haar uitgespeld toen ze eenmaal zo kalm was dat ze naar hem kon luisteren. Na zijn vaders dood had hij het tijdens de korte heerschappij van zijn oudste broer nog volgehouden met het idee het in Rhyndweir wellicht echt beter zou worden, omdat zijn broer vastbesloten was om het anders te doen dan zijn eigenzinnige en heetgebakerde vader. Maar toen zijn broer onder verdachte omstandigheden doodging en zijn zussen naar de verste uithoeken van de Grienswaard werden weggebonjourd, had hij dat als een teken aan de wand beschouwd. Zijn andere broer, die nu de nieuwe Heer van Rhyndweir was en bijna zeker overal verantwoordelijk voor was, zou er snel bij zijn om hem ook om zeep te helpen. Zonder iemand iets te vertellen vertrok hij in het holst van de nacht van huis. Toen hij eenmaal veilig was, besloot hij de ontwikkelingen af te wachten tot hij wist uit welke hoek de wind waaide. Toen Berwyns vrouwen de een na de ander het loodje legden, zette hij elke gedachte aan terugkeren uit zijn hoofd en besloot zo lang als nodig weg te blijven. Kort daarna kwam hij bij Libiris aan, waaraan hij vanaf het begin al had gedacht, en had zijne Eminentie overgehaald hem te laten blijven.

Thom was klaar met voeren en zette haar kom en lepel weg om zelf te gaan eten. Hij at met bestudeerde onverschilligheid, hield zijn ogen neergeslagen en was minder opgewekt dan anders.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ze hem nadat hij een paar minuten niets had gezegd.

‘Ik zat te denken. Nadat ik van Rhyndweir was weggevlucht, verkondigde mijn broer dat ik dood was. Ik denk dat hij dat deels heeft gedaan om te kijken of ik weer op zou duiken om het tegen te spreken en voor een deel om ervoor te zorgen dat niemand meer aan me zou denken. Het eerste heeft niet gewerkt, maar het tweede wel. Sinds mijn vertrek heeft iedereen hem al die tijd geloofd. Mijn moeder, mijn zussen, mijn vrienden… iedereen. Ik heb geen plek meer in hun leven. Voor hen ben ik slechts een herinnering.’

Ze keek naar haar gebonden handen. ‘Niet verdrietig zijn. Als we eenmaal uit deze puinhoop zijn, zal dat allemaal veranderen.’ Ze schonk hem een aarzelend glimlachje. ‘Denk eens hoe blij ze zullen zijn als je weer terug bent.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik wilde alleen dat ik wist hoe we dat voor elkaar moeten krijgen. Zijne Eminentie laat ons niet gaan, dat kan hij zich niet veroorloven nu hij je gevangen heeft gezet. En dan heb ik het er nog niet over dat hij duidelijk iets onaangenaams met je vader van plan is.’

‘Dat weet ik,’ gaf ze toe. ‘Hij wil hem naar Libiris lokken, met mij als aas. Dat zei hij zo duidelijk als wat. Mijn zogenaamde speciale taakje. Ik vraag me af wat dat is.’

‘Wat het ook is, hij is van plan om ten koste van ons zijn situatie op te krikken. Of misschien ten koste van je vader. Ik denk zelfs niet dat hij zich aan zijn afspraak zal houden om mij te verbergen, hoewel hij dat tot nu toe wel heeft gedaan. Als hij denkt dat hij er zijn voordeel mee kan doen, verraadt hij mij in een handomdraai. Laphroig is altijd achter me aan blijven jagen. Als hij me vindt, weet ik wat er gaat gebeuren.’

Mistaya wist dat ook. Laphroig was meedogenloos en ambitieus, en hij had meer dan eens bewezen dat hij iedereen zou elimineren die hem in de weg stond.

‘We komen hier wel uit, Thom,’ zei ze plotseling, terwijl ze opstond alsof dat ter plekke zou gebeuren. ‘Hij kan ons hier niet voor eeuwig opsluiten. Vroeg of laat vinden we een uitweg.’

Hij trok een wenkbrauw naar haar op. ‘Dan liever vroeg dan laat. Ik geloof niet dat we nog veel tijd hebben. Wat hij ook van plan is, hij zal dat nu vrij snel ten uitvoer brengen.’

Ze stond net op het punt om hem ervan te verzekeren dat het niet uitmaakte wat zijne Eminentie voor hen in petto had, dat ze wel een manier zouden vinden om te ontsnappen, toen de celdeur openging en Bosrand Dirk naar binnen kuierde. De Prismakat zag er welgedaan en ontspannen uit, zijn glinsterende vacht glansde in de schemering, zijn ogen fonkelden, hij hield zijn staart omhoog en zwaaide ermee van links naar rechts en van rechts naar links. Hij keek naar Thom, maar hield zijn blik vooral op Mistaya gericht toen hij naar haar toe liep, ging zitten zodat ze elkaar aankeken en zich begon te wassen.

Ze sloeg hem met amper verholen frustratie gade, maar zweeg terwijl hij zijn ritueel afmaakte.

‘Goedendag’ groette hij toen hij klaar was, en het klonk alsof hij het echt meende.

‘Ik zie dat je van je geloof bent gevallen om nooit te praten in het bijzijn van anderen,’ antwoordde ze zo ironisch als ze maar kon opbrengen.

‘Ik ben van dat geloof afgevallen omdat je me hebt gecompromitteerd toen je je vriend alles hebt verteld wat je over me weet,’ antwoordde de kat. ‘Het heeft geen zin meer om te doen alsof ik een gewone kat ben als je de kat al uit de zak hebt laten ontsnappen, om het zo maar eens uit te drukken.’

Ze zuchtte diep. ‘Natuurlijk, dat had ik me moeten realiseren. Maar om even terug te komen op die opgewekte groet van zonet.’ Ze legde doelbewust haar handen zo neer dat het hem niet kon ontgaan dat ze gebonden waren door ballen wervelende, mistige rook. ‘Voor sommigen is het misschien een goede dag, maar voor mij niet per se.’

De kat hield zijn kop schuin. ‘Ik zie wat je bedoelt.’

Ze wachtte een ogenblik ‘Nou, misschien kun je er iets aan doen? Ik zou graag mijn handen weer kunnen gebruiken.’

Bosrand Dirk leek dat te overwegen. ‘Ik ben bang dat ik je daarmee niet kan helpen.’

‘Je kunt me niet helpen,’ antwoordde ze op effen toon, terwijl de ergernis als het getij onder het wateroppervlak door haar heen stroomde.

‘Ik ben namelijk een kat, begrijp je.’

‘Dat begrijp ik inderdaad. Maar je bent heel wat meer dan een ordinaire kat. Je bent een Prismakat, mocht je dat soms zijn vergeten. Een feeënschepsel, in het bezit van speciale magie, als ik me niet vergis.’

‘Je vergist je niet. Ik ben in het bezit van speciale magie, hoewel ik liever voor de omschrijving van mijn talenten een ander woord dan bezit zou willen gebruiken. Ik heb weliswaar de beschikking over speciale magie, maar ik beschik over vingers noch duimen.’ Hij stak een poot op om zijn punt te benadrukken. ‘Mocht jij dat soms zijn vergeten.’

Ze schudde haar hoofd. ‘Wat heeft dat er nou mee te maken? Het enige wat ik van je wil is dat je zo veel magie oproept dat ik van mijn handboeien afkom!’

De kat hield zijn kop naar de andere kant schuin. ‘Dat begrijp ik wel. Maar het is voor mij niet gemakkelijk om andermans bezweringen ongedaan te maken. Inderdaad, ik heb formidabele kwaliteiten waarmee ik mezelf en soms anderen bescherm. Ik ben ook in staat om degenen af te schermen die het in mijn ogen nodig hebben, zoals jij. Maar er zijn heel veel dingen die ik niet kan omdat ik niet in staat ben om bezweringen te weven in combinatie met het gesproken woord. Dat is momenteel je probleem feitelijk, is het niet?’

‘Heb je je handen nodig om van deze bezwering af te komen?’ vroeg ze ongelovig. Ze wierp een snelle blik op Thom, die de kat enigszins wantrouwig aankeek maar zich duidelijk niet in deze ruzie wilde mengen. ‘Je kunt me niet losmaken?’

‘Zonder vingers en duimen kan ik niet de benodigde gebaren maken, ook al kan ik de woorden uitspreken. Dus nee, ik kan je niet losmaken.’

Mistaya kon het wel uitschreeuwen van frustratie. Wat moest ze nu doen? Dirk was haar laatste hoop om hieruit te komen.

‘Kun je de deur openmaken en ons eruit laten?’ vroeg Thom behoedzaam.

De kat tilde een poot op, likte eraan en zette hem weer neer. ‘Ik kan de deur voor jullie opendoen. Ik kan jullie zelfs tegen ontdekking afschermen. Dat kan ik, Andjen Thomlinson, en dat zal ik ook doen, ondanks het feit dat de prinses haar woord gebroken heeft en jou over mij heeft verteld. Maar ik kan alleen jou helpen, haar niet. Zolang ze die boeien omheeft kan ze gemakkelijk opgespoord worden. Zij kan onmogelijk ontsnappen. Ze zou nog geen drie meter ver komen of ze krijgt de bewakers achter zich aan.’

Hij zweeg even. ‘Zo dan. Wil je dat ik je help ontsnappen? Alleen jou?’

Thom schudde aarzelend zijn hoofd. ‘Nee, ik laat Mistaya niet achter.’

‘Dus blijven we hier als hulpeloze slachtoffers ons lot afwachten omdat jij geen vingers en duimen hebt,’ verklaarde Mistaya en ze maakte een zwierig en tegelijk onbeholpen gebaar, dat ook iets van walging uitdrukte.

‘Nou, niet helemaal hulpeloos,’ zei de kat. ‘Je hebt familie en vrienden die misschien hun best doen om jullie te helpen. En je hebt je eigen aanzienlijke intelligentie waaruit je wellicht kunt putten, net zoals je dat probleem hebt opgelost toen de boeken naar het Depot moesten worden teruggebracht.’

Ze staarde hem aan. Had hij haar net een compliment gegeven? ‘Zijne Eminentie is al bezig om dat ongedaan te maken, dus dat is misschien voor niks geweest. Mijn familie en vrienden is verteld om me met rust te laten, dus hoop op redding van die kant is er ook niet.’ Ze zweeg. ‘En ondanks mijn aanzienlijke intelligentie zijn mijn ideeën uitgeput.’

‘Misschien moet je een beetje meer geloof in jezelf en anderen hebben. Je houdt je lot graag in eigen hand, maar als je hulp nodig had, was die er toch altijd?’

Ze dacht terug aan haar avonturen met Nachtschaduw. Ze het haar gedachten gaan over de periode dat ze op de middelbare meisjesschool van Carrington gevangenzat. ‘Ja, dat zal wel. Maar misschien gebeurt dat nu niet.’

‘Geloof, prinses,’ herhaalde de Prismakat. ‘Dat is een zwaar onderschat wapen in de strijd tegen de duistere dingen in deze wereld.’

Hij stond op, rekte zich uit en gaapte, en draaide zich naar de deur om. ‘Ik moet nu gaan. Ik heb andere dingen te doen en ik moet ergens anders heen. Maar we zullen elkaar weerzien. Heb geduld met jezelf. Katten zijn enorm geduldig, en als gevolg daarvan krijgen we bijna alles wat we willen voor elkaar. Ik raad je aan dat ook eens uit te proberen.’

‘Wacht!’ riep ze en ze sprong op. ‘Je kunt ons niet zomaar in de steek laten!’

De kat was al bij de deur. Hij bleef staan en draaide zich om. ‘Katten kunnen doen waar ze zin in hebben en wanneer ze er zin in hebben, wat iemand ook zegt of doet. Net als prinsessen.’

De deur ging vanzelf open. Hij kuierde naar buiten, de deur ging achter hem dicht en de grendel schoof op zijn plaats.

Mistaya keek naar Thom. ‘Die kat heeft belabberde manieren,’ zei ze.



In de nogal gedempte en sombere kamers van Zuiver Zilver ging het er heel anders aan toe. Sinds Questor Teeuw van Libiris was teruggekomen met nieuws over de verblijfplaats van Mistaya, hadden de vertrouwelingen aan het hof van Landover gepiekerd over de beslissing van de koning om zijn dochters keus te respecteren en haar te laten waar ze was. Daar heersten gemengde gevoelens over en niemand was er gerust op. Het kostte heel wat om te wennen aan de gedachte dat Mistaya onder één dak verkeerde met iemand als de beruchte en grillige Grasgoed Gaffel. Het idee dat de prinses alleen was met zo’n man stond niemand aan, maar niemand was bereid om het punt nadrukkelijk onder de aandacht van haar ouders te brengen. Tenslotte waren zij zich meer van het gevaar bewust dan wie ook, en zij hoefden er niet aan herinnerd te worden.

Maar dat betekende niet dat hun vrienden en onderdanen zich geen zorgen om haar maakten.

Vooral Abernathy was ongerust. Hij had er vanuit een wat ander perspectief naar gekeken dan de anderen, omdat hij zowel man als hond was en daardoor te maken had met zowel het genetische als emotionele aspect van beide, en hij doorzag dingen die zij misschien over het hoofd hadden gezien.

Ten eerste hield hij niet van het idee dat een vijftienjarige haar lot in eigen hand nam. Weliswaar geen gewoon kind, maar toch nog een kind. Mistaya moest op haar daden worden aangesproken en hij vond niet dat zij haar ouders kon vertellen wat die moesten doen. Ze hoefde niet in Libiris te blijven, en dan ook nog zo dicht in de buurt van Grasgoed Gaffel, en Abernathy had zich daar van meet af aan zorgen over gemaakt. Ze zou nu thuis moeten zijn, Ben en Wilgje onder ogen moeten komen en nadat ze hun grieven hadden geventileerd zou ze kunnen vragen of ze terug mocht keren in het gezelschap van Questor of hemzelf. Maar ze hoorde daar niet in haar eentje te zijn.

Ten tweede kreeg hij een groot wantrouwen jegens Thom. Eerst had hij de jongen als onbelangrijk afgedaan. Maar hoe meer hij over hem nadacht, hoe meer hij zich afvroeg waarom Gaffel, die alleen maar iets deed als hij er veel bij te winnen had, erin had toegestemd dat de jongen bleef. Omdat hij hofschrijver was, kende hij Landovers geschiedenis en iedereen die er nauw mee verbonden was, en hij was gaan vermoeden dat de mysterieuze Thom wellicht Andjen Thomlinson was, de jongere broer van Laphroig, die al drie jaar zogenaamd dood was. Abernathy had dat verhaal altijd al verdacht gevonden, want er was nooit enig bewijs geweest dat Kallendbors jongste zoon inderdaad was gestorven. Ze zouden nu ongeveer even oud zijn, de jongen en de prinses, en wat Mistaya over Thom tegen Questor had verteld, suggereerde dat hij geen dorpsjongen, maar eerder haar gelijke was. Waardoor Abernathy zich afvroeg of Gaffel, die niet achterlijk was, dat wellicht ook in de gaten had.

Ten derde was hij er bijna zeker van dat Gaffel wist wie Mistaya was. Dat kon toch niet anders? Iedereen die maar de geringste link met het koninklijk hof had, kende de enige dochter van de koning. Ze was een opvallende verschijning, daar kon niemand zich in vergissen. Iedereen kende haar achtergrond. Ze wisten hoe ze eruitzag en ze kenden haar geschiedenis. Gaffel zou het nu ook wel uitgedokterd hebben. Als dat zo was, waarom hield hij dat dan voor iedereen geheim, met name voor Mistaya zelf? Dit zat Abernathy dwars, want hij wist dat het betekende dat Gaffel iets in zijn schild voerde.

Ten slotte vond hij het verdacht dat Questor in staat was gebleken om ongezien in en uit Libiris te komen. Het was vreselijk om toe te geven, maar hij wist dat het bijna onwaarschijnlijk was dat de regelmatig stuntelende magiër erin was geslaagd langs de wachtposten en sloten te komen die door de meester van de bibliotheek waren aangebracht. Gaffel was daar te slim voor. Abernathy verdacht hem ervan dat hij Questor met opzet had laten komen en gaan, en dat betekende opnieuw dat hij iets in zijn schild voerde.

En zo maalde de gladharige terriër door.

Hij piekerde er bijna een hele dag over voor hij tot de conclusie kwam dat hij er met iemand over moest praten.

De vraag was: met wie?

Hij wilde Ben en Wilgje niet alarmeren, hij wilde dat zijn toehoorder goed luisterde naar wat hij te zeggen had. Hij was zo bezorgd over Mistaya’s veiligheid dat hij liever de koning en koningin oversloeg. De kobolds, Bunion en Parsnip, waren een goede keus, maar hun oordeel in deze kwesties was twijfelachtig. Met name Bunion zou voor een frontale aanval op Libiris en zijn beheerder pleiten.

Bleef Questor Teeuw over, maar het zou wellicht onhandig zijn om er openlijk met hem over te spreken… vooral omdat Abernathy zo zijn twijfels had over diens magische kwaliteiten.

Maar hij besloot het erop te wagen, en op de tweede dag nadat hij tot zijn besluit was gekomen, ging hij na het ontbijt naar hem op zoek. Hij trof hem in zijn werkplaats waar hij chemicaliën en chemische verbindingen in zijn logboek noteerde en verstrooid in zichzelf neuriede. Abernathy bleef een paar lange ogenblikken in de deuropening staan wachten tot hij werd opgemerkt. Toen het duidelijk werd dat hij daar nog wel de hele dag kon blijven staan, klopte hij hard aan om te laten weten dat hij er was en stapte naar binnen.

Questor keek geërgerd op. ‘Ik heb het momenteel nogal druk, dus als je het niet erg vindt…’

‘Maar ik vind het wel erg,’ onderbrak Abernathy hem snel, ‘tenzij je bijna een doorbraak hebt bereikt in je pogingen om me weer in een man terug te veranderen, vind je wat ik te zeggen heb misschien wel interessant. Het gaat over Mistaya.’

Hij ging op een kruk naast de magiër zitten en vertelde hem alles. Nou ja, bijna alles. Hij had het er niet over dat Questor volgens hem verdacht gemakkelijk Libiris in en uit was gekomen, maar richtte zich op de rest. Het had geen zin om de magiër te ergeren, of wat hij zei nu waar was of niet.

‘Wat moeten we volgens jou doen?’ vroeg de magiër toen de ander uitgepraat was. Hij trok aan zijn warrige baard alsof hij daardoor zelf met een antwoord kon komen. ‘Moeten we de Opperheer overtuigen dat hij van gedachten moet veranderen en Mistaya terughalen?’

Abernathy schudde zijn hoofd, vagelijk geïrriteerd omdat daardoor zijn oren heen en weer flapperden. ‘Je hebt de prinses beloofd dat je precies het tegendeel zou doen. Ik vind dat je je aan die belofte moet houden. Als je de Opperheer erheen stuurt, ontstaan er voor iedereen alleen maar problemen. Ik denk dat wij moeten gaan, jij en ik.’

‘Om de zaken aan een nader onderzoek te onderwerpen?’

‘Zonder dat we de prinses willen overhalen mee naar huis te gaan, tenzij we op problemen met Grasgoed Gaffel stuiten. En daar ben ik bijna zeker van. Noem het intuïtie, maar daar is iets gaande waar we niets van weten. Als we eenmaal weten wat dat is, kunnen we besluiten of ze wel of niet mee terug moet naar huis.’

Questor zuchtte. ‘Ik kijk er niet naar uit om weer naar die akelige plek terug te gaan, maar volgens mij klopt het wat je denkt. Soms verbaas je me echt, Abernathy. Echt waar.’

‘Voor een hond, bedoel je.’

‘Voor een hofschrijver, bedoel ik.’ Questor Teeuw stond op. ‘We moeten een verklaring verzinnen waarom we weggaan en onze spullen pakken. We kunnen meteen vertrekken.’



Op hetzelfde moment dat Abernathy en Questor Teeuw tot hun besluit kwamen, sjokten twee figuren langs de westelijke grens van de Grienswaard naar het noorden, op weg naar een huis waar ze liever niet naartoe wilden. Poggwydd en Schoepdiesel hadden sinds gisterochtend vroeg gelopen, toen Opperheer Ben Holiday ervan overtuigd was dat ze hem alles wat ze over de prinses wisten hadden verteld en ze met een strenge waarschuwing had vrijgelaten om naar huis te gaan en voorlopig niet terug te komen. De gaweggnomen, die aan zware straffen gewend waren, vonden dat ze geluk hadden gehad dat ze er zo makkelijk van af waren gekomen. Ze hadden het eten en de extra kleren die ze voor de reis hadden meegekregen op hun schouders gehesen en waren met een mengeling van blijdschap en opluchting op pad gegaan.

Maar die goede gevoelens haalden het einde van de dag niet. Tegen de avond piekerden ze alweer over hun twijfelachtige toekomst. Poggwydd was indertijd min of meer als een donderwolk van huis weggegaan en Schoepdiesel had ervoor gekozen om met hem mee te gaan, dus geen van beiden hoefde op een warm welkom thuis te rekenen. Eigenlijk wilden ze sowieso niet naar huis, want geen van beiden vond het er fijn of wilde ernaar terugkeren, ook al zouden de zaken anders hebben gelegen. Ze wilden eigenlijk het liefst in Zuiver Zilver blijven, dicht in de buurt van de prinses, die ze aanbaden. Voeg dat bij de voortdurende zorgen die ze hadden om haar veiligheid, waar ze behoorlijk aan twijfelden, en je had een paar ontegenzeggelijk ongelukkige reizigers.

Helaas zou het er allemaal nog erger op worden.

De gnomen zaten midden in een verhitte ruzie over welke prooi het best eetbaar was, toen ze de ruiter in het oog kregen, vlak voor hen, zodat er geen ontkomen meer aan was. Hij leek uit het niets te zijn opgedoken, hoewel hij ze feitelijk al enige tijd op de hielen zat en zijn kansen had afgewacht. Hij hield zijn paard vlak voor ze stil en klom er voorzichtig van af, waar hij onmiskenbaar blij om was. Het was een onschuldig uitziende kerel, er leek geen enkele dreiging van hem uit te gaan. Integendeel, hij was tamelijk klein en mager met een enorme bos haar, zodat de gnomen niet onmiddellijk op de vlucht sloegen, hoewel ze in de startblokken bleven staan.

‘Heren,’ groette de man terwijl hij een diepe buiging maakte. ‘Het is me een eer. Ik ben al op zoek naar jullie sinds jullie de prinses in Libiris achter hebben gelaten. Is ze veilig en wel?’

Poggwydd, die de slimste was van de twee vrienden, was onmiddellijk achterdochtig en hield zijn mond. Maar de arme Schoepdiesel knikte al driftig en het kwaad was in een oogwenk geschied.

‘Mooi, mooi!’ riep de vreemdeling uit, die nu plotseling ontegenzeggelijk minder onschuldig maar eerder roofzuchtig leek. ‘Dan moeten we opschieten. Ik neem aan dat jullie de garantie willen dat ze veilig is? Jullie willen vast wel met me meegaan om haar te helpen, hè?’

Opnieuw stond Schoepdiesel al te knikken voordat Poggwydd hem kon tegenhouden. Hij keek boos naar de andere gaweggnoom en porde hem in zijn arm om hem te laten merken dat hij iets verkeerds deed. Schoep hield onmiddellijk op met knikken en keek hem met grote ogen verbijsterd aan.

‘Mijn vriend bedoelt…’ begon Poggwydd, om de schade zo veel mogelijk te beperken.

‘Tut, tut,’ onderbrak de vreemdeling hem, terwijl hij met een gebaar zijn hand opstak. ‘Je hoeft niets uit te leggen. We hebben allemaal hetzelfde doel voor ogen: te zorgen dat de prinses niets overkomt. Goed dan. Jullie moeten allebei meekomen.’

Poggwydd fronst zijn voorhoofd. ‘Meekomen? Waarheen dan? We zijn op weg naar huis.’

‘Nou, dat zal dan even moeten wachten,’ zei de vreemdeling. Hij aaide over zijn bos rode haar in een vergeefse poging dat glad te strijken. ‘Jullie moeten een kleine omweg maken voor je de reis kunt voortzetten.’

‘Wie ben je eigenlijk?’ vroeg Poggwydd op hoge toon, en zijn vraag eindigde in een schrille kreet toen andere, veel grotere ruiters vanuit het bos en het struikgewas aan kwamen rijden, gewapende ridders op strijdrossen.

Ribbelrijs glimlachte. De informatie die hij via zijn spionnennetwerk had gekregen, bleek te kloppen. Deze dwazen waren in Libiris geweest en nu hadden ze ook nog opgebiecht dat de prinses daar was. Hij zag zijn snelle carrière aan het hof al voor zich, de nieuw in het leven geroepen functie van minister van Staat, die hem maar wat graag werd verleend door een dankbare Laphroig.

‘Kom mee, heren, dan neem ik jullie mee naar iemand die alles zal uitleggen.’