10
Met Wil is in elk geval de rust weergekeerd in de praktijk. Ze heeft haar wenkbrauwen opgetrokken toen ze de chaos van handgeschreven verslagen en dossiers op haar bureau zag, oogst van twee dagen afwezigheid. Sommige secretaresses zouden zich over zoiets opwinden, maar Wil doet het intens plezier. Ze heeft voor zichzelf al tijden geleden besloten dat ze onmisbaar is voor de praktijk, en nu weet ze het zeker.
Ze kijkt naar het boeket dat Derk onhandig in een vaas heeft gepropt. “We hebben je gemist, Wil!” heeft hij op het kaartje geschreven. Marleens naam staat onder de zijne. Die van Anne ontbreekt. Anne zelf trouwens ook. Afwezig met ziekteverlof, Wil kan het nog steeds niet geloven. De sterke Anne, rots in de branding Anne, hun steunpilaar Anne. Ze probeert zich een Anne voor te stellen die met ziekteverlof thuiszit, maar ze kan er geen beeld bij krijgen.
“Ik mis Anne,” zegt ze, nadat ze Derk en Marleen bedankt heeft voor de bloemen.
“Natuurlijk missen we haar allemaal,” zegt Derk. “Ik ben gisteren bij haar langs geweest, en Wil, als je een beetje door de troep heen bent, wil je dan de dossiers van alle cliënten van Anne over de afgelopen vijf jaar bij elkaar zoeken?”
Marleen en Wil werpen hem een vragende blik toe, maar als Derk zijn mond opendoet om een verklaring te geven, komt Engelsma binnen, op en top heer, een welkome afleiding voor Derk, die hem voorgaat naar zijn kamer.
Nog net niet hoofdschuddend hoort hij de nieuwste belevenissen van zijn cliënt aan. Twee jongens op bromfietsen werpen stinkbommetjes in de brievenbus en gaan er ijlings vandoor. Dat is althans de bedoeling. Maar hij heeft het zien gebeuren en rent de straat op, de brommers achterna. De jongens stoppen met draaiende motoren, wat kan hun gebeuren? “Lafaards! Tuig!” Ze zijn hoe dan ook sneller dan Engelsma, die hen midden op straat staat uit te schelden. Zijn vrouw is ook naar buiten gekomen en probeert hem tot bedaren te brengen. Hij krijgt het voor elkaar om tegen een brommer te schoppen, zijn vrouw probeert hem aan zijn arm weg te trekken. “Ouwe lul!” roept de ene jongen, terwijl hij bijna over hem heen rijdt. “Fuck you, Engelsma!” voegt de ander eraan toe.
Derk ziet de scène zonder enige moeite voor zich, Engelsma midden op straat, als het geluid van de brommers is weggestorven. Een gebroken man, vernederd, oud, vermoeid.
“Je krijgt nog eens een hartaanval,” heeft zijn vrouw gezegd. Die vindt dat hij alles maar over zijn kant moet laten gaan.
Engelsma zet zijn bril af en poetst die lang en aandachtig schoon.
Derk zucht.
Engelsma zet zijn bril weer op en kijkt vragend naar Derk. “Wat vindt u daar nou allemaal van!” vraagt hij met een lichte ironie in zijn stern.
“Er is niet veel veranderd, als ik het goed begrijp,” zegt Derk. “Een pesterijtje en u rent de straat weer op.”
“Pathetisch, nietwaar?” zegt Engelsma. “Man van bovenmiddelbare leeftijd probeert tieners op brommers te pakken.”
“Ik dacht eerder aan: man van bovenmiddelbare leeftijd laat zich nog steeds door zijn ex-leerlingen opfokken,” zegt Derk.
De opmerking treft Engelsma vanuit een hinderlaag. Hij gaat rechtop zitten, op zijn wangen verschijnen vurige blosjes. “Maar niet uit vrije wil, meneer Steggerda. Het wordt me opgedrongen. Vraag ik om uit de grond gerukte struiken, graffiti op de gevel, poep op de ochtendkrant en stinkbommen op de deurmat?”
Derk negeert de vraag. “U geeft uw ex-leerlingen wel heel veel waar voor hun geld,” zegt hij.
“Waarmee u bedoelt…” informeert Engelsma koel.
“Dat de lol eraf zou zijn als u nergens meer op reageerde.”
“Probeert u zich eens in mij te verplaatsen!” Engelsma is nu echt boos aan het worden.
“Dat is exact wat ik doe,” zegt Derk opgewekt.
Engelsma bespiedt hem over de rand van zijn brillenglazen.
“En…bevalt het?”
Derk zwijgt even, en zegt dan: “Ik garandeer u dat u met een hartinfarct eindigt als u doorgaat met u telkens weer zo buitensporig op te winden over een paar pesterige jongetjes.”
Engelsma kijkt hem aan. In zijn hals klopt een ader, de rode blosjes op zijn wangen zijn dieper van kleur geworden.
“Waar het om gaat, is hoe u deze cirkel kunt doorbreken. En mijn idee is dat u om te beginnen eens lang met vakantie zou moeten gaan met uw vrouw.”
Engelsma lacht honend. “Wat denkt u dat er gebeurt als ik er niet ben om op de boel te letten?”
“Minder dan wanneer u er wél bent en elk moment briesend naar buiten komt stormen.”
“Ik zal toch een keer terug moeten komen. En dan?”
“Dan is de belangstelling voor u wegens gebrek aan succes al een flink stuk minder. Maar er zullen zeker nog wat vervelende pesterijtjes plaatsvinden. Als u daar consequent niet op ingaat, zou het mij verbazen als het getreiter niet vrij snel afgelopen was.”
Er gloort iets van hoop achter de brillenglazen. “Zou u denken?”
“Eigenlijk weet ik het vrijwel zeker.”
Engelsma zucht. “Vakantie…” zegt hij peinzend. En na even nadenken: “Daar gaan mijn nieuwe begonia’s.”
Anne heeft gelijk gehad. In haar aantekeningen die ze gemaakt heeft van de sessie met de familie Van Hemert leest Marleen dat Anne het gevoel had dat er meer met mevrouw Van Hemert aan de hand is dan een paar onmogelijke kinderen en een ouderwetse man.
Ze kijkt naar het echtpaar Van Hemert, dat op haar verzoek alleen dochter Heleen heeft meegenomen naar de therapie. De andere dochters leiden alleen maar af van waar het om gaat: een man en een vrouw die hun echtelijke strijd uitvechten over de rug van hun oudste dochter.
Marleen vraagt hoe het gegaan is met de afspraak dat ze één lijn zullen trekken tegenover haar.
Mevrouw Van Hemert haalt haar schouders op. “We hebben geprobeerd om met elkaar te praten maar het ging steeds mis.”
Haar man is op zijn hart getrapt. “We hebben toch bijna geen ruzie gehad?”
“Omdat ik toegaf.”
“Zoals altijd,” zegt Heleen op de achtergrond.
“Geef eens een voorbeeld?” vraagt Marleen.
Mevrouw Van Hemert vertelt over het truitje dat Heleen van haar kleedgeld heeft gekocht en dat ze van haar man moest ruilen.
“Mooi niet dus,” meldt Heleen triomfantelijk.
“Hebt u dan spijt van de afspraak over het kleedgeld?” vraagt Marleen.
Eerlijk gezegd zou het haar niet verbazen, een man als Van Hemert geeft niet zo snel een stukje macht uit handen. Zijn antwoord op haar vraag kan ze trouwens wel raden.
“Niet als ze er behoorlijke dingen van koopt,” zegt hij.
“U wilt dus dat ze koopt wat u wilt dat ze koopt. Maar wat heeft kleedgeld dan nog voor zin?”
“Dat ze haar eigen verantwoordelijkheden leert kennen,” zegt Van Hemert.
Zijn vrouw en dochter zuchten tegelijkertijd. Dat ze hem een onmogelijke hark vinden is maar al te duidelijk.
Hij voelt hun gedachten en gaat onrustig verzitten.
Wat niet wegneemt dat hij uitgebreid doorgaat op Marleens vraag.
De kleding van zijn dochter bevalt hem niet, dat heeft hij al eerder verteld. Te uitdagend. Te sexy. Het is vragen om moeilijkheden. Moeilijkheden met hitsige mannen wel te verstaan. En dan die feestjes, weten dat je dochter op stap is maar niet weten met wie en waar.
“Zou het helpen als u meer zou weten? Als Heleen bijvoorbeeld zou vertellen waar ze is?” stelt Marleen voor.
“Dat zou heel veel uitmaken,” vindt Van Hemert.
“Ik weet altijd waar ze is,” zegt zijn vrouw kalm.
Haar man is volkomen uit het lood geslagen. Hij kijkt haar aan, zijn mond een beetje opengezakt.
“Waarom weet ik dat dan niet?”
“Jij hebt het zo druk met je opwinden over wat ze aantrekt dat je verder nergens meer aan toekomt,” zegt ze.
“En zoiets vertel je dan niet even uit jezelf?”
“Zeker om van jou te horen dat het allemaal niet deugt.”
“Alsof ik een boeman ben,” zegt Van Hemert.
Marleen heeft ineens medelijden met hem. “Ik denk dat het handig is als er wat meer gepraat wordt door u beiden,” zegt ze tactvol.
“Dat lijkt mij ook,” zegt hij.
“Ik weet het niet,” zegt zijn vrouw.
Er valt ineens een stilte in de kamer. Marleen kijkt naar mevrouw Van Hemert, een frons tussen haar wenkbrauwen. Ze voelt dat het onderwerp van gesprek ineens veranderd is, maar ze heeft geen idee waar mevrouw Van Hemert op uit is.
“Wat weet u niet?” vraagt ze.
“Ik heb er eigenlijk geen zin meer in,” zegt mevrouw Van Hemert kalm.
Heleen is rechtop gaan zitten, het is merkbaar dat ze onraad ruikt.
“Kunt u wat duidelijker zijn?” vraagt Marleen.
Mevrouw Van Hemert knikt langzaam. “Toen we de afspraak met u maakten, was ik echt van plan om er het beste van te maken. Maar nu ik hier een paar keer heb gezeten, geloof ik er niet meer in. Ik denk dat het verschil tussen mijn man en mij te groot is om ooit nog overbrugd te worden.”
“Mam!” roept Heleen gealarmeerd.
Haar vader zwijgt alsof hij door de bliksem getroffen is.
Zijn vrouw staat op. “Er is mij iets heel belangrijks duidelijk geworden, en daar ben ik u erg dankbaar voor.” Ze steekt haar hand uit naar Marleen, een koele stevige handdruk van een vrouw die een definitieve beslissing heeft genomen.
Van Hemert is ook overeind gekomen, zijn knieholten tegen de stoel gedrukt alsof hij steun nodig heeft. “Waar heb je het over?”
Zijn vrouw kijkt naar hem zoals je kijkt naar iemand die je ooit hebt ontmoet maar van wie je de naam vergeten bent.
“Daarover praat ik liever onder vier ogen met je.”
Ze loopt kalm naar de deur.
“Mam, wacht op mij!” Heleen is in een paar stappen bij haar.
Marleen kijkt naar Van Hemert, die zich sprakeloos in zijn stoel heeft laten zakken, en probeert zich voor te stellen hoe het voelt om in één klap je vrouw en je dochter te verliezen.