Een jammerlijke
vergissing
Toen Mistaya weer wakker werd, lag ze in het donker op een strozak in een vensterloze ruimte met als enige verlichting een kaars op de grond naast haar. Ze had barstende hoofdpijn, maar verder voelde ze zich goed. Ze lag lange ogenblikken roerloos terwijl ze haar ogen liet wennen, en probeerde zich te herinneren wat er precies met haar was gebeurd. Toen ze het zich inderdaad weer herinnerde, wilde ze dat ze dat niet had gedaan.
Een gedaante kwam uit de duisternis vanuit een ander gedeelte van de kamer tevoorschijn en ging naast haar op bed zitten. Ze kromp onwillekeurig ineen en trok haar schouders op, bang dat het zijne Eminentie of Rufus Kneep was. Maar toen ze Thoms bezorgde gezicht zag, slaakte ze een scherpe zucht van opluchting.
‘Alles goed?’ fluisterde hij terwijl hij zich dicht naar haar toe boog.
Ze knikte. ‘Zijn we alleen?’
Hij knikte terug. ‘Maar misschien luisteren ze ons af.’
‘Hebben ze jou ook hier gebracht?’
‘Eigenlijk hebben ze mij eerst gebracht en daarna kwam jij.’
Ze wilde een arm optillen om over haar bonzende hoofd te strijken, maar haar handen waren verbazingwekkend zwaar. Toen ze omlaag keek om erachter te komen hoe dat kwam, zag ze dat haar handen opgesloten zaten in iets wat op een wolk dwarrelende mist leek die ze compleet aan het zicht onttrok.
‘Wat is er met me gebeurd?’ vroeg ze hijgend, terwijl ze er wild mee sloeg om ze los te worstelen. ‘Wie heeft dit gedaan?’
‘Zijne Eminentie.’ Thom legde zijn handen op haar armen om haar te kalmeren. ‘Niet doen. Nog niet. Blijf stil liggen. Je handen zijn met magie gebonden zodat je geen bezweringen kunt doen. Als je probeert ze los te maken, doe je jezelf alleen maar pijn.’
Ze sloeg niet langer om zich heen en staarde hem aan. ‘Hij weet alles, hè? Hij weet wie ik ben. Ik hoorde dat hij mijn naam zei voor ik het bewustzijn verloor. Wat heeft hij over me afgeroepen?’
Thom schudde zijn hoofd. ‘Een bezwering. Met een andere had hij me roerloos vastgenageld zodat ik niets kon doen om je te helpen. Hij is een veel kundiger tovenaar dan we hadden gedacht. En ja, hij weet wie je bent.’
Ze slaakte een diepe zucht en ging achterover liggen. ‘Dan weet jij het ook.’
Hij glimlachte. ‘O, dat wist ik de hele tijd al. Vanaf het moment dat ik je in de deuropening zag staan.’ Hij lachte zachtjes toen hij de uitdrukking op haar gezicht zag. ‘Ik heb je verteld dat ik je heb gezien toen ik al die jaren geleden aan het hof was, jij was nog maar een kind. Je zag er toen wel anders uit, maar je had dezelfde ogen. Niemand zou zich ooit in die ogen kunnen vergissen.’
Geschrokken merkte ze dat ze bloosde. Haar gezicht werd warm en alleen omdat het zo donker was, kon ze haar reactie verbergen. ‘Dan moet je dichter bij me in de buurt zijn geweest dan ik voor een bediende voor mogelijk had gehouden.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Andere dingen hebben je ook verraden. Je handen zijn te zacht voor een dorpsmeid. Bovendien ben je welbespraakt en er is je geleerd hoe je je moet gedragen.’
‘Je lijkt vreselijk goed op de hoogte te zijn van prinsessen.’
‘Niet echt. Ik let alleen op dingen.’
‘Waarom heb je me niet verteld dat je het wist?’
Daar leek hij over na te moeten denken. ‘Dat weet ik niet. Toen je hier eenmaal was, wilde ik niet dat je weer wegging. Dat heb ik niet verzonnen, weet je. Ik was bang dat als jij wist dat ik wist dat je Mistaya Holiday was, onze relatie zou veranderen en dat je dan zou besluiten om weg te gaan. Het leek gewoon gemakkelijker om te doen alsof ik geloofde in wie je zei die je was.’ Hij zweeg even. ‘Ik heb trouwens echt een zus die Ellice heet, maar zij is veel ouder dan jij.’
Ze grimaste. ‘Ik weet niet of ik nu boos op je moet zijn of niet. Ik denk van niet. Het voelt alleen gek dat ik voor niets heb gedaan alsof.’
‘We deden beiden alsof. Het was een spel. Maar er is geen kwaad mee aangericht. Behalve dan dat ik, nu iedereen weet dat je een prinses bent, bang ben dat je niets meer met mij te maken wil hebben.’
Ondanks zichzelf moest ze lachen. ‘Op dit moment doet het er weinig toe wat ik wil, hè? Ik ben een gevangene van zijne Eminentie en jij ook. Er is niet veel meer over om te doen alsof. Wat zijn ze met ons van plan, denk je?’
Thom schudde zijn hoofd. ‘Dat weet ik niet. Dat heeft hij niet gezegd. Hij heeft me hierheen gebracht en achtergelaten, en een beetje later kwam jij hier ook.’
‘Als hij weet wie ik ben, en hij houdt me gevangen, dan zitten we zwaar in de problemen. Hij heeft voor ons beiden vast niets goeds in de zin als hij dat allemaal wil riskeren.’
‘Nee, dat zal wel niet.’
‘Dit is helemaal mijn schuld,’ verklaarde ze terwijl ze naast hem overeind kwam en haar in mist gevangen handen in haar schoot legde. Ze was al bezig een spreuk te verzinnen die haar van haar ketenen zou bevrijden, speelde in gedachten de lessen af die ze onder Questors leiding had geleerd. ‘Als ik in mijn kamer was gebleven in plaats van het Depot in te gaan, was dit allemaal niet gebeurd. Ik was zo stom dat ik er wel om kan gillen.’
‘Dus daar was je! Ik ben je eerder al gaan opzoeken, maar je was er niet.’
‘Ik wilde je het niet vertellen,’ gaf ze toe, terwijl ze meesmuilend naar hem glimlachte. ‘Sorry. Ik wou dat ik dat wel had gedaan.’
‘Het is niet te laat om het alsnog te doen, wel?’ vroeg hij.
Ze glimlachte en vertelde hem alles wat ze voor hem had verzwegen. Ze vertelde hem zelfs over Bosrand Dirk, ondanks haar belofte aan de kat. Dit was noodzakelijk, redeneerde ze, gezien haar huidige situatie.
Ze had hem dit alles niet verteld, zei ze tegen Thom, omdat ze bang was hem er nog meer bij te betrekken.
‘Bovendien maakte ik me om dezelfde dingen zorgen als jij,’ voegde ze eraan toe. ‘Ik dacht dat je anders over me zou gaan denken en ik wilde niet dat je mijn vriend niet meer zou zijn.’
Hij trok een wenkbrauw op. ‘Grappig dat we ons allebei zo’n zorgen hebben gemaakt terwijl er helemaal geen reden toe was.’
‘Merkwaardig grappig,’ zei ze instemmend, en ze was in staat om hem aan te kijken. Toen keek ze snel de andere kant op. ‘Hoe dan ook, ik heb er een puinhoop van gemaakt.’
Hij keek weg. ‘Misschien heb ik er wel een puinhoop van gemaakt. Het is misschien niet jouw schuld dat je betrapt bent. Het kan zijn dat het mijn schuld is. Als ik niet naar je kamer was gegaan om je op te zoeken en vervolgens in het Depot was gaan rondlopen, had zijne Eminentie mij misschien niet te pakken gekregen en jou ontdekt.’
‘Ach, het doet er nu niet meer toe. Het is gebeurd en we kunnen allebei wat van de schuld op ons nemen.’ Ze zwaaide haar benen omlaag en zette haar voeten op de grond. ‘Waar zijn we trouwens?’
‘In een van de voorraadkamers, bij de keuken. Er is geen uitweg, daar heb ik al naar gezocht. Zelfs als iemand ons zou willen helpen, dan zijn de muren nog ruim een halve meter dik. We kunnen schreeuwen wat we willen, maar niemand zal ons horen.’ Hij wachtte even. ‘Enige kans dat de Prismakat ons komt helpen?’
Ze haalde haar schouders op. ‘Die kans is er altijd. Maar Dirk denkt voornamelijk aan zichzelf. Ik denk bovendien niet dat zijn belangstellingsboog zo lang is. Als hij weet dat we hier zitten en zijn pet staat ernaar, dan verkiest hij wellicht om ons te helpen. Maar het kan net zo goed andersom zijn.’
‘Wat je een vriend noemt.’
‘Ik zou Bosrand Dirk geen vriend willen noemen. Hij zit eerder in de categorie van uitermate irritante tantes of zanikende leraren.’ Ze moest aan Harriet Appleton denken. Maar dat was niet eerlijk, dat wist ze wel. Ze verwierp de vergelijking. ‘Dirk is onvoorspelbaar,’ besloot ze.
Hij verschoof wat op de strozak en ging dichter bij haar zitten. ‘Je vertelde me hoe je toevallig in Libiris terecht bent gekomen, maar niet waarom. Je zei dat je aan je grootvader wilde ontsnappen en je voor je familie wilde verstoppen zodat je hier niet naartoe zou hoeven. Maar waarom wilde je familie je om te beginnen hierheen sturen?’
Ze vertelde het hem. Ze begon helemaal bij haar schooltijd op Carrington en de problemen met het schoolbestuur die uitmondden in haar schorsing en oneervolle terugkeer naar Landover. Ze legde een verband tussen de gebeurtenissen rondom haar vlucht uit Zuiver Zilver, hoewel het onverwacht lastig te verklaren was waarom ze niet naar Libiris had gewild en er toch terecht was gekomen, en er nog gebleven was ook. Hij luisterde zonder commentaar en er was niet één keer zelfs maar een hint van een grijns of een ongelovige blik op zijn gezicht te lezen.
‘Ik denk dat ik nog steeds niet begrijp wat er is gebeurd,’ zei ze. ‘Ik bedoel, ik weet nog steeds niet precies hoe ik hier ben beland.’
‘Nou, ik denk dat je alleen maar wilde dat het je eigen idee was,’ zei hij schouderophalend om te benadrukken dat het voor hem allemaal niet zo ingewikkeld was. ‘Ik denk dat je hier op je eigen voorwaarden heen wilde, en dat heb je gedaan. Volgens mij heb je er ook goed aan gedaan.’
‘O ja?’
‘Ja. Zowel voor jou als voor Libiris. Misschien ook voor je vader en het koninkrijk. Tenslotte heb je een eind gemaakt aan de boekendiefstal en iets gedaan waardoor de bibliotheek kan genezen, en waardoor de demonen niet langer een vluchtweg uit Abaddon hebben.’
‘Maar zijne Eminentie heeft al ontdekt wat ik heb gedaan! Hij zal alles weer terugdraaien!’ Ze voelde zich plotseling mismoedig. ‘Een week geleden had het niet uitgemaakt. Ik wilde hier niet eens zijn. Libiris was alleen maar een lelijk gebouw. Maar nu weet ik de waarheid. Het is zo veel meer, en hij heeft zo veel pijn, Thom! Ik wilde hem helpen beter te worden, en ik dacht dat te doen door de Slenterapen om de tuin te leiden en zijn boeken te laten terugzetten! Maar dat is allemaal voor niets geweest.’
Thom schudde snel zijn hoofd. ‘Wees daar maar niet zo zeker van. Hij zei niet veel toen hij me te pakken kreeg. Hij hoeft niet per se te weten wat je hebt gedaan.’
‘Misschien. Maar daar komt hij gauw genoeg achter, denk je niet?’
‘Dat weet ik niet. Zeg gewoon niet te veel tegen hem. Hij zal je vast willen uithoren. Laat hem er zelf maar achter komen.’
‘Maak je geen zorgen, ik zet hem heus niet op het goede spoor.’
‘Zeg hem dat hij je vrij moet laten. Je bent een prinses van Landover, als je vader ontdekt wat er is gebeurd, zal zijne Eminentie niet ver of snel genoeg kunnen wegkomen. Dan krabt hij zich wel achter de oren en let-ie wel op.’ Hij zweeg even. ‘Wacht eens even! Ik heb een beter idee. Zeg tegen hem dat je vader al weet dat je hier bent!’
‘Natuurlijk!’ riep ze uit, ze wist het plotseling weer. ‘Questor heeft het ’m verteld. En vader is hierheen onderweg om me op te halen!’
‘Inderdaad. Hij is er zelfs misschien vandaag al voor zonsondergang!’
Mistaya sloeg haar gebonden armen over zijn hoofd en schouders en knuffelde hem zo stevig als ze kon. ‘Ja, ja, dat kan heel goed!’
Thom knuffelde haar onmiddellijk terug, en toen, alsof ze beseften wat ze hadden gedaan, maakten ze zich op hetzelfde moment van elkaar los en keken met neergeslagen ogen de andere kant op.
‘Nou, dat verdiende een knuffel,’ verklaarde ze toen ze hem ten slotte weer aankeek.
‘Dat dacht ik ook,’ zei hij instemmend en hij schonk haar dat spottende glimlachje van hem.
Ze zaten bij elkaar bij de kleine gloed van de kaars tot het
vlammetje uitging, waarna ze in het donker kwamen te zitten, op een
vage veeg zonlicht na, die met de snelheid van een dief onder hun
afgesloten deur vanuit de gang erachter naar binnen kroop. De tijd
verstreek folterend langzaam en er kwam niemand. Mistaya had honger
en was moe, maar er was niets te eten en slapen was onmogelijk. In
plaats daarvan praatte ze met Thom over manieren waarop ze konden
ontsnappen en welke actie ze konden ondernemen zodat zijne
Eminentie spijt zou krijgen van wat hij had gedaan. Door te praten
wist ze haar angsten op afstand te houden, angsten die steeds meer
terecht leken. Hoe meer ze erover nadacht, hoe sterker ze ervan
overtuigd raakte dat zijne Eminentie niet onder de indruk zou zijn
van wat ze te zeggen had. Als hij om te beginnen al bereid was hen
op te sluiten, dan maakte hij zich vast niet veel zorgen over wat
haar vader zou doen.
In de stiltes die tussen hun gesprekken vielen, dacht ze omstandig na over hoe ze bezweringen kon oproepen die hen konden helpen. Het probleem was dat voor bijna alles wat ze kende er een combinatie van praten en handen nodig was. Wilden de bezweringen effectief zijn, dan moest je de woorden uitspreken en de bijbehorende gebaren maken. Dat was een veiligheidsklep voor het geval je je vergiste en er zich ongelukkige gevolgen voordeden. Als je met slechts een paar woorden een bezwering kon uitspreken, kon je wel eens nonchalant worden. Maar als je er ook een gebaar bij nodig had, was het minder waarschijnlijk dat het misging. Questor had haar dat geleerd, haar uitgelegd dat je over magie altijd van tevoren moest nadenken.
Ze wilde plotseling dat ze niet al haar bezittingen in haar slaapkamer had achtergelaten. Misschien had ze in Questors magieboek nog iets nuttigs kunnen vinden, als ze er de hand op had kunnen leggen. Er stonden allerlei spreuken, bezweringen en betoveringen in… misschien zelfs wel eentje waar ze haar handen niet bij nodig had.
Toen realiseerde ze zich met een schok dat ze ook de regenboogstamp niet bij zich had. Ook die lag nog in haar slaapkamer. Ze had zo zeker geweten dat ze die niet nodig zou hebben. Ze was zo zeker van zichzelf geweest.
Nou ja, misschien kwam Bosrand Dirk haar wel redden.
Tuurlijk, en misschien konden koeien ook wel vliegen.
Ze had geen idee hoe lang ze met Thom in het donker had gezeten, toen ze ten slotte voetstappen buiten de voorraadkamer hoorde en de scherpe klik van het slot dat werd opengemaakt. Ze ging onmiddellijk rechtop zitten, zichzelf schrap zettend voor wat komen ging. Thom fluisterde naast haar: ‘Denk eraan. Zeg niets. Zorg dat hij je er niet in laat lopen.’
De deur ging open en er viel een lichtstraal naar binnen, waar ze even door verblind werd. Zijne Eminentie verscheen, lang en enigszins spookachtig, zijn merkwaardige hoofd helde naar een kant over, alsof het te zwaar was voor zijn nek. Rufus Kneep volgde hem op de hielen, met een zuur gezicht en nog bleek van zijn ziekte, kennelijk vastbesloten niets te missen van de straf die de gevangenen zou worden opgelegd.
‘Goedendag, prinses,’ groette zijne Eminentie, en hij straalde haar toe. ‘Goedemorgen, Thom,’ voegde hij eraan toe terwijl hij de jongen toeknikte.
‘Je kunt ons maar beter onmiddellijk vrijlaten,’ snauwde Mistaya, terwijl ze opstond, hem boos recht in het gezicht aankeek en haar zware, vastgebonden handen negeerde.
‘O ja?’ vroeg de ander en er schoot een verbijsterde blik over zijn gezicht. ‘O jeetje. Wat gebeurt er als ik dat niet doe?’
‘Mijn vader zal erachter komen, dat gebeurt er!’
‘Nou, dat mag ik hartelijk hopen.’
‘Hij weet al dat ik hier ben, besef dat wel. Questor Teeuw heeft me twee dagen geleden opgezocht en toen hij vertrok…’ Ze onderbrak zichzelf, zich plotseling realiserend wat hij had gezegd. ‘Mag je hartelijk hopen?’ Ze vroeg zich af of ze het wel goed had gehoord.
Zijne Eminentie stak zijn handen omhoog, klopte in de lucht en wisselde een heimelijk lachje met Kneep voor hij zich weer tot haar wendde. ‘Ik zal je de moeite besparen om het raadsel zelf te ontwarren. Ik weet al dat Questor Teeuw hier geweest is. Jullie dachten beiden dat hij zonder dat ik het merkte in het gebouw was, maar dat is nagenoeg onmogelijk. Jullie hebben gepraat en hij is vertrokken. Ik twijfel er niet aan dat hij je duidelijk heeft gemaakt dat hij aan je vader zou vertellen waar je bent. Klopt dat?’
Ze knikte verdoofd, het stond haar helemaal niet aan waar dit naartoe ging. ‘Hij zei dat vader me zou komen halen.’ Dat was niet zo, maar ze moest wat druk op de ketel zetten. ‘Hij is waarschijnlijk al onderweg.’
Zijne Eminentie keek nog blijer. ‘Schitterend. Daar had ik nou precies op gerekend!’
Mistaya staarde hem aan. ‘Waar heb je het over? Je houdt me gevangen en nu vertel je me dat je wilt dat mijn vader hierheen komt om er iets aan te doen?’
‘Zo ligt het nou ook weer niet. Ik wil dat hij komt, maar ik wil niet dat hij denkt dat je gevangenzit.’ Hij stak belerend een vinger op. ‘Sterker nog, als je niet tegen mijn uitdrukkelijke bevelen het Depot in was gegaan, zou er geen reden zijn geweest om je gevangen te houden. Maar je kon het niet helpen, hè? Wat heb je daar uitgespookt, kleine prinses?’
Ze negeerde de vraag. ‘Waarom wil je dat mijn vader hierheen komt?’
Hij slaakte een diepe zucht. ‘Nou, het antwoord op die vraag ligt nogal gecompliceerd. Het komt er uiteindelijk op neer dat het te maken heeft met zijn positie in Landover en die van mij. Ik vind die van hem wat verhevener dan nodig en die van mij is absoluut vatbaar voor verbetering. Als hij jou komt opzoeken, dan zoekt hij per definitie ook mij op en dan ben ik wellicht in staat om hem ervan te overtuigen dat enige herziening wel op zijn plaats is.’
‘Herziening?’
‘Van onze respectievelijke posities.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Ik begrijp het niet.’
‘Prinses, je hebt ruzie gehad met je ouders en je bent van huis weggelopen. Daar ben ik vrij zeker van. Maar ik heb geen flauw idee waarom je hierheen bent gekomen. Ik beschouw het echter als een soort goddelijke interventie. Hogere machten dan waar ik toegang toe heb, hebben je mijn kant op gestuurd. Ik wist onmiddellijk wie je was, dat besef je nu toch zeker wel, ook al wist je het eerder nog niet? Je bent veel te bekend om voor een arbeidersmeisje uit een klein dorp door te kunnen gaan. Evenmin kon je ermee wegkomen dat Thom kon doen alsof je zijn zus was. Nee, jij was prinses Mistaya Holiday, en je was hierheen gekomen om me te helpen mijn positie te verbeteren en mijn toekomst opnieuw uit te vinden.’
Achter hem schraapte Rufus Kneep betekenisvol zijn keel.
‘Ja, ja, meneer Kneep, en ook die van jou,’ voegde Gaffel er vermoeid aan toe.
‘Denk maar niet dat ik je daarbij zal helpen,’ snauwde ze naar hem. ‘Je houdt me tegen mijn wil gevangen. Je hebt Thom jarenlang als knecht vastgehouden, een feit dat mijn vader nooit.
‘Wat heb ik gedaan?’ vroeg zijne Eminentie op eisende toon. ‘Als knecht?’ Hij keek Thom scherp aan. ‘Heb je haar dat verteld? Dat ik je hier tegen je wil vasthield?’
Mistaya was in de war. Ze keek Thom snel aan, die zich bij al die aandacht duidelijk niet op zijn gemak voelde. ‘Ja,’ zei de jongen simpelweg.
‘Mijn hemel, geen wonder dat jullie zijn betrapt! Samenzweerders, en toch vertrouwen jullie elkaar te weinig om te vertellen wie jullie echt zijn! O, dit gaat echt te ver. Heeft zij jou verteld wie ze is, Thom? Nee, hè? En jij hebt haar ook niet verteld wie jij bent, hè? Ik zal jullie jongelui nooit begrijpen. Nou, ik vraag het je nog een keer, prinses. Wat was je achter in het Depot aan het doen? En kom alsjeblieft niet aanzetten met dat verhaaltje over een kwijtgeraakt familiesieraad.’
Mistaya perste haar lippen opeen. ‘Ik hoorde iemand jammeren. Ik wilde uitzoeken wie dat was.’
Zijne Eminentie en Kneep wisselden opnieuw een blik. ‘Iemand horen jammeren,’ herhaalde de eerste. ‘Heb je ontdekt wie dat was?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Het was te donker om iets te kunnen zien. En er was een soort wind die aan ons bleef trekken. We werden bang en zijn teruggegaan.’ Ze aarzelde even. ‘Maar gisteravond ben ik het Depot weer in gegaan om nog een keer te kijken. Ik dacht een manier te kunnen vinden om me door de wind en duisternis heen te kunnen werken. Maar dat is niet gelukt.’
Zijne Eminentie glimlachte heel onaangenaam. ‘Nadat je vijf jaar geleden oog in oog hebt gestaan met de heks van de Diepval en haar op een of andere manier zodanig hebt verslagen dat ze sindsdien niet meer is gesignaleerd, is het je niet gelukt om langs wat wind en duisternis te komen? Is dat zo, prinses?’
Hij liep naar voren tot hij vlak voor haar stond en als een grote boom boven haar uittorende. ‘Daar geloof ik geen woord van. Ik denk dat je precies weet wat we hier aan het doen zijn en ik denk dat je geprobeerd hebt onze inspanningen te dwarsbomen. Ik weet niet of je daarin geslaagd bent, maar ik verdenk je ervan dat je het een en ander hebt aangericht en ik ben van plan te ontdekken wat dat is. Intussen blijf je in deze voorraadkamer opgesloten tot je vader komt om je mee naar huis te nemen. Jij en Andjen Thomlinson. Jullie zullen mijn plannen niet verder in de weg staan.’
Hij grijnsde al zijn tanden bloot en Mistaya deed ondanks zichzelf een stap achteruit.
‘Welnu, ik weet iets van magie af, meisje,’ vervolgde de ander zachtjes. ‘Sterker nog, ik weet er heel wat meer van dan jij. Ik heb je handen gebonden met een bezwering die je zonder mijn hulp niet ongedaan kunt maken. Op die manier kun je geen gekke dingen doen. Jij en Thom blijven zo lang ik wil bij mij te gast. Thom is me onder de voorwaarden van onze afspraak zijn diensten nog steeds verschuldigd en jij moet nog een paar dagen in de stallen werken. Ik ben van plan ervoor te zorgen dat jullie beiden je schuld inlossen, en misschien nog wel een beetje meer ook. Voor jou heb ik een speciaal klusje, prinses, waardoor je hier nog wat langer mag blijven. Denk daar maar over na en maak er maar van wat je wilt.’
Hij draaide zich met een zwaai om. ‘Kom mee, meneer Kneep. We zijn hier klaar. Laat nieuwe kaarsen voor ze achter zodat ze elkaars gezicht kunnen zien terwijl ze de waarheden opbiechten die ze voor elkaar hebben verzwegen.’
Kneep grijnsde wolfachtig naar Mistaya en Thom. ‘Jullie waren gewaarschuwd, nietwaar? Nou zie je wat er gebeurt als je ongehoorzaam bent!’
Hij gooide een handvol kaarsen op de strozak en liep achter zijne Eminentie de kamer uit. De deur sloeg dreunend achter hen dicht en het slot gleed weer op z’n plek. De jongen en het meisje stonden naast elkaar, opnieuw in het donker achtergelaten.
Zodra ze alleen waren, pakte Thom een van de kaarsen en stak hem
aan. ‘Waar dacht hij volgens jou aan toen hij zei dat hij een
speciaal klusje voor jou had?’
Mistaya wist het niet en op dat moment kon het haar ook niet veel schelen. ‘Andjen Thomlinson?’ vroeg ze terwijl ze hem een ijzige blik toewierp.
‘Mijn geboortenamen,’ gaf hij toe.
‘Al die tijd wist je wie ik was, maar pas nadat ik zijne Eminentie heb aangehoord, krijg ik de indruk dat ik misschien niet alles van jou weet. Dat staat me helemaal niet aan. Ik voel me er een beetje dwaas door en verschrikkelijk boos over.’
‘Je bent terecht boos, maar ik beschermde mezelf alleen maar, uit gewoonte.’ Hij ging op de strozak zitten en keek naar haar omhoog. ‘In al die drie jaar dat ik in Libiris heb gewoond, heb ik geheimgehouden wie ik ben. Ik denk er niet eens meer bij na. Ik ben altijd gewoon Thom, de jongen uit het dorp. Ik ben voor iedereen Thom.’
Ze ging naast hem zitten. ‘Maar kennelijk ben je eigenlijk iemand anders.’
Thom knikte. ‘Ja. Ik nam de naam Thom aan toen ik hier kwam wonen. Ik was op zoek naar een schuilplaats en zijne Eminentie bood me er een aan. Hij zei dat niemand me hier zou zoeken. We spraken af dat ik Thom zou worden, een jongen uit een afgelegen dorp, die op contract voor hem kwam werken. Toen ik dat aan jou vertelde, heb ik heus niets verzonnen hoor, ik herhaalde gewoon wat ik tegen iedereen vertelde. Eigenlijk is het niet eens zo ver bezijden de waarheid. Ik heb mezelf verplicht om zijne Eminentie vijf jaar lang te dienen in ruil voor het feit dat hij me hier verbergt. Hij had iemand nodig die het catalogiseren van de boeken overnam en daar was ik wel geschikt voor.’
Hij zweeg even. ‘Tenminste, dat dacht ik toen we onze deal sloten. Nu weet ik niet meer waarom ik van hem mocht blijven. Het heeft in elk geval niets te maken met het opruimen van de bibliotheek.’
‘Je had me de waarheid moeten vertellen,’ zei ze zachtjes. ‘Je had me moeten vertrouwen.’
Hij schudde traag zijn hoofd. ‘Dat vind ik nu ook. Maar toen je er net was, was ik bang dat ik daarmee een verschrikkelijke vergissing zou begaan. Ik was bang dat je een hekel aan me zou krijgen.’
‘Waarom denk je dat?’ vroeg ze op dwingende toon, plotseling weer boos. ‘Wat heb ik gedaan of gezegd waardoor je denkt dat ik je niet meer aardig zou vinden als ik wist wie je was?’
‘Niets. Het ligt niet aan jou. Het ligt aan mij. Aan wie ik werkelijk ben. Ik ben niet een of andere dorpsjongen. Ik ben naar Libiris gekomen om me te verstoppen nadat mijn vader stierf, een van mijn broers de andere had vermoord en mijn zussen naar verschillende plekken in de Grienswaard had verbannen.’
Hij wachtte even. ‘Ik houd me hier schuil omdat Berwyn Laphroig mijn broer is.’