Het gebeurt allemaal in de
dierentuin
De kraai met de rode ogen zat op de hoogste tak van de verste boom helemaal achter in het vogelverblijf zijn donkere en verschrikkelijke dromen te dromen. Als die dromen tastbaar waren geweest, zouden ze de aarde hebben verschroeid en de ijzeren tralies en plaatgazen afrastering die hem gevangen hielden hebben weggesmolten. Als ze tastbaar waren geweest, zouden ze een gat in de lucht zelf hebben gebrand en een doorgang naar die andere wereld hebben geopend, de wereld waarin de kraai thuishoorde en waarnaar hij wanhopig graag terug wilde keren. Maar de dromen waren vluchtig en dienden slechts om de tijd door te komen, en werden zelfs nog duisterder naarmate de dagen zich voortsleepten en de kraai gevangen bleef.
De kraai was Nachtschaduw, heks van de Diepval, en ze bevond zich niet meer in Landover, ze zat al ruim vijf jaar in deze gedaante in de val.
Elke dag dat ze gevangenzat dacht ze daaraan. Ze zat op die tak, hield zich afzijdig en zat apart van de andere vogels, die niet konden nadenken en een zekere mate van geluk en tevredenheid in hun beklagenswaardige toestand vonden. Voor haar was er geluk noch tevredenheid, slechts de bittere herinneringen aan wat was geweest en waarschijnlijk nooit meer zou zijn. Haar verloren wereld. Haar gestolen leven. Haar ware identiteit. Alles wat van haar was geweest voordat ze het dochtertje van de koning en koningin voor haar eigen doeleinden wilde gebruiken. Mistaya Holiday, prinses van Landover, was het kind van drie werelden, en van ouders die totaal niet wisten wat ze nodig had of wat er van haar kon worden, die alleen wisten dat ze haar voor een noodlot moesten behoeden waardoor ze in de handen van de heks was gevallen.
Alleen al de klank van haar naam in de geluidloze gedachtewerveling van de heks was als brandend zuur, en haar woede en haat laaiden opnieuw op. Die werden nooit getemperd, bekoelden nooit en ze wist heel zeker dat dat ook nooit zou gebeuren totdat het kind dood of weer in haar handen was. Misschien zat ze wel duizend jaar in deze kooi gevangen en kon ze nooit meer haar ware gedaante aannemen, maar voor haar zou er geen vrede zijn.
De heks speelde in haar gefolterde geest de laatste momenten van haar oude leven af, zoals het allemaal was geweest, was geëindigd en de nachtmerrie was geworden die ze nu moest doorstaan. Het kind was van haar geweest: bedwongen en overwonnen, toegewijd aan haar nieuwe mentor in de duistere magie. En toen was alles misgegaan. Ze werd tegen het meisje opgezet door omstandigheden en gebeurtenissen die haar macht te boven gingen, had haar best gedaan het aan het kind uit te leggen, maar had daarin gefaald. Toen ze tegenover de ouders en bondgenoten van het kind kwam te staan, had ze met magie teruggevochten die zich op de een of andere manier tégen haar had gekeerd. In plaats van dat het kind wegens haar verzet en ongehoorzaamheid naar een vreemd land werd verbannen, was zij weggestuurd en in de haar nu zo vertrouwde gedaante veranderd.
Ze had eindeloos geprobeerd te beredeneren waardoor alles zo verkeerd was gegaan, maar zelfs na al die jaren was ze daar nog steeds niet achter.
De andere vogels meden de kraai met de rode ogen. Ze voelden dat hij niet een van hen maar van een andere soort was, gevaarlijk en angstaanjagend. Ze bleven bij hem uit de buurt en Heten hem met rust. Soms vergiste eentje zich en kwam te dichtbij. Die werd dan als voorbeeld voor de andere gesteld, voor wat er kon gebeuren als ze niet goed oppasten. Dat was nooit een prettige aanblik. Het ging zelfs zelden snel. De andere vogels probeerden in de buurt van de kraai met de rode ogen geen fouten te maken.
En dat was het beste wat Nachtschaduw, heks van de Diepval, mocht verwachten als ze niet wist te ontsnappen.
Vince stond bij de omheining en sloeg de vreemde vogel gade, zoals
hij dat al bijna vijf jaar had gedaan nadat die zo plotseling en
mysterieus was opgedoken. Elke dag, meteen na zijn werk – tenzij er
een dringende reden was waarom hij naar zijn gezin thuis moest –
bleef hij staan om te kijken. Hij kon niet verklaren waarom, ook al
deed hij nog zo zijn best. De dierentuin van Woodland Park zat vol
vreemde en exotische schepsels; sommige soorten waren zo zeldzaam
dat ze nooit in het wild waren gesignaleerd. De kraai met de rode
ogen was er ook zo een. Of hij feitelijk een aparte soort was of
eenvoudigweg een mutatie, dat hadden de ornithologen en deskundigen
op aanverwante vakgebieden vanaf het begin geprobeerd vast te
stellen, maar steeds zonder succes. Het maakte Vince niet veel uit.
Hij vond de kraai gewoon intrigerend en keek er graag naar.
Wat hem niet erg aanstond was dat de kraai kennelijk ook graag naar hem keek, met die intens rode ogen vol emotie waar hij geen hoogte van kon krijgen. Hij wilde dat hij zijn verhaal te weten kon komen, maar dat kon natuurlijk niet. Kraaien konden niet praten, ze dachten zelfs niet veel. Ze reageerden slechts met de instincten waarmee ze geboren waren. Ze wisten alleen hoe ze moesten overleven.
‘Hoe ben je hier gekomen?’ vroeg Vince zachtjes in zichzelf, naar de vogel kijkend die naar hem terugkeek.
Hij was plotseling in het plaatselijk dierenasiel opgedoken. De ene dag was hij er nog niet en de volgende was hij als uit het niets verschenen. Hij vroeg zich nog altijd af hoe dat kon. Het asiel was een afgesloten terrein en vogels konden er niet in of uit vliegen. Maar deze had dat wel gedaan. Op de een of andere manier.
Nadat hij naar de dierentuin was overgebracht, hadden de deskundigen herhaaldelijk geprobeerd hem te vangen, in de hoop dat ze zo dicht bij hem in de buurt konden komen dat ze hem beter konden onderzoeken. Maar daar hadden ze aan moeten denken voordat ze hem in het vogelverblijf loslieten. Wat ze ook deden, alles mislukte. De vogel leek van tevoren in de gaten te hebben wat ze van plan waren en omzeilde al hun onhandige pogingen om hem te pakken te krijgen. Toen namen ze er maar genoegen mee om hem van een afstand te bestuderen, en dat hadden ze gedaan tot ze werden afgeleid door dringender en lucratievere werkzaamheden. Als het geen vogel was geweest, maar een grote kat of een van de rondzwervende reuzen van de Afrikaanse vlakten, dan zouden ze er meer aandacht aan hebben geschonken, dacht Vince. Dan zou er meer geld voor onderzoek zijn geweest, zou er meer publiek op af zijn gekomen, zouden ze meer moeite hebben gedaan om zijn oorsprong te achterhalen. Vince wist hoe het er in de dierentuin aan toeging. Het knarsende wiel kreeg de smeerolie.
Vince sloeg de vogel nog wat langer gade, zoals die daar hoog tussen de takken zat, als een koning die neerziet op zijn onderdanen. Zo majesteitelijk. Minzaam, bijna. Alsof hij wist dat hij met kop en schouders boven de andere uitstak Hij schudde zijn hoofd. Vogels dachten zo niet. Het was idioot om te denken van wel.
Hij keek op zijn horloge. Tijd om naar huis te gaan. Zijn vrouw en kinderen zouden met het eten op hem zitten te wachten. Vanavond was er een wedstrijd op tv die hij wilde zien. Hij rekte zich uit en gaapte. Morgen weer een werkdag.
Hij liep al in de richting van zijn auto op het parkeerterrein toen iets hem deed omkijken. De kraai met de rode ogen keek nog steeds naar hem, volgde zijn bewegingen. Vince schudde slecht op zijn gemak zijn hoofd. Hij hield er niet van als er zo intens naar hem werd gestaard, en zeker niet door een vogel. Het had iets griezeligs. Alsof hij hem achtervolgde of zoiets. Alsof hij achter hem aan zou komen en vermoorden als hij vrijgelaten zou worden.
Hij keek er niet meer naar en liep door, terwijl hij zichzelf uitschold dat hij zoiets idioots dacht. Het was tenslotte een vogel. Het was maar een vogel.